Geluk van de eenzaamheid ~ Connie Palmen

Er is heel weinig tegen een reeks boeken waarin eens hardop over de roman wordt nagedacht — zeker in deze tijd van onzekerheid, waarin mensen ineens liever non-fictie kopen, omdat daarin tenminste verteld wordt wat er echt speelt. Een vraag lijkt me alleen wie zulke teksten zou moeten schrijven.

Ligt het wel zo voor de hand om romanschrijvers over de roman te laten schrijven? Ook al hebben zij hopelijk nagedacht waarom ze nu per se dat genre wilden beoefenen.

Maar, zo ze al idealen hadden, dan hebben die al een vorm gekregen in hun werk? Dan liggen er dus romans naast zo’n betoog? Dan zijn er dus twee manieren om te zien wat iemands ideeën zijn over de roman?

En in het geval van Connie Palmen doet zich dan iets vervelends voor.

Het geluk van de eenzaamheid is te lezen als een receptuur voor de literatuur waar Connie Palmen van houdt. Zulke boeken moeten bijvoorbeeld meerdere lagen hebben, een ingenieuze constructie hebben, vernieuwend zijn, en nog zo wat meer. Daardoor zijn er voor haar ook vele boeken die niet aan deze vereisten voldoen, waardoor zij nog een relletje veroorzaakte door op TV enkele collegaschrijvers de toegang tot de literatuur te ontzeggen.

Daarbij meent Palmen dat er traditie is, die geëerd moet worden, maar waar een hedendaagse schrijver vervolgens toch van af dient te wijken, om te verrassen. Want hoewel er een massa is, en dus een middelmaat, die misschien wel allereerst van Kitsch houdt, bestaat er daarnaast zo veel meer.

En daar is allemaal heel weinig tegen in te brengen. Dit lange essay kon me soms zelfs bijna overtuigen van haar goede bedoelingen. Ware het niet dat ik te achterdochtig ben geworden. Omdat de fictie van mevrouw Palmen mij altijd immens heeft geïrriteerd, om de doorgaans belabberde stijl, de petieterige eigen ideetjes, en de verveling die haar versie van de werkelijkheid telkens weer bij me opriep.

Zou ik haar beoordelen met haar eigen criteria, dan worden dat ineens geen haalbare doelen meer maar onmogelijke wensdromen. Dan valt allereerst op dat ze haar schrijfstijl altijd ontsierd wordt door wollige algemeenheden, een gebrek aan precisie dus, en een teveel aan academische vorming van het onpraktische soort.

wordt nog eens vervolgd

Connie Palmen, Het geluk van de eenzaamheid
Over de roman

117 pagina’s
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2009

God en vitriool ~ Connie Palmen

Connie Palmen werd vijftig, en dat moest gevierd worden. Dus kwam er een bundel uit met interviews die mevrouw Palmen gaf sinds haar debuut.

Alleen wreekt zich daarbij dat ze betrekkelijk laat debuteerde met De Wetten. Het oudste interview dateert uit 1991, het nieuwste uit 2004. En dertien jaar is eigenlijk te kort voor zo’n dik boek met zoveel gesprekken als dit. Zo veel ontwikkelt een mens zich niet in zo’n korte tijd. Hoewel mevrouw Palmen toch een heel aantal boeken uitbracht, en ook nog haar man verloor.

De herhaling is daarom groot in deze bundel. Dat maakt de gesprekken hoogstens voor de allergrootste fans interessant.

En ik was al geen fan. Het lukte me indertijd niet eens mevrouw Palmen’s boekenweekgeschenk uit te lezen, hoewel dat hoogstens een half uurtje had hoeven kosten.

Maar waarom las ik dit boek dan wel?

Ik moet toegeven wel gefascineerd door haar te zijn. Omdat mij, als publiek, zo lang werd voorgehouden dat zij toch wel een grote Nederlandse schrijfster is. En ik dat almaar niet kon zien.

Het duurde tot een aanval van Hans Goedkoop in NRC-Handelsblad dat ik mijn wantrouwen door een ander bevestigd zag. Ze denkt warrig, maar kan heel goed bluffen. Zoals in sommige van deze interviews.

Connie Palmen als mediafenomeen bekijken, dat is veel interessanter dan haar eigen werk in zien.

God en vitriool
Interviews met Connie Palmen
Met een voorwoord van Adriaan van Dis

314 pagina’s
Uitgeverij Prometheus, 2005

Zij zijn niet van Jeremia ~ Marc Kregting

Hier ruim elf jaar lang schrijven over wat ik net las, maakte van mij een andere lezer. Eentje die wat beter begrijpt waarop zijn oordelen gebaseerd zijn — ook al wijken die soms behoorlijk af van de algemene smaak.

In 2005 bijvoorbeeld had ik nog de bevestiging nodig van een uittredend criticus dat mevrouw Connie Palmen toch echt niet schrijven kan. Omdat haar hoge status in het wereldje me altijd zo had bevreemd. In 2016 kijk ik er evenwel niet meer van op dat ze genomineerd werd voor éen van die gesponsorde literaire prijzen. Weliswaar kan Palmen nog altijd niet schrijven. Wat ze maakt heeft poeha en verkoopt enorm. En dat zijn twee eigenschappen die haar vrijwel direct immuun maken voor een objectievere weging door de kritiek.

Ook heb ik hier meer dan eens moeten constateren dat er te veel boeken verschijnen in Nederland. En dat me onbegrijpelijk is waarom. Het schaarse wel gelukte boek verdwijnt zo makkelijk uit zicht in de overvloed aan misbaksels en hoogstens halfgeslaagde publicaties.

Ondertussen heeft het schotschrift Zij zijn niet van Jeremia mij uitputtend geïnformeerd over de markt voor bellettrie in Nederland en België. In dit boek kijkt Marc Kregting [1965] met afschuw terug op de korte tijd dat hij redacteur was bij uitgeverij Meulenhoff. Als romanticus stapte deze schrijver even de andere kant van het boekenvak in, om dit als cynicus weer te verlaten. Het was hem te slecht bevallen wat hij zoal had gezien.

Kregting was er vooraf vanuit gegaan schrijvers te zullen begeleiden. Om samen boeken te gaan maken, wikkend over elk woord, werkend aan iets moois. En toen bleek hij in de praktijk helemaal geen tijd te hebben om zo langzaam te mogen lezen. Het echte leeswerk van de manuscripten werd bovendien gedaan door goedkope freelancers van buiten de uitgeverij.

Had hij bovendien totaal verkeerd gezien dat auteurs wel dankbaar zouden reageren op de op- en aanmerkingen over hun werk.

Het is een ongeschreven wet dat de mate van ambachtelijkheid bij de auteur evenredig is aan zijn vermogen kritiek te incasseren. [48]

Nee, veel belangrijker aan het redacteursvak dan het begeleiden van schrijvers is volgens Kregting het netwerken. Waarbij het er om gaat goede auteurs en boeken voor de uitgeverij te verwerven, terwijl er anderzijds van alles aan moet worden gedaan om de reputatie van het fonds te vergroten. Publiciteit is daarbij het doel. Als daartoe toonaangevende critici gepaaid moeten worden, dan zij dit zo. Geef een bundeltje van hun recensies uit, zet daar ronkend ‘essays’ op, en zulke lieden zijn daarmee heel goedkoop tevreden te stellen.

Besprekingen zijn als sigaretten: niet-verslaafden voelen de drang niet. Voor de uitgevers is de nicotine in een kritiek Het Oordeel, waaruit ten bewijze van het ‘veelgeprezen’ geciteerd moet. En inderdaad schijnen critici eens in het kwartaal ‘het beste boek sinds jaren’ te lezen. Toch bestaat er altijd kans op ruis in de overdracht van het uitgeversalfabet. Te allen tijde moet de Eerste Recensent met handschoentjes aan behandeld worden, temeer daar hij doorgaans in een jury zit of zal zitten. […] [54]

Zij zijn niet van Jeremia dateert uit 2004, toen tal van boekenuitgeverijen nog deel uitmaakten van grote krantenconcerns; en daarbij nogal te lijden hadden onder alle problemen bij de dagbladen. Inmiddels bestaan concerns als PCM ook al niet meer. Dit lijkt me het enige punt waarop dit pamflet door de tijd achterhaald is geraakt. Want de uitgeefpraktijk op zich lijkt me ondertussen niet wezenlijk veranderd.

Kregting geeft achterin in dit boek een reeks aanbevelingen; zoals om het tal uit te geven titels te halveren, vooral aan romans; opdat de boeken die wel uitgegeven worden tenminste zorgvuldige publicaties zijn. Daartoe zijn dan ook twee keer zo veel redacteuren en correctoren nodig, om typ- en stijlfouten beter te kunnen weren — iets aan romanticus is deze auteur dus wel gebleven; want wie betaalt dat dan?

Hij zou graag zien dat uitgevers zich weer over het land verspreiden, en niet allemaal in de grachtengordel clusteren; zodat ze tenminste een eigen toon krijgen.

En hij stelt verder onder meer dat recensenten dit beroep niet langer dan vijf jaar zouden mogen uitoefenen. Om de doorstroming. Zodat niet telkens de mening van dezelfden de algemene opinie blijft kleuren.

En dan ben ik blij dit boek te hebben gelezen — vooral omdat me nu veel meer duidelijk is over waarom er zo veel verschijnt zonder waarde — alleen blijft er dan toch éen constatering pijnlijk staan: Een lezer heeft alles over de boekenwereld zelf maar uit te vinden. En wie komt ooit zo ver?

Marc Kregting, Zij zijn niet van Jeremia
Non-ficties

112 pagina’s
Vantilt, 2004

Zonde van de vrouw ~ Connie Palmen

Het werd me niet duidelijk waarom Connie Palmen nu net dit Boekenweekessay op deze manier moest schrijven. Want ik las een soort halfproduct. Waarvan het wel was of de schrijver tegen mij zei: denk hier toch eens goed over na. Terwijl zij me nu net veel te weinig had aangereikt om over te willen nadenken.

En dat is dan niet diep. Dat is pretentieus. Of niet meer dan bluf. Teksten die in de interpretatie nog eens tot leven moeten komen zijn mijn teksten niet.

Het lijkt me dat er nogal wat meer te zeggen is, over de positie van de vrouw vanaf de prehistorie tot in het huidige tijdsgewricht. En daarmee ook die van de man. Plus die van religie, niet te vergeten, omdat elk geloof zo vaak dient om vrouwen met reden achter te stellen bij mannen.

Zelfs in een kort essay, waar ieder woord zou horen te tellen.

Palmen’s these in haar boek, en wellicht zelfs haar hele oeuvre, is dat nette en gehoorzame mensen niets kunnen. Want om werkelijk te presteren moeten de status quo doorbroken worden; ook als dit leidt tot het overtreden van regels.

Hebben vrouwen het nog eens extra lastig hierbij.

En op zich is nog weinig mis mee met deze positiebepaling — al is zo’n stelling al meteen een te groot cliché om heel interessant te zijn als denkexercitie. Alleen doet Connie Palmen in De zonde van de vrouw vervolgens weinig anders dan het bevestigen van nog een andere mythe. Het waanidee namelijk dat kunstenaars extra gevoelige typjes zijn, voor wie het leven zo veel harder is dan elk ander, waardoor ze zo veel moeten lijden.

Een kunstenaar die dan met verhalen komt over gekwelde genieën moet daarom iets extra’s brengen, voor mij, om niet meteen al heel ongeloofwaardig te zijn. Gekoketteer met lijden, en zelfdestructie, daar heb ik bovendien een hekel aan. En Palmen deed in dit boek uiteindelijk weinig anders. Al las ik in haar essay niet meer dan samenvattingen uit wat biografieën over vier vrouwen die door vele anderen al interessant genoeg werden geacht om biografieën aan te wijden.

Licht gekleurde portretten zijn dat van Marilyn Monroe, Marguerite Duras, Patricia Highsmith, en Jane Bowles.

Niet vervelend hoor. Alleen geen tel memorabel. Connie Palmen zong in koor mee met de canon. In plaats van de status quo te doorbreken, zoals grote kunstenaars volgens haar doen, bevestigde deze schrijver daarmee dus enkel al bestaande ideeën.

Connie Palmen, De zonde van de vrouw
64 pagina’s
Stichting CPNB, 2017