In tegendeel ~ Hans Crombag

► door: A.IJ. van den Berg

De bundel Integendeel van de rechtspsycholoog Crombag levert mij hier een probleem op dat recensenten voor andere media niet gauw zullen hebben. Want eigenlijk is de kern van de kritische ideeën uit het boek al uitgebreid behandeld op deze website. Zij het in boeklogjes over andere uitgaven, van andere schrijvers ook.

En waar het geen enkel probleem is om een uitgave te lezen waarvan de ideeën mij aanstaan — ook dit was weer een helder boek — kost het me merkwaardig veel moeite nog eens de inzichten te herhalen die ik al eens beschreef. Het hele boeklog-dossier recht & krom behandelt beter waar dit boek over gaat dan ik hier in kort bestek over kan doen.

Aardigste aanvulling op dat lopende dossier is dan waarschijnlijk wat Crombag aankaartte over hoe rechters vonnissen schrijven.

Want, aan veel vonnissen in strafzaken valt op dat er zo slecht in wordt uitgelegd hoe rechters tot de overtuiging zijn gekomen dat iets wettelijk of overtuigend bewezen is. Of juist niet. En daardoor blijft te vaak onduidelijk wat precies in het bewijs de doorslag gaf tot het oordeel.

Maar Crombag en zijn collega’s worden nog al eens als deskundige ingezet tijdens de rechtsgang om bewijs te wegen. Standaardkritiek van hen daarbij is bijvoorbeeld dat juristen slechts juridisch geschoold zijn, niet wetenschappelijk kunnen denken, en mede daardoor geen slechte getuige-deskundige van een goede kunnen onderscheiden.

Dus is achteraf lang altijd niet te bepalen of de rechter een goed of een slecht advies van een deskundige gevolgd heeft.

Crombag denkt mede daarom dat rechtspraak weleens vooral kan draaien om zoiets onbestemds het gevoel dat een rechter heeft over een zaak. Ook al omdat psychologisch onderzoek leert dat gevoel vaak vooraf gaat aan oordeel.

Bovendien vermoedt hij dat rechters gewoon niet willen dat anderen zien hoe zij hun beslissingen motiveren. Sterker nog, dat een vraag om een duidelijker motivatie van vonnissen eigenlijk een uiting is van een gebrek aan vertrouwen in de rechtstaat.

En dan schrijft Crombag er niet over, maar dan moet ik vooral denken denken aan die oude discussie uit de wereld van de artificiële intelligentie. Omdat nog altijd een omstreden vraag is of software beter recht zou spreken dan een menselijke rechter.

Terwijl nadenken over zo’n vraag alleen al nut heeft omdat dan ineens gewogen moet worden wat bijvoorbeeld allemaal speelt bij de bewijsvoering. Om een software-rechter te programmeren werk je namelijk niet anders dan bij het maken van een schaakspel voor de computer. Het is nodig om een puntenverdeling toe te kennen aan zaken, op basis waarvan dan de beste beslissing kan worden berekend. De ene getuigenis is alleen iets waard als aan deze en deze voorwaarde werd voldoen. Direct bewijs van deze aard gaat boven een hele reeks aan aanvullend bewijs van die aard.

Sterker nog, net als bij schaakprogramma’s zou ook een software-rechter van een database gebruik moeten maken, met daarin alle soorten aan bewijs dat al eens in een rechtszaak gebruikt is. Vergelijkbare zaken zouden dan vergelijkbare veroordelingen moeten opleveren.

Wat Crombag en de anderen doen in hun kritiek op de mores van rechters is niet anders dan wat speelde tijdens de discussie over software als rechter. Er zijn wetenschappelijke methoden denkbaar om veel van wat speelt in een strafzaak door te meten, en dus delen van het strafrecht verregaand te objectiveren.

Ondertussen menen juristen nog steeds dat het volstaat om een rechter een toga aan te trekken, en net te doen alsof hij daardoor een objectieve instantie wordt; en dus geen feilbaar mens meer is.

Hans Crombag, Integendeel
Over psychologie en recht

266 pagina’s
Contact, 2010

[x]opgenomen in het dossier: