Wonderen van de heilbot ~ Oek de Jong

► door: A.IJ. van den Berg

Wonderlijk genoeg kun je dus als lezer de auteur van een dagboek verwijten te veel te particuliere notities gemaakt te hebben. Want de uitgave heeft iets aan diens dagelijkse aantekeningen veranderd. Het boek maakt ze ineens tot leestekst. Terwijl die woorden oorspronkelijk waarschijnlijk nooit zo bedoeld waren.

Ofwel, het dagboek De wonderen van de heilbot beschrijft een periode die voor Oek de Jong heel belangrijk was. Hij kwam weer aan het schrijven, na lange tijd gezwegen te hebben. Waarbij schrijven dan vanzelfsprekend voor romanschrijven staat.

Daarop wordt zo ongeveer van elk hoofdstuk van zijn nieuwe roman meegedeeld hoe het tot stand kwam. Beginnend vanuit een kort verhaal, met de titel ‘Rubberen roos’. Wat ongetwijfeld heel interessant is voor iemand die nog eens promoveren wil op Oek de Jong als onderwerp, of voor wie zich afvraagt waarom schrijvers jaren doen over éen enkel boek.

Mij interesseerde dat werkverslag hoegenaamd niet. Waarbij kan meewegen dat de roman Hokwerda’s kind, die het resultaat was van al deze inspanningen, me niet pakte; en ik me nu weer herinner waarom. In dat boek is de hoofdpersoon iemand die ooit fanatiek tafeltennis speelde, en daarbij gedomineerd werd door een dictatoriale coach. En zo duidelijk een gegeven jatten uit iemand anders’ biografie maakt daar al gauw Kitsch van.

Slechts wat De Jong opmerkte in de marge van zijn gezwoeg, was af en toe boeiend. Omdat hij zich dan in een veel algemenere zin positioneert.

Oek de Jong zien uitleggen wat hij bewondert in andere auteurs is interessant:

30 april — In het proza ken ik eigenlijk geen mooiere toon dan die van Tsjechov. Er is geen schrijver die me zo weet te raken met zijn toon. Ik lees nu zijn lange verhaal In de steppe, en het ontroert me tot tranen toe. Nabokov heeft het goed gezegd: Tolstoj is een groter schrijver dan Tsjechov, daar kan geen twijfel over bestaan, maar als je naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland zou moeten vertrekken met het boek van maar één schrijver in je bagage, dan neem je toch Tsjechov mee en niet Tolstoj.

Wanneer hij Anna Karenina leest, vindt hij overigens alleen de eerste helft goed geschreven.

Een merkwaardig effect bij het lezen van enkele jaren aan dagboek is wel dat het leven van de auteur even fast forward wordt doorgenomen. Daardoor leek Oek de Jong bijvoorbeeld telkens weer in tranen uit te barsten; terwijl zijn dagboek vijf hele jaren beslaat. Ook lijkt hij elk vrij moment te gaan zeilen.

Als ik aantekening maakte van De Jong’s woorden ging het daarbij vrijwel steeds over wat hij in algemene zin over romans te zeggen had. Zo las hij Graham Greene. Waarbij hij enerzijds de plotkunst in diens romans wel moest bewonderen — elders in dit dagboek geeft De Jong toe daar zelf niet heel goed in te zijn — irriteert het plotgedreven verhaal hem toch ook. Schrijvers moeten een kans krijgen om uit te waaieren van De Jong. En die mogelijkheid is er in dergelijke boeken niet.

Dat uitwaaieren van hem kon weleens mijn probleem zijn met de romans van Oek de Jong.

Wel stelde hij zichzelf een vraag over literatuur die ook bij mij al aanzienlijker langer speelt dan boeklog bestaat. Want vermag fictie nog, in deze tijd?

Is het nieuwe in de literatuur niet meer mogelijk? Ik ga overdrijven en zeg: inderdaad, het is niet meer mogelijk. We bevinden ons in een periode waarin het nieuwe van weleer wordt uitgewerkt. Jaren geleden bleef ik haken aan de slotregels van Cheops, waarin van de farao wordt gezegd: ‘Hij is geboeid door de symbolen van het voormalige en hij hangt erin’. Hij hangt erin, de hedendaagse schrijver, in de vormen en ideeën van het verleden, van de romantische en modernistische periode, en zij bepalen hoe er geschreven wordt, zij bepalen het grondpatroon van elk literair werk. Schrijvers kunnen niet anders dan herhalen, uitwerken, verfijnen, ironiseren, parodiëren. De grote periode van de moderne literatuur is al enkele decennia geleden geëindigd. [83-84]

Blijf ik het vreemd vinden dat ook deze romanschrijver vervolgens alleen weer boeken meeneemt in zijn overwegingen. Alsof de filmkunst begin twintigste eeuw niet een wisselwerking had met de roman — omdat beide de snelle montage ontdekten. Schrijvers gingen bovendien vanaf toen lange beschrijvingen mijden. Tegen bewegend beeld konden ze toch niet op.

Zou er nu echt niets zijn in de hedendaagse cultuur, vroeg ik retorisch, dat op een vergelijkbare manier teksten beïnvloedt?

Oek de Jong, De wonderen van de heilbot
Dagboek 1997-2002
249 pagina’s
Augustus, 2006

[x]

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden