Bril van God ~ Maarten ’t Hart

Dit is de tweede bundel met beschouwingen van Maarten ’t Hart over de bijbel, en daar zal het bij blijven. Hij werd er te vaak over aangesproken, meestal met het klemmende verzoek toch alsjeblieft te stoppen. Curieus daarbij is al die gelovigen het nooit eens voor zichzelf vroegen, maar dat er een enorme bezorgdheid was dat zijn bijbeluitleg aan anderen het geloof zou kunnen ontnemen.

De kinderen, denk toch om de kinderen.

’t Hart heeft inmiddels ook door dat als hij werkelijk de dwaasheden in het geloof had willen bestrijden, dat beter van binnenuit een religie had kunnen doen. Theologen als Kuitert lukt het wel om dogmatiek te ondergraven, met niet meer dan vrij subtiele kanttekeningen. Keihard hakken van buitenaf zal nooit werkelijk effect hebben.

Van de twee bundels vind ik deze het best leesbaar. ’t Hart vertelt meer, lijkt het wel. Bijvoorbeeld over wat hem altijd bevreemdde in het geloof. Zo heeft hij een reusachtig wantrouwen tegen heiligen. Hij was dan ook blij te horen dat Albert Schweitzer helemaal niet zo’n prettig mens zou zijn als hem altijd te verstaan was gegeven:

Wat ik toen nog niet besefte, was hoe listig het is om je, zoals Schweitzer kennelijk gedaan heeft, op te offeren voor de lijdende mensheid. Daar kun je de rest van je leven — je hebt immers een geweldige daad gesteld — het recht aan ontlenen om je als een rotzak te gedragen. [208-209]

En het blijft verbluffend hoe veel beroemde passages uit de bijbel ’t Hart weet te ontkrachten, door er voor de verandering eens vragen bij te stellen. Die bergrede van Jezus de Christus? Hoe kan ook maar iemand die verstaan hebben? Iedereen die weleens in een theater is geweest, weet dat geluid van beneden naar boven wel hoorbaar is. En andersom niet…

zie ook:
Wie God verlaat heeft niets te vrezen;

Maarten ’t Hart, De bril van God
De Schrift betwist ii

240 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 2002

Deerne in lokkend postuur ~ Maarten ’t Hart

Nee, echt zware literatuur mag het niet heten wat ik lees op het moment. Zo’n dagboek als dit is totaal ongevaarlijk. Licht vermaak. Maarten ’t Hart haat reizen, en doet verder ook geen vreselijk spannende dingen thuis zo’n jaar lang. Hij wroet wat in de klei, is naarstig in de weer met zijn gezondheid, en schrijft ondertussen ook nog een boek over Bach voor drogisterijketen ’t Kruidvat.

Uit de grote boze buitenwereld komen alleen beelden van de strijd in Kosovo door. Maar, de televisie gaat stuk.

Aardigst aan dit dagboek zijn nog de kleine essaytjes die ’t Hart elke maand even aan een deelonderwerp wijdt. Al zijn sommige onderwerpen elders ook al eens aan bod gekomen; zoals zijn onvermogen het rijbewijs te halen, of dat hij weleens in vrouwenkleren rondloopt — de grote gekte. [De titel van dit boek is overigens een uitspraak van Multatuli over een bepaald soort taalgebruik].

Voor mij het interessantst waren zijn uitweidingen over romans en poëzie. Of zijn klacht, die ik onderschrijf, hoe vervelend het is dat literatuurcritici altijd dezelfde titels in de canon zetten, alsof er nooit iets anders van waarde geschreven werd dan die vijftig uitgekauwde toppers.

Toch, ook ’t Hart zelf hoort voor mij tot de schrijvers van wie ik met enthousiasme al zijn columns, essays en ook korte verhalen lees, maar wiens romans mij niet vreselijk kunnen boeien. Zonder dat me precies duidelijk is waarom die boeken me zo onverschillig laten.

Maarten ’t Hart, Een deerne in lokkend postuur
Persoonlijke kroniek 1999

262 pagina’s
Uitgeverij Arbeiderspers, Privé-domein, 2000

Dienstreizen van een thuisblijver ~ Maarten ’t Hart

’t Hart is als schrijver een verteller; ook in zijn autobiografische werk. En vertellers zetten hun belevenissen doorgaans iets aan, om ze vertelbaar te maken. Daar is allemaal niets op tegen. Behalve als je bijna al z’n verhalen kent.

In een vorig deeltje privé-domein, Een deerne in lokkend postuur, schrijft Maarten ’t Hart bijvoorbeeld uitgebreid over zijn hartritmestoornissen. Een probleem dat vooral optrad bij stress; waardoor hij geen TV-programma’s meer kon doen.

Maar voor de promotie van Dienstreizen van een thuisblijver zag ik ’t Hart opvallend vaak in de media verschijnen. Blijkbaar zijn de hartritmestoornissen geen probleem meer. En niemand vroeg er naar. Hijzelf had het er niet over. En als iets het ene moment als allesbepalend wordt afgeschilderd, en wat jaren later er ineens niet meer toe doet, maakt dat de verteller niet heel betrouwbaar.

Overigens heb ik weinig tegen onbetrouwbare vertellers. Zolang ik ze enkel maar in een boek tegenkom tenminste.

Dienstreizen van een thuisblijver leed voor mij wat aan voorspelbaarheid. Een aantal van de autobiografische stukken is eerder langsgekomen in zijn werk, maar dan aanzienlijk korter. Daardoor lazen die vertellingen alsof een anekdote nodeloos was opgerekt tot verhaal.

’t Hart heeft zo veel vaker geschreven over die keer dat hij een slaappil van Maarten Biesheuvel had gekregen, en die innam op de terugreis met de boot uit Engeland. En hoe veel moeite hij nog lang daarna had om wakker te blijven. Zijn hekel aan Lesereisen in Duitsland? Bekend. Zijn onbetrouwbare Duitse uitgeefster? Eerder over gelezen. En zo was er meer, veel meer.

Van de weeromstuit vond ik de verhalen het interessants waarin hij wel iets nieuws vertelde. Zoals dat hij gevraagd was om de biografie van Simon Vestdijk te schrijven — en daar ondanks al zijn aanvankelijke tegenzin langzamerhand voor begon te voelen, tot het besef daagde dat hij dan partij zou moeten kiezen in de strijd tussen de Vestdijk-apogeten. Van wie ook een aardig beeld ontstaat.

Verder schreef ’t Hart ware woorden over het leed van het jurylid dat een literair boek moet bekronen. Want weinig maakt lezen zo vervelend als telkens alleen maar fictie onder ogen krijgen. En zo’n jurylid krijgt weinig anders dan romans voorgezet.

Hij vindt overigens dat Arnon Grunberg vanaf nu alle prijzen maar moet krijgen. Het circus kan verder beter worden afgeschaft. Schrijvers worden maar van hun werk afgehouden, door alle gedoe rondom nominaties en andere marketingtrucs, waaraan zij braaf moeten meedoen; zonder ooit de zekerheid te krijgen dat de bekroning op hen wacht.

En goed, dan leest zo’n boek als dit prettig vlot weg. Er is om te lachen. En Maarten ’t Hart weet weer overtuigend de eenzelvige man te spelen, die het liefst niet van zijn erf af komt. Dienstreizen van een thuisblijver toont ook een karikatuur die ik inmiddels iets te goed ken.

[ wordt vervolgd ]

Maarten ’t Hart, Dienstreizen van een thuisblijver
319 pagina’s
De Arbeiderspers, 2011
privé-domein nr. 272

Dit is voor mij geschreven ~ Korrie Korevaart en Peter Zonneveld red.

Van sommige boeken weet ik niet hoe ze ooit in mijn bezit zijn gekomen. Dat geldt voor deze verzamelbundel bijvoorbeeld. Hierin staan gedeelten uit de Verweij-lezingen die elk jaar in Leiden worden gehouden, door de auteur die op dat moment gastschrijver is aan de universiteit daar. Maar de lezingen van auteurs die ik interessant vind, zijn ook gebundeld in boeken die onder hun eigen naam verschenen. Van Gerard Reve is dat Zelf schrijver worden, van Maarten ’t Hart Een dasspeld in Toela. Kristien Hemmerechts, Altijd met uw gezever, gij.

En die boeken heb ik ook.

Maar goed, niet dat het vervelend was de mij al bekende stukken nog eens te herlezen. De waarschuwing van Maarten ’t Hart hoe funest de interpretatie van universitair geschoolde letterkundigen uitwerkt op de romankunst blijft ook gewoon staan. Aan schrijvers die slechts schrijven om door anderen geïnterpreteerd te worden, heeft tenslotte slechts een incestueus klein groepje mensen wat.

Ook staat hier de lezing van Gerrit Komrij in hoe poëzie gelezen worden moet. Met daarin ook de constatering dat éen goed gedicht eerdere favorieten volledig overbodig maken kan.

En die conclusie geldt waarschijnlijk voor alle lezen. Voor wie eenmaal met kwaliteit geconfronteerd is, wordt het moeilijk nog plezier te beleven aan minder. Helemaal als dat minder pretendeert meer te zijn.

Korrie Korevaart en Peter Zonneveld red.,
Dit is voor mij geschreven
Vijftien schrijvers over literatuur

265 pagina’s
Uitgeverij Promotheus, 2000


Dokter Glas ~ Hjalmar Söderberg

Klassieke romans zijn al gauw allereerst dat. Klassiek. Wat er goed of nieuw aan was, is ondertussen gauw al eens overgenomen door andere auteurs. Wier werk vervolgens de blik op het origineel vertroebelen.

Deze uitgave van een Zweedse klassieker bevat bijvoorbeeld een nawoord van Maarten ’t Hart. Die daarin ruiterlijk toegeeft dat de hoofdpersoon in zijn Vlucht regenwulpen een broer is van de zeventig jaar oudere Doktor Glas. Zo was hij getroffen door de mijmerende toon waarop deze man zich door de intrige van zijn roman heen worstelt.

Daarom misschien viel deze roman me tegen bij eerste lezing lang geleden. Ik kende het boek in zekere in al. En er gebeurde me te weinig in. Dat vooral.

Het oordeel van toen over het gebrek aan inhoud bleef staan, bij herlezing.

Al kan het simpelweg zin dat de intrige lijdt aan voorspelbaarheid, en het boek daardoor wat langdradiger lijkt dan het is.

Storend element was ook de zo duidelijk zichtbare schrijverstruc van Söderberg om te tonen dat dokter Glas eigenlijk een hoogstaand man is — want herhaald krijgt de arts verzoeken om een zwangere vrouw te aborteren, en daar begint hij echt niet aan.

Toch handelde Glas vervolgens wel tegen de eed van Hippocrates, toen hem dat persoonlijk goed uitkwam. Söderberg was alleen ook een schrijver die zulke investeringen vervolgens niet laat lonen — en was dat dan nog wel een aardig element aan dit boek.

Maarten ’t Hart heeft in zo verre gelijk dat deze roman gedragen wordt door de toon, door de woorden van de hoofdpersoon die een dagboek lijkt bij te houden, en door de beschrijvingen van het Stockholm van rond de eeuwwisseling — de Dreyfuss-affaire speelt in de kranten.

En soms is de kwaliteit van de toon genoeg om een heerlijk boek te hebben. Ditmaal was iets meer aan verhaal prettig geweest.

Nu was ik te zeer bezig om te reconstrueren wat er ooit, bij eerste uitgave in 1905, zo baanbrekend was aan dit boek.

Hjalmar Söderberg, Dokter Glas
met een nawoord van Maarten ’t Hart

174 pagina’s
BZZTôH, 1980
vertaling door Henk Raaff van Doktor Glas, 1905

Er is niets poëtischer dan de waarheid ~ Ivan Wolffers (red.)

Ooit was de schrijver Multatuli nog niet herdacht met een standbeeld. Een schande was dat, vond menigeen, waaronder de arts en schrijver Ivan Wolffers. Dus werd er geld ingezameld. Onder meer door dit actieboek uit te geven, waartoe tal van bekende Nederlandse auteurs hun gedachten over Eduard Douwes Dekker hadden opgeschreven.

Althans. Willem Frederik Hermans zag niet zo veel in het plan. De tijd van standbeelden was voorbij. Maar hij gaf wel weer toestemming om de beide brieven af te drukken die hij met Wolffers over het onderwerp had gewisseld.

Het boeiendst in deze bundel schreven de mensen die echt over Douwes Dekker hadden nagedacht, en niet enkel goede herinneringen bewaarde aan een flard Woutertje Pieterse op school, of de fabel van ‘Saïdja en Adinda’. Probleem werd alleen wel dat Multatuli dan meestal een nogal onsympathiek mens werd bevonden. Hoe goed hij soms ook schrijven kon.

Ook was er nog een ander probleem, volgens Hans Vervoort.

Op de televisie zie ik wel eens het programma ‘Wordt u al geholpen?’, een platte Engelse serie over komische gebeurtenissen in de modeafdeling van een warenhuis. Floor-chef is captain Peacock, die als twee druppels water lijkt op latere foto’s van Douwes Dekker. Heiligschennis, maar áls er ooit een beeld van Multatuli in Amsterdam komt, zal het op veel fotografische belangstelling van Engelse toeristen kunnen rekenen. [94]

Prettig duidelijk vond ik vooral de bijdrage van Maarten ’t Hart, die geen goed woord over heeft voor Multatuli, of diens status als auteur.

Te lang reeds werd in Nederland Multatuli de hand boven het hoofd gehouden. Volkomen misplaatste bewondering is zijn deel geworden. [141]

scheiding

Maar, zal men zeggen, hij kwam toch op voor ‘de verdrukte Javaan’. Ach, hoe nobel! Bedenk daarbij wel dat Mutatuli twee jaar lang op verlof in Nederland was, niet naar Indonesië terugwilde, daartoe geprest moest worden. Bedenk wel dat hij in die twee jaar grootmoedig andermans geld erdoor joeg en uiteindelijk wel terug moest en daarover zo verontwaardigd was dat hij de eerste de beste kans aangreep om amok te maken. [143]

scheiding

Onze grootste schrijver? Vanwege die schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen? [145]

scheiding

Z’n kennis was minimaal. Hij wist minder dan een kind wat nu van de lagere school afkomt. Hij was geborneerd, bekrompen, eigenwijs, meende Kant, Stuart Mill, Goethe, Sterne, ‘die vuile Richardson’, Diogenes (‘Ik houd Diogenes voor een bluffer’) en tientallen anderen van wie hij weinig tot niets gelezen had, rustig terzijde te mogen schuiven. [146]

scheiding

Hoe komt het dan toch dat hij zo algemeen bewonderd wordt? Het antwoord daarop is simpel: men kent z’n werk niet. [147]

Voorts was ’t Hart opgevallen dat maar éen soort auteurs werkelijk grote bewondering had voor Multatuli. De polemisten onder de Nederlandse schrijvers konden inderdaad wat een voorganger in hem zien.

Maar, misschien onbedoeld, Maarten ’t Hart toonde in zijn afkeer toch ook aan hoe prettig het kan zien om iemand te zien fulmineren tegen een ander; of de misverstanden die ieder over die ander heeft.

Er is niets poëtischer dan de waarheid
Schrijvers over Multatuli

157 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1986

* in dit boek zijn bijdragen opgenomen van:

  • A. Alberts
  • Belcampo
  • Eva en J.M.A. Biesheuvel
  • Marion Bloem
  • Jan Blokker
  • Boudewijn Büch
  • Kees Fens
  • Margaretha Ferguson
  • Rudolf Geel
  • Hermine de Graaf
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • W.F. Hermans
  • D. Hillenius
  • Mensje van Keulen
  • Annie van den Oever
  • Karel van het Reve
  • Nico Scheepmaker
  • Jan Siebelink
  • F. Springer
  • Pramoedya Ananta Toer
  • Marten Toonder
  • Adriaan van der Veen
  • Ger Verrips
  • Cornelis Verhoeven
  • Hans Vervoort
  • Hans Warren
  • Ivan Wolffers

 


Er werd mij verteld, over Lucia de B. ~ Metta de Noo

De kille feiten over de schandalige rechtszaak tegen de verpleegkunde Lucia de Berk zijn inmiddels wel bekend. Zij kreeg in 2003 levenslang, en TBS, omdat ze vijf patiënten vermoord zou hebben, en had geprobeerd twee anderen om te brengen.

Maar in 2010 werd ze van alle blaam vrijgesproken, omdat er helemaal geen misdrijven hadden plaatsgevonden. In elk ziekenhuis gaan mensen dood. De statisticus Richard Gill stelt zelfs dat éen op de negen ervaren verpleegkundigen of artsen zo’n reeks aan sterfgevallen onder patiënten kan meemaken, als Lucia de Berk is overkomen.

Tegen haar werd in 2003 juist als bewijs aangevoerd, door een statisticus die helemaal geen deskundig statisticus bleek te zijn, dat er slechts een kans van 1 op 342 miljoen was op zo veel doden.

Dus wordt een voor mij vraag waarom de idiote verklaring van deze deskundige zo veel gewicht heeft gekregen. En waarom rechters zo blind tegen Lucia de Berk hebben gekozen. En wat dit dan weer zegt over de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak.

Er werd mij verteld, over Lucia de B. is éen van de boeken die inmiddels over de zaak werd geschreven. Er zullen vast nog meer volgen. Dit boek vertelt het persoonlijke verhaal van iemand die, haars ondanks, bij deze zaak betrokken raakte, in het geweer kwam, en een organisatie hielp oprichten om Lucia de Berk op een gecoördineerde manier steun te bieden.

Metta de Noo was verpleeghuisarts, en ging later leiding geven in de geestelijke gezondheidszorg. Voor haar woog steeds zwaarder dat ze het bewijs voor de aantijgingen tegen Lucia de B. moeilijk kon geloven. En als deze vrouw dus onschuldig was, zou haar veroordeling alle verpleegkundigen vogelvrij maken. Wie kan zich dan wel verweren tegen de aanklacht dat er een verband is tussen een reeks sterfgevallen op de werkplek, als iedereen per se dat verband wil zien, ook al bestaat het helemaal niet?

Pijnlijk detail voor de auteur is daarbij dat haar schoonzus betrokken was bij de aangifte die het ziekenhuis heeft gedaan van de moorden — die dus nooit hadden plaatsgevonden. En deze vrouw had zich in die periode een tijdje laten opnemen, om psychiatrische klachten.

Dit boek had enige redactie verdiend; zaken worden nogal eens herhaald; nieuwe hoofdstukken beginnen vaak in een nieuw jaar zonder dat daarbij meteen een jaartal genoemd wordt. Maar ik las het ook vooral om de waarnemingen van Metta de Noo. Zoals die over het medische onbenul bij de rechterlijke macht, waardoor getuige-deskundigen overdreven veel invloed kregen; en het er daarbij eerder om ging of deze een goede kennis was van iemand, dan of ze goede kennis bezaten.

Ook illustreert het boek pijnlijk wat hier vaker gesignaleerd is. Bewijzen of zaken die tegen iemands schuld pleiten, worden door rechters maar al te makkelijk genegeerd. En goed, dan is er in 90% van de rechtszaken geen twijfel over schuld of schuldige. Het gaat erom dat in de 10% van de andere zaken, die even wat moeilijker zijn, rechters kundigheid en vaardigheden ontberen.

Daardoor kan iemand hier levenslang krijgen, voor misdaden die niet eens hebben plaatsgevonden.

Metta de Noo, Er werd mij verteld, over Lucia de B.
De klok, de klepel, en de klokkenluider
Met een voorwoord van Maarten ’t Hart

334 pagina’s
Aspekt, 2010

Gevaren van joggen ~ Maarten ’t Hart

Geen idee of ik deze bundel met columns ooit eerder las. Niettemin was de strekking van de inhoud me vrijwel volledig bekend. Dus kan het zijn dat ik Maarten ’t Hart’s stukjes eind jaren negentig al in de krant heb gelezen. Of anders was het dat de schrijver zelf de inhoud elders vrolijk gerecycled heeft. Zijn Dienstreizen van een thuisblijver gaat namelijk rustig over precies dezelfde gebeurtenissen in het leven van ’t Hart.

Waarschijnlijk is het dus de auteur die gewoon te weinig meemaakt, en daarom geen stof heeft om over te schrijven. Waardoor hij voorspelbaar kan worden.

In de columns speelt Maarten ’t Hart met verve het typetje Maarten ’t Hart. En dat is dan een gierige vent, die liever niet van zijn erf afkomt, vrijwel het hele jaar in de tuin werkt, en bijvoorbeeld telkens weer terug komt op het idee wat nu precies goed eten is.

Eigen verbouwde groente smaakt alleen al beter dan spul uit de supermarkt.

Kan er daarnaast nog zo veel gezegd worden over de invloed van voeding op de gezondheid.

’t Hart kreeg eind jaren negentig last van hartritmestoornissen, waarvan de oorzaak duidelijk is voor hem. Sadistische examinatoren, die hem het rijbewijs misgunden, om niets, hebben hem in zijn onmacht zo opgefokt dat alles daardoor van slag raakte.

En overheerste in de oudste columns nog de teleurstelling over het uitblijven van dat rijbewijs, ondanks de duizenden guldens daarin geïnvesteerd, in latere stukjes keert het gemis om in triomf. Want hoe veel nut heeft een auto in de Randstad nu echt? Meermaals schrijft de auteur in een triomfantelijke column dat hij met het openbaar vervoer veel sneller op de plek van bestemming kwam dan anderen per auto.

Toch is het niet vervelend om Maarten ’t Hart te lezen, ondanks dat ik hem wel door lijk te hebben inmiddels. En columns voor kranten blijven tenslotte ook weinig meer dan maakwerk. Daarbij speelt enkel de plicht dat er iets geschreven worden moet, eenmaal per week, in vijfhonderd woorden. Zelfs als de schrijver niet per se iets te melden heeft waar de wereld kennis van moet nemen.

Ik ken verder geen literair auteur verder die kalmpjes ook met inzicht over een onderwerp als het grondwaterpeil in Nederland kan schrijven, zoals ’t Hart wel doet. Helemaal voorspelbaar wordt hij dus nooit. Speelt bovendien mee dat een columnbundel als De gevaren van joggen me domweg ook vermaakt. Waardoor dit zeker niet het laatste boek is dat ik van deze schrijver lezen of herlezen zal.

Maarten ’t Hart, De gevaren van joggen
279 pagina’s
De Arbeiderspers, 1999

Man achter het raam ~ Gerrit Krol

Schrijvers lijken niet zelden de minst goede beoordelaars van hun eigen werk. En dat zal vast zijn omdat ze hun boeken nu eenmaal ook nog schreven; waardoor de lol van het scheppingsproces kan meewegen in de opinie.

Zo heeft Gerrit Krol meermaals aangegeven De man achter het raam tot zijn meest geslaagde boeken te rekenen. En ik ben dan zo vrij dit niet met hem eens te zijn — al is wel degelijk zichtbaar dat de schrijver plezier heeft beleefd aan het schrijven van deze roman.

Het boek gaat me wat te simpel rechtuit. Andere romans van Krol bieden meer, door hun kronkelwegen.

De man achter het raam is een computer, die langzamerhand steeds meer menselijke eigenschappen krijgt toebedeeld van zijn makers Rudy en Wessel. Op een gegeven moment krijgt het ding zelfs een menselijke naam. Adam.

De lol voor Gerrit Krol aan dit boek was dat hij niet echt geloofde in alle grootse beloften van het vak Artificiële Intelligentie. Als programmeur dacht hij met kennis te kunnen inschatten welke problemen computers nooit zouden kunnen oplossen — op welke gebieden zelfs de domste mens nog aanzienlijk slimmer zou blijven.

Dus ontdekt Adam, die het verhaal vertelt, op haast elke bladzijde wel iets over het menselijke bestaan dat voor iedereen vanzelf spreekt.

De aardigheid van de roman hoort dus te zijn dat elke lezer aanzienlijk meer weet dan de verteller, en dat ook beseft.

Tegelijk wilde Krol zijn publiek tock ook tot mededogen bewegen. Omdat Adam op een gegeven moment beseft altijd iemand achter hetzelfde raam te blijven, en daar nooit achter weg te kunnen.

Toch blijven er raadsels over de verteller. Want dat het een computer is, wordt meteen duidelijk. Het ding blinkt uit in schaken, zoals schaakcomputers dat kunnen. Maar in de loop van het boek lijkt het eerder of Krol er steeds meer een intelligente robot van maakt, die ook allerlei menselijke taken kan uitvoeren.

Is er nog de grootte van het apparaat, en de randapparaten die het gebruikte, die naar de standaard van begin jaren tachtig misschien correct was, maar in een tijd van smartphones de meest achterhaalde indruk maakte.

Toch schrijnde het einde wel weer. Het budget was op om meer met Adam te doen — of beseften de makers iets gecreëerd te hebben dat geen enkel doel had? Dus speelde Krol ook nog met het cliché dat de mens het enige wezen zou zijn dat zich de eigen dood indenken kan.

Aardigst aan De man achter het raam was evenwel de vreemde reactie op de roman van Maarten ’t Hart. Die was met het boek naar de wiskundigen van zijn universiteit gelopen, en had van hen te horen gekregen dat wat Krol beschreven had ‘een volstrekte misser’ was.

Voor ’t Hart was dit reden om de roman de toegang tot de literatuur te ontzeggen, omdat het verhaal niet echt mogelijk kon zijn.

Voor Gerrit Krol was die reactie reden om eens af te wegen wat al dat lezen van Maarten ’t Hart nu waard was. Zo veel wist ’t Hart over literatuur, om er dan blijkbaar toch helemaal niets van te begrijpen.

En ik blijf hoogstens achter met een vraag. Had Gerrit Krol lol in platte omdraaiingen? Doorgaans zitten vrouwen achter een raam, en mannen niet. Zegt hij met dit boek kortom dat computers onze hoeren zijn? En moeten zijn? Zullen blijven ook?

[ wordt vervolgd ]

Gerrit Krol, De man achter het raam
119 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1982

Ongewenste zeereis ~ Maarten ’t Hart

Ooit was ook Maarten ’t Hart een schrijver die het vak nog leren moest. En de essays in deze bundel getuigen ervan dat dit moeite heeft gekost. Hoewel allemaal zeer leesbaar, hebben de verzamelde stukken vaak iets onhandigs.

Dit kan ook zijn om het thema van de eerste reeks artikelen in deze bundel. Die gaan over discriminatie, en dan vooral de discriminatie tegen vrouwen. Maar het debat over de emancipatie wordt tegenwoordig niet meer met de argumenten gevoerd die ’t Hart hier nog bestrijdt. De problemen van toen zijn misschien nog nauwelijks verbeterd, er zijn andere bijgekomen. Met een dringender karakter ook, zou iemand als Hirsi Ali vast zeggen.

Maar ook, als ’t Hart schrijvers bespreekt en prijst, zit de overtuigingskracht vooral in zijn oprechtheid. Niet in zijn manier van beschrijven, of argumenteren.

Dat geeft allemaal niet. Later zou het essayistische schrijven hem alleen beter afgaan dan hier.

Maarten ’t Hart, Ongewenste zeereis
Essays

253 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1979

Roer kan nog zesmaal om ~ Maarten ’t Hart

Er was nog rumoer om, indertijd. Het honderdste deeltje privé-domein werd de autobiografie van iemand die amper 39 was op het moment van schrijven. Successchrijver Maarten ’t Hart. Die als titel voor zijn boek het motto koos dat alles zijn leven nog helemaal anders kon.

Maar met die veranderingen viel het toch wat tegen, sindsdien. Toegegeven, ’t Hart moest nog publiek maken dat hij zich graag als vrouw verkleedde — maar die fase uit zijn leven schijnt inmiddels voorbij te zijn.

En ’t Hart werkt sinds een tijd niet meer voor de Leidse universiteit, waardoor hij fulltime schrijver werd; en al helemaal niet meer van stiel kon veranderen. Ik klaagde al dat hij inmiddels vooral de karikatuur exploiteert van de man die de mensen blijkbaar graag in hem zien.

Dus ik herlas dit boek om te zien of zijn recente autobiografie, Dienstreizen van een thuisblijver, werkelijk zo matig is als ik het vond.

Bovendien was een vraag of het vele dat me bekend voorkwam in dat boek uit deze tekst stamde. Maar, dat bleek niet het geval. Ik zag maar éen duidelijk voorbeeld van overlapping.

In beide boeken komt de vrouw uit Maassluis voor die haar hele straat binnen korte bekeerde tot de Zevende-dags Adventisten; wat lastig was als de jonge ’t Hart op zaterdag brood moest bezorgen in die buurt. En, heel typerend, in Het roer kan nog zesmaal om neemt die episode nog geen halve bladzijde in beslag. Dienstreizen van een thuisblijver maakt er een heel avontuur van, met vechtpartijen en al.

Van de drie deeltjes privé-domein die ’t Hart schreef, is dit mede daarom de rijkste. Zelfs al gaat het grotendeels over zijn jeugd. Deze kindertijd, en de belevenissen op de middelbare school en universiteit, wijken namelijk opvallend af van het stramien in Nederland. Er was die armoede thuis, die ’t Hart pas in retrospectief echt zal hebben gezien. Er was dat geloof, waar hij pas tijdens zijn studie mee brak. En er was die muziek — waarvoor gold dat de beoefening niet als vanzelfsprekend vanuit thuis werd gestimuleerd. Omdat kennis van de wereldse muziek nergens goed voor was.

En er is dat lezen.

Misschien dat ’t Hart inmiddels beter schrijft, stilistisch. Hij speelt tegenwoordig ook te veel zijn eigen typetje. In Het roer kan nog zes maal om zit diezelfde eigengereidheid natuurlijk ook — zo weigerde hij altijd te tekenen, om dan biologie te gaan studeren; waarbij zo veel waarnemingen getekend moeten worden. Maar in dit boek zijn die trekjes deel van het geheel. Later is ’t Hart opzichtig op de lach gaan mikken, door zijn eigenaardigheden breed uit serveren.

Waarschijnlijk heeft ’t Hart sinds 1984 simpelweg veel meer geschreven dan hij aan materiaal had.

Maarten ’t Hart, Het roer kan nog zesmaal om
246 pagina’s
De Arbeiderspers 1991, oorspronkelijk 1984
privé-domein nr. 100

Schrijven ~ Jan Brokken

Dertig jaar nadat Jan Brokken de belangrijkste schrijvers in Nederland interviewde — op Reve en Hermans na dan — zijn de meeste van hen dood of uitgeschreven.

Nu goed, Maarten ’t Hart publiceert nog weleens wat. Guus Kuijer ook. Mensje van Keulen. K. Schippers. En Remco Campert zelfs.

Toch maakte deze interviewbundel om een andere oorzaak een merkwaardig gedateerde indruk. Brokken was om éen of andere reden nogal gefascineerd door het materiaal waarmee de schrijvers hun ambacht uitoefenden. En eind jaren zeventig gebruikten auteurs hier nog geen computers.

Dus mocht Harry Mulisch zagen ‘het echte HB potlood’ te gebruiken voor de passages waar hij onzeker over is.

Wolkers legde uit vellen van zestig centimeter lengte in zijn typmachine te draaien.

Biesheuvel heeft zelfs een typmachine waarmee het schrijven eigenlijk te makkelijk gaat.

En Maarten ’t Hart kon maar met éen speciale pen schrijven, omdat hij van de andere kramp kreeg, ook als het werk per se nog door moest.

Zelden zal er zo veel aandacht besteed zijn aan zoiets onzinnigs. Ik bedoel, al zou een auteur elke ochtend een ader openrijten om het eigen bloed als inkt te kunnen gebruiken, dan nog is dat van secundair belang; en hoogstens interessantdoenerij.

Gelukkig had Brokken nog wel oog voor nuttiger informatie, zoals hoe vaak er herschreven werd; of hoe de auteurs de redactie inpasten in hun normale schrijfpatroon.

Ik herlas dit boek om het interview met Bob den Uyl, en knikte maar weer eens bij diens uitspraak:

Een verhalenbundel is een roman waaruit de vervelende stukken zijn weggelaten […]

Toen moest het gesprek met de zo zelden geïnterviewde F.B. Hotz ook maar. En voor ik het wist had ik tien van de negentien interviews gelezen, en moest het boek ook maar uit.

Maar waarom eigenlijk toch?

Jan Brokken, Schrijven
Interviews
230 pagina’s
De Arbeiderspers, 1980

* in het boek staan interviews met:

  • J.M.A. Biesheuvel
  • Willem Brakman
  • Remco Campert
  • S. Carmiggelt
  • Hugo Claus
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • F.B. Hotz
  • Mensje van Keulen
  • Anton Koolhaas
  • Gerrit Krol
  • Guus Kuijer
  • Marga Minco
  • Harry Mulisch
  • Bert Schierbeek
  • K. Schippers
  • Bob den Uyl
  • Theun de Vries
  • Jan Wolkers

 


Vertekening ~ F.B. Hotz

Over een jaar of vijf zo schat ik, moet het me weer mogelijk zijn om de verhalen te herlezen van F.B. Hotz. De laatste leesbeurt ligt dan twintig jaar achter me. Duizenden andere boeken passeerden sindsdien. Een onbevangen reactie op dat werk wordt dan wellicht weer mogelijk.


Ik kijk er naar uit.

Bij een vrij recente poging om iets te herlezen, bleek me namelijk dat te veel van Hotz’ verhalen me nog veel te goed bijstaat. Het verhaal, de toon, zowel als de taal.

Daardoor zijn eigenlijk alleen de boeken van Hotz te herlezen die me de eerste keer niet zo veel zeiden. Zoals zijn enige roman, De vertekening, uit 1991.

Directe aanleiding om de roman eens te lezen, kwam van Maarten ’t Hart. Omdat hij er in zijn collectie van stukken over Hotz op wijst dat De vertekening ooit begon als sleutelroman.

Er is namelijk éen moment in het leven van Hotz geweest dat het hele vervolg heeft getekend. Toen in 2011 de biografie verscheen van Aleid Truijens over Hotz werd daar nog besmuikt over gedaan ook. Zij sprak zelfs over zijn grote geheim.

Alleen had onder meer Maarten ’t Hart dat geheim al zo veel eerder onthuld dat het me verbaasde dat daar in 2011 nog zo moeilijk over gedaan werd. Bovendien overkwam alles Hotz slechts. Zijn vrouw Barbara had namelijk een minnaar — de echtgenoot van een andere schrijver, Helga Ruebsamen — en zij heeft deze minnaar op zekere dag in bed na de daad met een mes omgebracht.

In de eerste versie van De vertekening reageerde F.B. Hotz nog vrij direct op dit kwade moment in zijn leven. Maarten ’t Hart werd om commentaar gevraagd op dat manuscript, en die was heel enthousiast. Ook al omdat Hotz nu eens duidelijk over zichzelf had durven schrijven.

Maar die eerste versie is nooit uitgegeven. De uiteindelijke roman is waarschijnlijk een bewerking van een bewerking van een bewerking. En bij iedere nieuwe versie heeft Hotz moeite gedaan om het verhaal verder van hem weg te schrijven. De mannelijke hoofdpersoon was ineens geen jazz-muzikant meer, zoals Hotz, maar een kunstschilder. Het kind dat deze man had met zijn overspelige vrouw werd een meisje, en geen jongen. En de geslaagde moord werd in het boek een poging tot zelfmoord.

Blijft staan dat het verhaal wel degelijk over een slecht huwelijk gaat, met een overspelige vrouw, en een man die niets verdient met wat hij het liefst doet, en om zijn huisvaderlijke plicht werk verricht dat hem niet interesseert.

Als ik Maarten’t Hart moet geloven, heeft Hotz in zijn drang tot controle, en om de zoon uit dat huwelijk te beschermen, alle levendigheid uit het boek weggegumd. En misschien dat dit oordeel mijn lezen kleurde. Ik kan nu slechts schrijven dat het resultaat verbleekt naast wat dit boek had kunnen brengen.

Alleen, is dat niet altijd zo? Ergens?

F.B. Hotz, De vertekening
100 pagina’s
© 1991
in: In: F.B. Hotz, Het Werk | 2
569 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1997
 
Maarten ’t Hart, De man met het glas
Over F.B. Hotz

93 pagina’s
De Kler, 2003

Vrouw bestaat niet ~ Maarten ’t Hart

Nooit eerder had ik het gelezen, dit pamflet. Al herinner ik me wel het rumoer van toen Maarten ’t Hart zijn kritiek op het feminisme verdedigde in een TV-programma van Sonja Barend. Was het werkelijk Hanneke Groenteman die toen zo onredelijk boos was?

Ook herinner ik me een bespreking van Renate Rubinstein over dit boekje, waaruit bewondering sprak dat ’t Hart zo veel namen van vrouwelijke componisten had weten te vinden. Dit, om voor altijd af te rekenen met het idee dat vrouwen immer in alles onderdrukt zijn.

Maar goed, vijfentwintig jaar na publicatie is het nu. Het eeuwig strijdbare feminisme heeft zichzelf inmiddels ontpopt als een beweging van al wat oudere, goed opgeleide vrouwen uit de hogere middenklasse. Want, ook al verdienen maar weinig Nederlandse vrouwen genoeg om zichzelf in leven te kunnen houden, dat is niet omdat geld verdienen ze verboden wordt. De wil tot meer leeft hier niet.

Maarten ’t Hart zelf trok in 1982 vast ook al vrouwenkleren aan. Maar het geheim van zijn ‘grote gekte’ zou hij pas jaren later in de openbaarheid brengen. Met die wetenschap van nu spreekt er toch een duidelijk verlangen uit dit boekje om vrouw te kunnen zijn. Al was het maar, omdat vrouwen zo veel meer mogen.

Dus geeft het vooral een tijdsbeeld, dit pamflet. En daarmee is het verouderd, hoe amusant verder ook. Eigenlijk blijft alleen ’t Hart’s stelling overeind staan dat het merkwaardig is om slechts te focussen op de veronderstelde verschillen in behandeling van man en vrouw. Ongelijkheden bestaat in elke samenleving, en de maatschappelijke achterstand waarop kinderen uit de arbeidersmilieu’s al meteen staan, is waarschijnlijk veel moeilijker te overwinnen.

* pas toen ik de twee titels onder elkaar zag staan, viel me op dat de titel van dit pamflet ook antwoordt op Buytendijk’s merkwaardige boek ‘De vrouw‘.

Maarten ’t Hart, De vrouw bestaat niet
157 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers © 1982

Wie God verlaat heeft niets te vrezen ~ Maarten ’t Hart

Een groot deel van deze beschouwingen over de bijbel verscheen midden jaren negentig in NRC-Handelsblad. Maar de krant kreeg er zo veel woedende post over, dat de redactie toen besloot de serie te stoppen. Later publiceerde ’t Hart nog zeven beschouwingen, en de respons daarop was even fel.

Dit vind ik merkwaardig, maar dat betekent vast dat ik geen enkel religieus gevoel heb. Mijn heilige boeken zijn enkel maar kunstwerken. Er zullen best fouten in staan, maar dat doet er niet toe.

Want, meer dan de ongerijmdheden in de bijbel aanwijzen doet ’t Hart niet. Of het moet zijn dat hij onderdelen van de geloofsbeleving merkwaardig noemt, omdat ze niet in de bijbel terug te vinden zijn. De kinderdoop moet daarmee wel een menselijke uitvinding zijn, en dus corrupt.

Indertijd heb ik sommige stukken in NRC-Handelsblad ook al gelezen, en nu bleek me hoeveel indruk dat toch al gemaakt heeft. Zelfs al spot de schrijver met niets dat mij heilig kan zijn.

Prachtig vind ik het steeds terugkerende thema dat geen christen zich meer houdt aan de talloze geboden in de bijbel. Zelfs de mannenbroeders van de SGP niet. Zo zegt Leviticus 20 vers 18 dat zowel man en vrouw ‘uitgeroeid’ moeten worden, als ze tot elkaar zijn gekomen toen de vrouw menstrueerde.

En heerlijk is het, als ’t Hart de logica van bijbelpassages ter vrage stelt. Zoals de vondst dat de zilverlingen die Judas van de Romeinen kreeg al drie eeuwen geen betalingsmiddel meer waren. Bovendien, hij beheerde de kas. Dus als Judas geldnood had, waarom was hij er dan al niet eerder met dat geld vandoor gegaan?

[wordt morgen vervolgd]

Maarten ’t Hart, Wie God verlaat heeft niets te vrezen
De Schrift betwist

176 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1997