Pest in de geschiedenis ~ William H. McNeill

► door: A.IJ. van den Berg

Voor de zestiende eeuw kwam de ziekte malaria niet voor de Amerika’s. En nu deze plaag daar wel is, wordt die op minder manieren verspreid dan in Europa, Azië en Afrika; wat nog een extra evolutionair bewijs is dat het probleem daar niet ontstaan kan zijn.

En zo waren er veel meer ziekten die in Europa en Azië hoogstens een tijdelijke plaag waren, of alleen de kinderen troffen, en in Zuid-Amerika ongenadig hard toesloegen. Naar schatting bleef slechts 1 op de 20 tot 25 oorspronkelijke inwoners in leven, nadat er contact kwam met de Europeanen; sinds Columbus.

Ook ik leerde tijdens de traditionele geschiedenisles nog net dat de Europeanen de Amerika’s konden veroveren met hulp van de ziekten die met hun meekwamen. Dat de Europeanen immuun waren, was een gegeven. En getallen werden al evenmin niet genoemd.

Maar zulke lacunes in kennis vallen pas op bij het lezen van een boek als Plagues and people, van de Canadese historicus William H. McNeill. Bij hem doen er, prettig genoeg, redelijk toevallige details niet toe, als wie wanneer wat veroverde. Bij hem gaat het om de constanten in de geschiedenis.

Waar kwam een plaag als de pest weg, bijvoorbeeld? En wat was er nodig om de ziekte zo veel mensen te laten doden?

Want, alleen een dodelijk virus, of een fataal uitpakkende bacterie, volstaat nog niet.

De macht van de Griekse stadstaat Athene werd gebroken door een dodelijke koorts, zo leert McNeill me. Maar eerder of later in de geschiedenis lijkt dezelfde koorts nergens op te treden. En dan geldt ook: als een ziekte iedereen dood maakt die er aan lijdt, is er niets of niemand meer over om de plaag verder te verspreiden.

En bij de pest waren het de zwarte ratten, en hun vlooien, die aan de verspreiding bijdroegen.

In Europa waren dan weer de huizen zo weinig schoon dat zulk ongedierte er in kon overleven. McNeill verklaart het wegebben van pestepidemieën na de zestiende eeuw mede door de toegenomen hygiëne. De huizen kregen glazen ruiten; daardoor werd de vuiligheid binnen zichtbaar, en verwijderd.

Veel van de plagen die de mensheid troffen, kwamen tot ons via een tussengastheer. De variant van de pokken die tot en met de twintigste eeuw zo dodelijk was, bereikte ons waarschijnlijk via een kameel. De pestbacil kwam de wereld in via marmotten, en hun vlooien, die dan weer andere kleine knaagdieren besmetten.

In Amerika ontbreken de meeste van zulke tussengastheren. Vandaar dat het zo veel ziekten nog niet kende, tot Columbus hun kant op kwam. Tegelijk waren er wel zulke bevolkingsconcentraties dat een enkele plaag er fataal kon toeslaan.

En mede door al die beesten, in de omgeving van de mens, zullen er nieuwe ziekten blijven ontstaan, en zullen fatale kwalen de wereld blijven kwellen, zo schreef McNeill.

Toen hij die conclusie verwoordde, was AIDS nog niet eens bekend.

En goed, de soesa die er nu gemaakt wordt bij elk willekeurige griepvariant die te zeer afwijkt van de standaard, is weer een andere uiterste.

Maar dankbaar ben ik voor boeken als deze uitgave. Dankbaar omdat de oppervlakkigheid van de doorsnee evenementiële geschiedenis er zo duidelijk mee wordt aangetoond. Of anders is het wel de immer zo Westers-geöriënteerde positie van zulke geschiedenisboeken.

We kunnen wel druk doen over de uitvinding van het pokkenvaccin, bijvoorbeeld — en geschiedenisboeken genoeg waarin de introductie daarvan nog groot gebracht wordt. Moslimculturen, en de Chinezen, kenden zoiets toen al eeuwen.

William H. McNeill, De pest in de geschiedenis
372 pagina’s
De Arbeiderspers, 1986
vertaling door Tinke Davids van: Plagues and peoples, 1976

[x]opgenomen in het dossier: , , ,