Arman & Ilva: De perfecte kringloop ~ Lo Hartog van Banda - Thé Tjong-Khing

De strip Arman & Ilva stond tot 1977 in de krant die mijn ouders lazen, toen ik daar nog te klein voor was. Daarom zijn er indertijd nooit meer dan impressies van blijven hangen.

Mijn echte kennismaking met de verhalen kwam dus pas decennia later, via het nostalgiecircuit — want vroeger is een dagmijn geworden voor ondernemers, die weten dat nogal wat publiek best wil betalen voor een korte terugkeer naar hun jeugd.

De hele reeks Arma & Ilva is daarom de afgelopen jaren opnieuw uitgebracht door de Bredase uitgever Sherpa. Die de relatief hoge prijs van deze albums verantwoordt door aan elk boek iets extra’s toe te voegen — zoals schetsen en een terugblik op de totstandkoming van het verhaal.

En het is ook om deze extra’s dat ik nog eens over de serie wil schrijven. Want de strip zelf viel me niet bijzonder mee.

De verhalen zijn namelijk nogal traag, en lang uitgeserveerd. Ofwel, er gebeurt niet vreselijk veel in éen zo’n aflevering.

Bovendien zijn die Arman en Ilva geen vrolijk of dynamisch duo superhelden. Arman komt zelfs amper voor in de verhalen. Die lijkt enkel te zijn bedacht om een excuus te hebben om overal naartoe te moeten. De man doet namelijk iets technisch, in het onderhoud.

Ilva is intrigerender, en speelt vaker een rol van enige betekenis. Maar ook zij blijft meestal eerder toeschouwer dan dat ze actief participeert. Het echte verhaal in zo’n boek kan zich makkelijk buiten het duo om spelen. Hen overkomt vooral van alles eerst.

Voor een SF-strip zit er bovendien wel erg weinig ‘Science’ in — het gaat vooral om de ‘Fiction’. Dit had onder meer te maken met de beperkingen bij Thé Tjong-Khing, die wist niet zo goed ruimteschepen te kunnen tekenen.

In De perfecte kringloop belanden Arman & Ilva in een desolate en halfverwoeste Bijlmermeer-achtige omgeving. Die Amsterdamse hoogbouwwijk was ook een directe inspiratiebron, zo blijkt uit de toelichting achterin.

Aldaar staat een flat waarin een sekte huist, die er onderling nogal totalitaire praktijken op na houdt. Zo worden kinderen na hun geboorte direct bij hun moeder weggehaald.

Contact met de buitenwereld is er niet. Bewust. Wat Arman dan wel even zal herstellen, door aan de centrale computer te gaan werken.

Blijkt deze sekte ook nog de rat te vereren — en dissidenten in een rattenput te gooien. Alleen ken ik mijn Maarten ’t Hart, en is me bekend dat ratten nogal geprovoceerd moeten worden, willen die zoiets griezeligs doen als een mens aanvreten. Uit henzelf gebeurt dat niet. Dus heeft dit griezelelement in boeken en films voor mij nooit goed gewerkt.

Probleem met dit verhaal was voor mij ook dat ik als lezer zat te wachten tot Arman & Ilva eindelijk eens iets zouden doen. Dat liet lang op zich wachten. En toen stelde het nog niet veel voor.

Handelen ging hen niet goed af. Wat op zich een behoorlijk realistisch gegeven is. Alleen nu net niet in een spannend bedoelde strip.

[ is vervolgd ]

Lo Hartog van Banda – Thé Tjong-Khing
Arman & Ilva: De perfecte kringloop
80 pagina’s
Sherpa 2006, oorspronkelijk 1972

Arman & Ilva: Het poppenhuis ~ Lo Hartog van Banda - Thé Tjong-Khing

Omdat De perfecte kringloop direct na de recente herpublicatie breed geprezen werd om het verhaal, waren mijn verwachtingen over dat album veel te hooggespannen. Dus moest het wel tegenvallen. Gelukkig daarom dat Thé Tjong-Kingh wel nog een boeiende toelichting gaf achterin het boek.

Daaruit bleek onder meer hoe weinig er nodig was om de basis van zo’n stripverhaal te vinden. Met een beetje Bijlmermeer en een snuifje Oost-Duitsland waren de makers al een heel eind op streek, en kon het variëren beginnen.

En Thé Tjong-Kingh vertelde ook waar hij zijn inspiratie vandaan haalde voor de tekeningen. Daarbij bleek film een nogal vanzelfsprekende bron te zijn — het uiterlijk van personages werd zelfs niet zelden gebaseerd op acteurs of actrices.

In de toelichting op De perfecte kringloop klaagt Thé Tjong-Kingh dan wel dat de strenge deadlines van de krantenpublicatie voor de strip hem te vaak tot compromissen dwongen — waardoor hij nu met een dubbel gevoel terugkijkt naar dat werk. Nooit was er genoeg tijd om het echt helemaal goed te doen.

Toch waren het wel zijn tekeningen die me aanzetten om meer dan éen album te willen lezen.

Want zo’n verhaal als Het poppenhuis is te weinig bijzonder om daar nog van te kunnen genieten. Ja, er is een poppenhuis. En met de poppen daarin wordt enige voodoo verricht. Waarom en hoezo vergt al meer uitleg dan gegeven wordt.

Grappig aan het interview met Thé Tjong-Kingh achterin Het poppenhuis is dat hij dan, in 2005, toch ineens de vrijheid zag die het maken van strips bracht.

Daarna werd hij illustrator, en moest hij andermans woorden van een toelichting in beeld voorzien.

Maar in die strips had hij van alles zelf in zijn macht gehad; zoals de timing van het verhaal, en de framing van de actie.

Strips maken, kost alleen wel gruwelijk veel tijd.

Arman & Ilva zetten mij nu vooral aan tot gedachten over de krantenstrips in Nederland. Waarbij een vraag was aan welke wetten die moesten voldoen bijvoorbeeld. Wat er in kon, en wat juist niet; omdat ook kleine kinderen, zoals ik indertijd, zo’n strip onder ogen konden krijgen.

Schaars geklede vrouwen tekenen was in elk geval geen probleem voor de krant, begin jaren zeventig.

Komt daar met Arman & Ilva bij dat ook deze strip uit de Toonder Studio’s stamde. Waarover ik enerzijds blij mag zijn dat er éen iemand is geweest die groot heeft durven denken over de aanpak van het beeldverhaal. Maar waaraan achteraf toch ook kleeft dat vele strips die aan een krant verkocht werden variaties waren binnen een heel beperkt thema.

Lo Hartog van Banda – Thé Tjong-Khing
Arman & Ilva: Het poppenhuis
80 pagina’s
Sherpa 2008, oorspronkelijk 1970-1971

Baron van Tast | Baron van Tast weet het beter ~ Jan van Haasteren

Eén van de strips die me in mijn jeugd het meest intrigeerde gaat over de avonturen van Baron van Tast tot Zeveren. Naast de overvolle tekeningen in deze verhalen, met altijd wel een handje of oogje op een onverwachte plek, waren ze namelijk ook een kennismaking met surrealisme; lang voordat ik wist dat er zo’n woord bestond.


Baron Van Tast maakt vooral mee wat eigenlijk niet kan. Wat dan door de tekenaar aannemelijk moet worden gemaakt.

In het allereerste verhaal dat er over de hedendaagse edelman verscheen, wordt hij overal achtervolgt door een haai. Waarvan alleen dreigend de rugvin zichtbaar is, omdat het beest probleemloos de grond doorploegt, in achtervolging. Bovendien is Van Tast de enige die het gevaar ziet; tezamen met de lezer.

De verhalen over Van Tast werden in het weekblad Pep gepubliceerd. Daarvan fuseerde de uitgever in 1975 met een uitgever die al een eigen stripblad had. Daarop verdween Pep van de markt, en kwam het blad Eppo in de plaats. Alleen richtte dat zich op een wat jonger lezerspubliek. Waardoor een einde kwam aan de geregelde publicatie van Baron van Tast. Al verschenen er nog wel episoden in andere bladen, als De vrije balloen.

In totaal zijn er vier albums verschenen, met de avonturen van Baron van Tast. Twee daarvan herlas ik bij deze gelegenheid. Om daarbij te ontdekken dat ze lang alle episodes niet bevatten.

De andere twee albums zijn nog weer ouder, maar CataWiki leert me dat er een behoorlijke overlap is, met de latere uitgaven.

Maar zou het de moeite waard zijn om tot uitgave van een complete Baron van Tast te komen? Als er geld aan te verdienen was, had een uitgever dit lang geleden vast al eens gedaan.

Bij deze hernieuwde kennismaking vielen sommige strips me erg mee; ik was nog altijd vatbaar voor de humor van wat er gebeurt als iets of iemand letterlijk neemt wat de baron hem toevoegt.

Verder kleefde er iets aan de verhalen dat me deed denken aan underground-werk — zoals de tekeningen uit de jaren zestig van Robert Crumb. Alsof sommige belevenissen weinig anders waren dan wat iemand meemaakt tijdens een slechte LSD-trip; alleen dan wel zorgvuldig ontdaan van verwijzingen naar drugs.

Alleen is dat wel een ontdekking die slechts een volwassen lezer doen kan; met genoeg kennis om te kunnen vergelijken.

Jan van Haasteren, Baron van Tast
48 pagina’s
Arboris Strip Collectie, 1982
 
Jan van Haasteren, Baron van Tast weet ’t beter
48 pagina’s
Arboris Strip Collectie, 1982

Heer Bommel en de bovenbazen ~ Marten Toonder

Soms wil het herlezen niet, of niet meer. En omdat ik herlezen van een grotere betekenis vind dan lezen, kan dit dan schuren.

Tegelijk zullen de redenen per boek verschillen waarom een terugkeer onmogelijk is geworden, hoe interessant dat ooit eerder was.

Bij de Bommel-verhalen van Marten Toonder weegt bijvoorbeeld mee dat ik de mechaniekjes ben gaan doorzien achter de verhalen. Die zijn me vaak wat te eenvoudig. Scenarist Lo Hartog van Banda, die ook voor De bovenbazen van betekenis was, en toch niet genoemd wordt in de verantwoording, zei bijvoorbeeld ooit iets elementairs over de personages Tom Poes en Ollie B. Bommel.

Als dat schaakstukken zouden zijn, was Tom Poes een loper, die altijd vasthield aan dezelfde lijn, en nooit plots naar een andere kleur zou overgaan. Heer Bommel daarentegen is een paard, die altijd sprongen maakt naar een onverwachte richting.

Nu is dit geen opmerking die groot nieuws brengt voor iemand die al meer dan éen Bommel-verhaal las. Tom Poes blijft inderdaad dat geheel voorspelbaar opererende personage. Altijd goed. En nogal plat daarmee. Terwijl het de sprongen van Bommel zijn waardoor de verhalen hun aardigheid krijgen.

Toch was het me net te veel aan onthulling als een maker aan geeft dat de verhalen ook zo werden opgezet, tijdens die verbale kaatspartijen tussen Hartog van Banda en Toonder bij het maken van de strip.

Vanzelfsprekend was deze krantenstrip maakwerk. Elke dag moest er een strook in NRC Handelsblad verschijnen. Zes stroken in de week. Ruim driehonderd per jaar. Met drie tekeningen per strook vereiste dat daarmee een kleine duizend tekeningen elk jaar, en niet te vergeten de woorden daaronder. Die hoeveelheid is alleen aan te maken met een industriële opzet, en tal van ingebouwde zekerheden, waarmee er toch altijd een zekere basisniveau werd behouden in de output.

En Bommel-verhaal 104, De bovenbazen, is dan weliswaar éen van de beter geslaagde afleveringen in de reeks. Indirect bevat ook dit verhaal de elementen die de reeks zo vervelend hebben gemaakt, voor mij. Zo bleek. De oplossing voor alle opgeroepen problemen was wel erg simpel. Een deus-ex-machina ? — nu goed, ditmaal was dat dan god ín een machinetje. Maar bovenal stoort de wetenschap dat de terugkeer naar de normaaltoestand nooit met een loutering komt, of een catharsis. In een volgend verhaal zal het zijn of deze geschiedenis nooit gebeurd is.

Daardoor lukt het me niet meer om terug te keren naar deze boeken. Omdat ik daarin te analytisch ga lezen, in plaats van in de tekst te kunnen verdwijnen. Ik herken liever de trucs niet die telkens werden ingezet om ook dit zoveelste verhaal weer te kunnen vullen.

Een probleem met De bovenbazen was ook dat het verhaal zwaar leunt op éen vondst — dat alles in de wereld het bezit is van een selecte groep — en dat het boek nooit meer te herlezen valt zonder kennis van die vondst.

Kern van De bovenbazen is de simpele omkering dat voor Heer Ollie, wiens lijfspreuk de hele reeks luidt ‘geld speelt geen rol’, dat geld voor éen keer wel ineens hoogst belangrijk wordt. Want plots, door een onterecht gewonnen weddenschap van Tom Poes, overschrijdt zijn kapitaal de kritische massa, gaat dat uit zichzelf geld aantrekken, en hoort hij ineens tot de tien rijksten van waar het ook is waar het plaatsje Rommeldam ligt.

De andere negen rijksten, onder wie éen met de naam Horrorkitsj, wonen iets verderop, in de Gouden Bergen.

En zij palmen Heer Bommel in, omdat hij nu ook een bovenbaas is, en moet worden als zij. En vanzelfsprekend neemt Heer Bommel meteen afstand van alle minvermogenden.

Die status houdt hij slechts even. Want ongewild maakt Heer Bommel fouten, en even onbedoeld zet hij alles ook weer recht. Vlak voor het einde van het verhaal.

Later is deze vertelling extra heilig gemaakt, omdat Toonder, en Hartog van Banda, er spelenderwijs zoveel kritiek in lijken te hebben geuit op de uitwassen van het blinde marktkapitalisme. Enkel omdat Marten Toonder van zijn bedrijf af wilde, om lekker rustig in Ierland te gaan wonen, en daarom een schrik aanjagend kijkje had gekregen in de wereld van het geld.

En goed, het blijft bijvoorbeeld opvallend dat in een krantenstrip uit 1963 wel uitgebreid beschreven staat hoe makkelijk het milieu vernietigd wordt, als dit nuttig schijnt te zijn voor de grootste bedrijven en hun rijke aandeelhouders. Terwijl een toch behoorlijk linkse hoogleraar economie als Jan Pen pas jaren later door de Club van Rome inzag dat er toch echt keiharde problemen kleven aan het dogma van eeuwige groei om de welvaart.

Alleen heb ik dan weer te veel dystopische SF gelezen om niet te weten dat er indertijd al even boeken werden geschreven over milieurampen, of samenlevingen waarin het kapitaal leidend was, voor deze strip van Toonder verscheen.

In dit verhaal is, zoals in alle Bommel-verhalen, de hele wereld versimpeld tot een dorp, met een groot gebied er omheen. Alle multinationals, en hun meest vermogende aandeelhouders, zijn teruggebracht tot negen mannen die enkel om zichzelf en hun geld denken, de rest mag rustig kapot, als dat iets op zou leveren. Zelfs de principiële kern van het kapitalisme, dat je niet alleen geld kunt verdienen met werk, maar dat je geld op zich ook geld kan verdienen, werd vereenvoudigd tot een magisch proces.

Dus is het zeker knap dat binnen al die verkleining en versimpeling er toch nog van alles wordt opgemerkt dat op wezenlijke systeemkritiek lijkt. Alleen zijn de getoonde schema’s zo algemeen dat daar nog veel meer in te lezen valt, en gedaan is, dan de makers er ooit hebben ingestopt.

Een eeuwig probleem met strips als deze, net als trouwens met alle boeken waarin beeld en tekst naast elkaar staan, is verder dat het me niet lukt om te lezen en plaatjes te kijken tegelijk. Noodgedwongen vergt éen zo’n Bommel-verhaal dus altijd een lees- en een kijkbeurt. Dat helpt niet heel erg meer aan de beleving mee.

Marten Toonder, De bovenbazen
100 pagina’s
© 1963
in: Marten Toonder, Een ruim gebaar
Alle verhalen van Olivier B. Bommel en Tom Poes
185 pagina’s
De Bezige Bij, 2015

Marten Toonder ~ Wim Hazeu

Hazeu’s kunstenaarsbiografieën roepen bij mij steevast de vraag op wat ik nu precies verlang van zulke portretten. Want er kwamen al meerdere van zijn boeken bij mij in huis. En toch lukte het me eerder nooit om zo’n levensportret dan helemaal uit te lezen — of zelfs maar de vijftig procent aan inhoud te halen waardoor ik er een boeklogje aan had horen te wijden.1

Van zijn dikke biografie over Slauerhoff las ik amper een kwart.

En vanzelfsprekend ligt dat allemaal aan mij. Al is de schrijversbiografie op deze website meer dan eens een onmogelijk genre genoemd.

Hazeu slaagt er namelijk absoluut in om telkens een vlot lezend verhaal van zo’n levensloop te maken.

Alleen, voert hij in zijn boeken niet te veel details op die niet per se ter zake doen? Is hij soms niet al te verliefd op wat zijn research heeft opgeleverd? En negeert Hazeu de bredere context van zo’n scheppend bestaan misschien soms niet wat al te makkelijk? Wordt ook niet te veel bekend veronderstelt over de inhoud van het werk van de geportretteerde?

Voornaamste reden om dan toch Hazeu’s biografie van Marten Toonder [1912 — 2005] te lezen, was dat ik meer over de laatste jaren wilde weten van die man. Ik had de verschillende delen van Toonder’s autobiografie gelezen. Op boeklog is ook zijn correspondentie met Dick Matena al eens langsgekomen. Alleen was me nooit duidelijk geworden waarom Toonder na al die decennia tevreden in Ierland te hebben gewoond in Nederland in het Rosa Spier-huis terecht kon komen. Om aldaar jaren lang in interviews te gaan verklaren dat verder leven niet meer hoefde van hem.

En toen bleek dat zijn kleinkinderen hem min of meer uit een droef Iers ziekenhuis ontvoerd hebben, opdat Toonder terug in Nederland op kon knappen van een mislukte zelfmoordpoging met pillen — een episode waarover tegen buitenstaanders gezegd werd dat hij een dubbele longontsteking had gehad.

De hoofdstukken over die laatste jaren van Toonder’s leven lazen als bijzonder naar; ook al omdat bijna al zijn kinderen en pleegkinderen doodgingen, en hij met zijn oudste zoon gebrouilleerd was geraakt.

Dus wilde ik van de weeromstuit wel over de vrolijker en veerkrachtiger jaren van Marten Toonder lezen.

Waarmee dus misschien nu de receptuur is gevonden om die vuistdikke Hazeu’s door te komen. Zulke boeken kunnen wellicht het best in een andere, meer willekeurige volgorde worden doorgenomen dan deze auteur aanbiedt. Want die houdt toch allereerst aan de chronologie van zo’n leven vast. En lang alle jaren niet in zo’n leven zijn even boeiend.

In dit boek viel het alleen nog niet mee om echt gelukkige perioden te vinden, in dat leven van Toonder. Met die crisisjaren eerst, de oorlog, en alle slepende zakelijke perikelen daarna. En de familie wist buitenstaanders goed te weren. Echte vrienden leek Marten Toonder naast zijn broer ook nooit gehad te hebben. Dus staat er ook heel veel niet in dit boek.

Tegelijk, geluk schrijft wit.

Wim Hazeu poogt in de biografie onder meer recht te doen aan het vele werk dat de medewerkers deden aan het oeuvre waarvan Marten Toonder in interviews altijd achteloos beweerde dat helemaal in zijn eentje geschapen te hebben — zoals die Tom Poes-verhalen. Terwijl iemand als Lo Hartog van Banda toch al pratend het plot van menige strip had weten te bedenken. Om nog te zwijgen over alle tekenwerk van de nimmer klagende Piet Wijn.

Alleen riep dat element bij mij de vraag op of alle op- en aanmerkingen die van Toonder kwamen over het werk altijd terecht waren geweest. Had hij het immer als beste gezien? Opvallend vond ik namelijk dat veel van de bekritiseerden weliswaar aan het woord kwamen, maar dat deze niets zeiden over hún inhoudelijke kritiek op de strips — zelfs al is er de verzachtende omstandigheid dat deze mannen allemaal als jongmaatje bij de Toonder Studio’s waren gekomen, en onder de hoede van Toonder het vak hebben geleerd.

Dat Dick Matena het zat was, als freelancer, dat Marten Toonder zelfs op het laatst nog moeilijk deed over het betalen van werk, was me overigens dan wel al bekend.

En ergens staat toch ook een tekenend citaat van Toonder over alle parasieten die zijn studio bevolkten, die nooit iets oorspronkelijks brachten, maar wel meeprofiteerden van de inspanningen van de getalenteerde enkeling. Dus zal er een strenge hiërarchie van meester en gezellen zijn geweest.

De biografie schetst, kortom, het portret van een eenkennige, op persoonlijk vlak zelden handig opererende man, die zijn genialiteit bewaarde voor wat hij maakte aan zijn bureau. Uit het niets. Waarmee ook dit levensportret weer eens onbegrijpelijk wordt voor wie de verhalen van Toonder al niet kende, en ook bewonderde.

Alleen is niet alleen een probleem van Hazeu’s kunstenaarsbiografieën — het euvel dat de lezer gauw eens verondersteld wordt een bewonderaar en zelfs al kenner te zijn van het oeuvre van een geportretteerde, is kenmerk van heel het genre van de biografie.

Wim Hazeu, Marten Toonder
Biografie

640 pagina’s
De Bezige Bij, 2012
  1. Die zelf opgelegde plicht gold overigens enkel in de jaren 2005-2014. []