Man die werk vond ~ Herman Brusselmans

► door: A.IJ. van den Berg

De meeste schrijvers schrijven te veel. Sommigen hadden al beter niet kunnen debuteren. Weer anderen gaan te lang door in de stiel omdat ze menen niet anders te kunnen.

Tegelijk besef ik ook dat het tijd kost om een ambacht te leren. Ooit vonden uitgevers het normaal dat auteurs eerst drie vier romans schrijven moesten voor ze hun eigen toon en manier van werken hadden gevonden. Daarmee toonden ze tegelijk dan ook dat het hen menens was met dat schrijven. Die ruimte wordt weinigen nog gegeven in deze haastiger tijden.

Om iets goeds te maken, blijft het toch nodig om van alles te proberen dat dan misschien net wat minder wordt aan kwaliteit.

Herman Brusselmans brengt al dertig jaar elk jaar een roman uit — en soms zelfs twee. Deze hebben doorgaans een hoofpersoon die nogal lijkt op de schrijver; maar dan een stuk stoerder is, onverschilliger ook, en meer adrem.

Zo zeer lijken deze romans op elkaar dat hun inhoud deels te voorspellen valt.

Afgelopen zomer las ik een paar bladzijden in de toen pas verschenen roman Mogelijke memoires, om dit boek daarop voor altijd weg te leggen. Het leek te zeer een parodie op eerdere Brusselmansen om niet meteen al een dodelijke ergernis op te roepen.

Maar ooit las ik de Vlaming graag, en kocht ik zijn boeken.

Afgehaakt ben ik na De terugkeer van Bonanza uit 1995, terwijl Brusselmans toen nochtans eens een andere hoofdpersoon probeerde dan zijn geïdealiseerde zelf. Ik geloofde de schrijver toen alleen niet meer. In zijn romans tenminste. Zijn columns bleken later nog wel een onverwacht leessucces te zijn.

En opvallend is ook dat al dat latere werk bovendien de beleving van zijn eerste boeken verkleurt. Ik herlas De man die werk vond, Brusselmans’ tweede roman, uit 1985. En daar was betrekkelijk weinig aan te beleven vanwege de zo op Brusselmans gelijkende hoofdpersoon. Zelfs al heet deze in de roman Louis Tinner.

Die man en zijn nihilisme, waren me inmiddels al te bekend geworden — en daarmee te voorspelbaar. Terwijl ditzelfde boek me dus ooit getroffen had door zijn nieuwe toon, en de prettige onverschilligheid die daar uit sprak over alles wat ‘normale mensen’ belangrijk vinden.

Louis Tinner is de bibliothecaris van een ontspanningsbibliotheek in een groot en naamloos kantoor in Brussel. In datzelfde pand bevindt zich ook nog een vakbibliotheek, maar daar heeft Tinner niets mee van doen.

Heel bekend lijkt het bestaan van de ontspanningsbibliotheek niet te zijn onder het personeel. Tinner’s dagen zijn gevuld met bijna niets. Daardoor wordt het binnentreden van vrijwel iedereen een memorabele gebeurtenis, en de komst van de koffiejuffrouw en het nietszeggende gekeuvel met haar welhaast het hoogtepunt van elke dag.

Kan hij ook nog tussen de boekenschappen gaan staan om naar een kantoorruimte aan de overkant te staren. Waar een meisje hele dagen staat te kopiëren.

Zo’n bestaan kan niet duren. En er komt inderdaad ook een eind aan dit boek. Zij het dat dit Tinner eerder overkwam dan dat het een bewuste handeling van hemzelf was. Actief besluiten dat zo’n baan geen leven is, deed hij niet; ondanks alle gemopper.

Ooit zat er dus nog een zeker evenwicht in deze romans. De belangrijkste personages waren weliswaar telkens grofgebekte en schijnbaar stoere mannen, maar als het er op aankwam durfden ze niets.

En vervolgens bleek dat sympathieke evenwicht en de schijnbare paradox daarmee ontstaan een trucje te zijn, dat telkens in de volgende boeken herhaald werd.

Herman Brusselmans, De man die werk vond
152 pagina’s
Prometheus 2010, oorspronkelijk 1985

 


[x]