Wat alleen de roman kan zeggen ~ Oek de Jong

► door: A.IJ. van den Berg

Als ik wat op romans of de romankunst heb aan te merken, zoals op boeklog met regelmaat is gebeurd, komt dat altijd voort uit een teleurstelling.

Mijn liefde voor lange fictiewerken was groot ooit, maar het lijkt tegenwoordig te vaak of alles van mijn kant komen moet. Geen genre boeken waarmee ik me sneller verveel dan met romans. En waarom is dat?

Ergens op deze website heb ik de vriendelijke theorette geopperd dat de roman eigenlijk te moeilijk geworden is voor de makers. Want simpel een verhaaltje opschrijven, volstaat niet meer. Auteurs besteden daardoor lange tijd aan zijn boek; waardoor zo’n schrijver gauw eens een ander mens is aan het einde van dat karwei dan aan het begin. Ook staat de tekst van zo’n boek er nooit al de eerste keer. En dit samen lijkt ervoor te zorgen dat romans te zelden boeken zijn uit éen stuk.

Terwijl ik als lezer zo’n roman liefst wel in éen zitting doorneem, desnoods tot diep in de nacht. En ik daarbij nog altijd wel verwacht iets monolithisch te krijgen; een geheel, in toon, of in kwaliteit.

Het kan ook simpelweg zijn dat ik al te veel romans gelezen heb in mijn leven; waaronder veel van de boeken die anderen tot een canon rekenen. De hoogtepunten in het genre zouden me dus bekend zijn; en lang elk ander boek is zo’n topper niet. Dat zou dan de cynische verklaring zijn voor mijn blijvende teleurstelling. Alleen, als ik geen fiducie meer had in het genre, zou ik helemaal geen romans meer willen lezen. Terwijl de hoop blijft leven.

En als ik al helemaal afgestompt en cynisch zou zijn, lukte het me ook niet om me interesseren in wat schrijvers te zeggen hebben, bij wie literaire fictie nog wel hoog staat.

Elk jaar schrijft tegenwoordig een auteur hier een lang essay over de roman, in dit tijdsgewricht — wat dan gebeurt op verzoek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak en het Nederlands Letterenfonds. Eerdere afleveringen uit deze reeks kwamen ook op boeklog langs. En heel erg positief was ik daarbij meestal niet. De eerdere auteurs, A.F.Th. van der Heijden, Connie Palmen, Bas Heijne, en Marcel Möring, bleven me in hun behandeling van het onderwerp namelijk te dicht op die roman zitten.

Het genre werd door hen zonder meer heilig verklaard; dus was er geen toelichting nodig waarom dat dan zo is.

Oek de Jong schreef alleen al een aanzienlijk beter essay dan zijn vier voorgangers doordat hij het aandurfde om zich hardop af te vragen waarom iemand nu nog een roman lezen zou. Laat staan schrijven. De Jong meldt ook artistiek evenzeer van films geleerd te hebben als van boeken.

Dus biedt Wat alleen de roman kan zeggen een betoog dat uiteindelijk toewerkt naar de titel — de vlag dekt de lading. Elke kunstvorm heeft nu eenmaal zijn eigen sterkten en zwakten. En dit maakt dat fictieschrijvers er bij gebaat zouden zijn zich meer te concentreren op de bijzondere kracht van het woord.

De mens gebruikt nu eenmaal het grootste gedeelte van zijn hersenen om visuele informatie te verwerken, denk ik dan — De Jong negeert zulke kennis — dus zijn er onderwerpen en scènes te bedenken die de film of TV-series oneindig veel beter zullen doen; juist omdat mensen zo makkelijk met beelden te hypnotiseren zijn.

Komt De Jong in zijn betoog helaas nog niet verder dan algemeenheden uit te werken over wat de roman uniek maakt als kunstvorm — wegen wat er niet kan met film, of TV, of een game, had zijn betoog voor mij kunnen versterken.

Hij vermoedt bijvoorbeeld in zijn conclusie dat schrijvers het vooral in de diepte zullen zoeken moeten. En door de lezer meer te geven dan een verhaal alleen:

Zintuiglijk proza overleeft door zijn helderheid, precisie en beeldende kracht. Het overleeft omdat het ons een blijvende schoonheid toont: de schoonheid van de dingen. Al een paar duizend jaar is die gevoeligheid voor de schoonheid van de dingen in mensen niet veranderd.

In een tijd waarin de roman met zoveel andere media moet concurreren, heeft de romanschrijver er het grootste belang bij om proza te schrijven dat alle zintuigen van de lezer bespeelt, proza van de grootst mogelijke zintuigelijkheid. Er zijn andere middelen om een lezer de roman in te trekken, maar dit is en blijft een van de krachtigste. [65-66]

Enfin, dan zal Oek de Jong zelve nooit mijn lievelingsauteur worden, vanwege het uitwaaieren in zijn proza dat hij zo prettig vindt; en voor mij het boek te vaak slechts ophoudt.

En dan vind ik merkwaardig dat De Jong zich wel een lezer noemt, en toch tot nu toe nauwelijks herlezen heeft — alsof een goed boek al zijn rijkdommen bij de eerste kennismaking tonen zal.

Zijn liefde voor de roman komt alleen wel overduidelijk naar voren in dit essay. En soms wil een lezer niet meer dan de bevestiging krijgen dan dat schrijvers het ook zien, dat van die problemen met de roman.

Oek de Jong, Wat alleen de roman kan zeggen
96 pagina’s
Atlas Contact, 2013

[x]opgenomen in het dossier:

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden