Hand van de dichter ~ Kees Fens

► door: A.IJ. van den Berg

Hoe staat het met de literatuurkritiek in Nederland? Dat was het onderwerp waarover wijlen Kees Fens [1929 – 2008] zich in 1996 uitsprak tijdens tweede Mr. W.P. Sautijn Kluit-lezing.

Deze lezingenreeks was een kortstondig initiatief van mijn Alma mater; waarschijnlijk in de eerste plaats bedoeld om zo een netwerk op te bouwen van mensen die met verstand konden spreken over wat kranten moeten brengen.

En volgens mij ben ik al niet eens meer naar de tweede lezing geweest; was ik indertijd verstandig genoeg om me de tekst te laten toesturen. Dat scheelt tijd. Al miste ik natuurlijk zo wel gelegenheid om te netwerken met de aanwezigen.

Fens’ rede is ook afgedrukt in De Gids, 159ste jaargang, nummer 11/12, van 1996. Als om te benadrukken dat ervaren journalisten en schrijvers altijd nog wel iets hebben liggen, als ze om een inspanning wordt gevraagd.

De tekst, met de titel ‘Een hand van de dichter’, biedt vooral een beknopt overzicht van de status die literatuurkritiek had in Nederland. Begonnen bij Conrad Busken Huet in de negentiende eeuw bleef het beeld lang gelijk. Er was lang telkens slechts éen toonaangevende kunstpaus actief. Waarbij het wel zo kon zijn dat deze pas postuum zijn grootste invloed kreeg.

Kees Fens stelde bijvoorbeeld dat Ter Braak pas na de Tweede Wereldoorlog aanbeden werd — waarbij vooral diens zelfmoord in 1940 van betekenis moet zijn geweest. Hoewel Ter Braak daarvoor natuurlijk actief was in het tijdschrift Forum, en hij kritieken schreef voor Het Vaderland, was het lezerspubliek van die uitgaven klein.

Na Busken Huet en Ter Braak was er nog Gomperts. Opvolgers kregen zij niet. Daarmee waren er geen pausen meer die oplegden wat goed was, en wat niet.

Hoe kwam dit? En wat waren de gevolgen van deze verschuiving?

Fens wijst erop dat kritieken minder artistiek werden. Vanaf de jaren zestig kon iedereen criticus worden, of dat althans leren — zijn tijdschrift Merlyn was ook een kweekvijver voor boekbesprekers — en met deze professionaliseringslag trad de nivellering in.

Tegelijk begonnen de uitgevers steeds meer boeken te produceren. Waardoor geen mens nog langer kon beweren het overzicht hebben van alles wat er verscheen. Terwijl Fens, toen hij begon, wekelijks op een halve krantenpagina kalmpjes nog een representatief overzicht van nieuwe titels kon bespreken.

In 1996, toen hij sprak, was elke behoorlijke krant ertoe over gegaan wekelijks een boekenbijlage uit te brengen. Het leger aan betaalde recensenten was toen waarschijnlijk even groter dan ooit.

Ordening en hiërarchie aanbrengen, lukt daardoor niet meer, zo zei Fens. Het enige wat de recensent rest, is signaleren dat een titel uitkomt.

[…] waar allen gelijk of bijna gelijk zijn, is ordening onmogelijk. Ik heb er al eens eerder op gewezen dat in dit verband het laatste hoofdstuk van Anbeeks literatuurgeschiedenis typerend is: hij kan geen ordening aanbrengen, maar slechts namen en titels noemen. De criticus, de voorganger van de geschiedschrijver, heeft het niet kunnen doen. De literatuur heeft dat zelf onmogelijk gemaakt door zich niet langer in richtingen, stromingen te profileren, maar alleen nog maar individueel en dus in verscheidenheid. Ik meen te kunnen vaststellen dat de literaire kritiek zoals ik die van Huet tot Gomperts heb trachten te beschrijven, definitief voorbij is. Zoals een samenhangende literatuur voorbij is. En zoals de literatuur door de verscheidenheid die norm is geworden, aan belang heeft ingeboet. [15]

En over deze conclusies moet ik dan toch even nadenken. Dat literatuur aan status heeft ingeboet, lijkt me niet onwaar. Al is een vraag wel: status voor wie? Maar dat dit zou komen omdat er te veel geproduceerd wordt, niemand het overzicht heeft, en er dus geen keurmeesters zijn die kunnen opleggen wat goed is en niet, vind ik een wel heel merkwaardig idee.

Zat zijn katholicisme, met het idee van een centraal gevestigd gezag, en duidelijke hiërarchie, Fens hier niet toch weer eens dwars?

En ook, is dit niet een heel provinciale kijk op de zaken? In andere literaturen dan de Nederlandse was er toch al eerder zo’n productie dat niemand meer overzicht had, en desondanks toch duidelijk werd wie de bepalende schrijvers waren?

Kees Fens, ‘Een hand van de dichter’
Wie heeft de criticus nodig?
De ontwikkeling van de literaire kritiek in de Nederlandse dagbladen

16 pagina’s
Rede uitgesproken als de tweede Mr. W.P. Sautijn Kluit-lezing, 1996

[x]

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

2 commentaren

Achille van den Branden  op 17 oktober 2010 @ 15:13:09

Hé, ik wist niet dat Gomperts ooit zo groot was. Zijn verzamelboek met ‘Intenties’ is hier favoriete toiletlectuur, bij wijze van moppentrommel. Niet omwille van zijn oordelen, maar vanwege de ongelooflijk kreupele zinnen waarin hij die oordelen neerschreef.

boeklog.info  op 17 oktober 2010 @ 19:06:37

Het is altijd moeilijk de reputaties te beoordelen die iemand onder tijdgenoten heeft, als je zo veel later leeft. Maar Gomperts lijkt een grotere kans te hebben voort te leven door hoe W.F. Hermans op hem gescholden heeft, dan om enig andere reden.

Voor zo ver ik kan beoordelen, was het een keurige man, met goede manieren. En in een universitair milieu volstaat zoiets al gauw. Later werd hij ook nog beroemd van de TV. En zulke faam vertekent nog veel meer.

Hermans zei onder meer:

Ik heb eens een verhaal gehoord, dat Gomperts u tijdens de moeilijke periode van uw proces over Ik heb altijd gelijk, zijn oprechte steun heeft aangeboden. En dat u niet alleen die hulp van de hand sloeg, maar hem zelfs een korte handdruk tijdens het proces verder volstrekt negeerde. Wat bedoelt u met zo’n houding?

Die anekdote is in grote trekken juist. Maar dat is de moeilijkheid altijd in dit soort zaken. Gomperts is geen onaardige man, hij is redelijk goed gemanierd, maar als essayist, als criticus, vertolkt hij zó de stem van de betere amateur, die toch net niet weet waar het allemaal om gaat en dan de boot mist. En dat is nóg zo, maar dat is met die Leidse leerstoel altijd zo geweest. U weet dat ik Ter Braak niet zo hoog aansla, maar Gomperts is pertinent minder. Aan Gomperts hebben Lucebert en ik toen we begonnen nooit iets gehad. Slauerhoff heeft aan Ter Braak wèl wat gehad. Toen het eerste stuk van De tranen der acacia’s in Criterium verscheen, zeiden velen: Dat is pornografie, en Gomperts was één van die velen.

Ik geloof toch dat Gomperts ook De tranen goed heeft beoordeeld.

Ja, toen het als boek verscheen, merkte hij kennelijk dat anderen het goed vonden.