God of Duivel ~ Peter Winnen

► door: A.IJ. van den Berg

Lance Armstrong antwoordde drie keer ja, toen Oprah hem op televisie vroeg of hij doping gebruikt had. En met die bekentenis lijkt ook mijn belangstelling voor het onderwerp wat verdwenen te zijn. Wonderen bestaan dus niet. De man die de Tour de France vaker had gewonnen dan welke renner eerder, had daarbij verboden medicinale hulp gehad. Zoals iedereen met enig wielerverstand ook al vermoed had.

Fascinerend aan de kwestie was alleen dat Armstrong alle beschuldigingen altijd zo glashard bleef ontkennen. Vijfhonderd keer was hij op doping getest, en nimmer positief bevonden, zo was zijn argument daarbij.

Hangt het vervolgens meestal van strikt persoonlijke opvattingen af hoe erg iemand zulk een dopinggebruik vindt. En ik ben van de rekkelijke school, zoals hele dossiers op mijn beide weblogs getuigen.

Professionals moeten zich vooral zo goed als mogelijk verzorgen; het is hun beroep om lichamelijk te presteren. En dat er een lijst bestaat met middelen die niet gebruikt mogen worden voor het herstel na zware inspanningen, of om de conditie te verbeteren, leidt helaas toch ook tot willekeur. Want hoezo mag een verkouden of grieperige atleet dan geen volkomen alledaags hoestdrankje gebruiken, zonder daartoe een officiële ontheffing te moeten aanvragen?

In God of Duivel is een bloemlezing verzameld uit Peter Winnen’s columns met doping als onderwerp. Daardoor bestaat er enige overlap met andere bundels van hem. Het boek biedt ook enkel momentopnametjes. Deze verzameling begint chronologisch als wijlen Marco Pantani nog renner is, en eindigt met Lance Armstrong in de biechtstoel bij Oprah. En tussendoor komen tal van affaires langs, die me soms wel, en soms juist niet zijn bijgebleven.

Dat Johan Museeuw betrapt werd wel, mede om de afgetapte SMS-jes, en ook dat wijlen Frank VDB de aanwezigheid van al die dopingproducten in zijn huis verklaarde uit zorg om zijn hond. Maar als er toevallig éen verder minder bekende renner ooit erg hard reed tijdens éen koers, en Winnen daar iets over opmerkte, herinnerde ik me eerder dat al eens in een column van hem gelezen te hebben, dan dat me die koers nog bijstond.

De meerwaarde van een ex-prof als Winnen bij een onderwerp als doping is alleen al dat hij zelf, om te herstellen, weleens iets gedaan heeft of ondergaan moest wat volgens de regels niet mocht.

Waren dat alleen nog allemaal relatief onschuldige middelen. Pas met het gebruik van EPO veranderde er iets fundamenteels in het wielerpeloton. Van de ene dag op de andere werd de klimmer Winnen op hellingen voorbij gesjeesd door Italianen die voorheen nog geen heuvel op konden komen.

En toch waren die producten uit Winnen’s tijd zo onschuldig niet of mederenners konden er verslaafd aan raken. Verdovende middelen werkten ook om de pijn buiten de koers weg te nemen. Waren er nog wel meer redenen waardoor menig ex-prof niet heel oud werd, en zelf het leven beëindigde.

Wat goed blijft aan Peter Winnen’s columns is een paradox. Want, zo’n wielerwedstrijd, helemaal als die drie weken duurt, is een krankzinnig iets. Helemaal omdat de organisatoren telkenmale de ergste hellingen opzoeken om een parcours te krijgen dat strijd kan opleveren. Zo’n bestaan als beroep is moordend. En tegelijk blijft het peloton, ook in zo’n grote ronde, de meest leefbare plek die er bestaat voor een professionele fietser.

Groots blijft daarom dat zowel de verbazing over de sport als de liefde daarvoor in zijn verhalen door blijven klinken.

Peter Winnen, God of Duivel
Alles over doping

222 pagina’s
Thomas Rap, 2013

[x]opgenomen in het dossier: ,