Dik Trom en zijn dorpsgenoten ~ Dick Matena & C. Joh. Kievit

Ruim voor Dick Matena boeken van Reve, Wolkers, en Elsschot zou verstrippen, deed hij de Nederlandse kinderliteratuur al eens. Een gegeven dat menig criticus volledig ontgaan is.

Ik las indertijd Donald Duck nog, een vrolijk weekblad, en kende daarom deze bewerking al van de Hollandse klassieker Dik Trom en zijn dorpsgenoten. Maar het was goed het verhaal eens in boekvorm te zien, en lang naar de plaatjes te kunnen kijken.

Dik Trom is een bijzondere jongen, die in de strips in close-up op kroonprins Willem-Alexander lijkt. Maar, misschien hebben alle blonde jongens met een mollig gezicht dat probleem. In dit verhaal krijgt Dik een nieuw buurmeisje, genaamd Nellie, dat blind is. Door een toeval ontmoeten zij de beroemde oogdokter Donders, die Nellie gratis opereert; daardoor kan ze vervolgens weer zien.

Kinderboeken horen ook goed af te lopen.

Tussendoor is er het gebruikelijke gekrakeel tussen Dik Trom, zijn klasgenoot Bruin Boon, en diens oom veldwachter Flipse. Al wordt in dit boek die familierelatie niet genoemd. Evenmin komt vader Trom aan het woord, om te zeggen dat Dik een bijzonder kind is. Maar om te kunnen inschatten wat er verder werd weggelaten, zou ik het originele kinderboek, uit 1920, nog eens moeten lezen; en dat is me voor een simpel boeklogje toch net een stap te ver.

Matena zal de meest schilderrijke momenten uit het boek gebruikt hebben, om binnen het standaardtal pagina’s te blijven van het doorsnee stripverhaal. Dus ligt er nadruk op de komst van het circus, of het schoolreisje naar zee, en het ziekenbezoek aan Nellie in Amsterdam. Daar is voor een tekenaar lol aan te beleven.

En het zal vast heiligschennis zijn om te stellen dat ik een literatuurbewerking als deze eigenlijk aantrekkelijker vind dan wat Matena met de boeken heeft gedaan van de hoger aangeschreven auteurs. Maar die andere verstrippingen hebben alleen al te veel pagina’s. En beeld overheerst het woord altijd; zo kijken we nu eenmaal; daarom is het zo onzinnig voor een boekbewerking om dat woord naar de letter te volgen.

Dick Matena, Dik Trom en zijn dorpsgenoten
Naar het boek van C. Joh. Kievit

48 pagina’s
Big Balloon, 1993

* illustratie uit het besproken boek


Dwaallicht ~ Willem Elsschot & Dick Matena

Elsschot is dé auteur die ik nodig moet herlezen. Op de middelbare school was hij een held; ik heb nog heel succesvol tentamen gedaan over zijn boeken en dichtwerk. En dat later ook Karel van het Reve hem zo goed bleek te vinden, bevestigde dat ik het ooit goed had gezien.

Helaas heb ik al zijn boeken in éen handzame verzamelband. Dat is het soort uitgaven waar ik ooit dol op was, omdat die veel tekst boden voor weinig geld, maar die gewoon zelden zo prettig lezen als een los gepubliceerd boek.

Is er tegenwoordig ook nog het werk van Dick Matena. Hij heeft van Elsschot de romans Kaas en Het dwaallicht omgewerkt tot beeldromans. En die laatste titel heb ik nooit goed begrepen. Overigens is er tegenwoordig een wetenschappelijke uitgave van dat boek die uitlegt dat niemand begrijpt wat Elsschot er precies mee wilde.

Zeker lijkt dat drie zeelieden, uit het Oosten, in een grote havenstad op zoek zijn naar Maria…

Of is dat wel zo? Matena beeldt de Aziaten geen enkele keer in detail af, of in een close-up; terwijl hoe alle anderen juist opvallend vaak zo tekent. Het kunnen dus ook personages zijn die enkel de verbeelding van de hoofdpersoon bevolken.

Het belangrijkste personage is de heer Laarmans, die van Matena de kop van Willem Elsschot gekregen heeft. Deze wil de zeelieden bij hun zoektocht krijgen helpen, al kan hij betrekkelijk weinig voor hen doen. Op het adres dat zij op een stukje karton hebben staan, van een leeg sigarettendoosje, is een winkel in vogelkooien gevestigd. Maria van Dam is daar onbekend.

En veel vriendelijk volk ontmoeten hij verder niet, op zijn vruchteloze queeste; waarop Laarmans de drie zeelieden dan maar naar hun schip begeleid. Of was hij slechts zelf enkel op zoek naar een prostituee, zonder haar rechtstreeks te durven bezoeken? De beroemdste passage uit het boek, uitgesproken als de hoofdpersoon alleen naar huis toe gaat, en even stilstaat bij een huis, verwijst naar die interpretatie:

Kom, oude sater, het is genoeg. Laat haar in vrede genieten van haar laatste sigaretten, dromen van haar sjaaltje en van haar pot gember. En loop door, dan wordt u wellicht de geilheid niet aangerekend die bij deze nachtelijke klopjacht uw stut is geweest.

Als leesboek moest Het dwaallicht het daarom al meer hebben van sfeer, en van er meer in willen zien dan er in zit — vele interpretatoren hebben gedacht christelijke symboliek te ontwaren, met die drie geduldige mannen uit het Oosten — dan van het verhaal.

Als beeldroman is van die factoren vooral de sfeer overgebleven. Alle tekeningen zijn gemaakt in gewassen inkt — het verhaal speelt zich nu eenmaal bij avond af — wat alles nog net iets duisterder maakt. In het donker wordt elke lamp al een baken.

En het tekenwerk is aanzienlijk losser dan in Dik Trom en zijn dorpsgenoten, of vrijwel elk boek dat Matena in opdracht maakt. In die zin biedt deze uitgave waarschijnlijk de tekenaar zoals die helemaal uit zichzelf werkt.

Punt blijft alleen, ik heb Het dwaallicht altijd een raar boek gevonden. En daar verandert de bewerking tot stripverhaal verder niets aan.

Willem Elsschot, Het dwaallicht
Een beeldroman door Dick Matena

155 pagina’s
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 2008

* illustratie uit het besproken boek:


Kaas ~ Willem Elsschot & Dick Matena

De roman Kaas heeft nut in een langlopend wat nerdig experiment van mij. Omdat het boek uitgegeven is in de vier talen die ik het best lees, meet ik er zo af en toe mee hoe vlot mijn Engels inmiddels loopt vergeleken met m’n Fries of m’n Duits. De oer-versie in het Nederlands biedt daarbij de standaardnorm.

Er blijkt overigens vooral een verband te bestaan tussen intensiteit van gebruik en snelheid van lezen. In perioden met veel Friese contacten gaat die taal vlotter dan bijvoorbeeld het Engels. Schrijf ik juist een tijd veel Engels, dan gaat het lezen ook makkelijker.

In Duits lees ik dan weer de meeste woorden — ofwel, die taal kost de meeste tijd. Puur door een tekort aan oefening, en omdat ik de taal nooit actief hoef te gebruiken..

Kaas is in een paar opzichten ideaal voor deze leesoefening. Zo schreef Elsschot helder, met een onderkoelde humor. En het boek wordt gedragen door de manier van schrijven. Aan verhaal is er niet zo veel. Dus moet het lezen zich wel richten op de taal.

Daarom intrigeerde me toch hoe Dick Matena het boek verstript heeft, in 2008. Zo is het een roman in brieven; en dus had de tekenaar de ingewikkelde plicht om duidelijk te maken een raamvertelling te vertellen.

Matena loste dit op door een lezer in beeld te brengen, in wie ik Jan Greshoff schijn te moeten herkennen. Dat is de Forum-redacteur die Elsschot ertoe aanzette weer eens te schrijven, nadat hij jaren had gezwegen.

Kaas schijnt overigens in een luttele veertien dagen gewrocht te zijn.

In deze stripversie ontbreekt trouwens het gedicht waarmee Elsschot zijn dank aan Greshoff uitdrukte. Eveneens mist de gebruikelijke inleiding, waarin de auteur stelt dat kunst niet iets is om even iets in te proberen.

Maar het verhaal is zo simpel dat alleen daarom al velen er meer in willen zien. Een kritiek van Elsschot op het blinde kapitalisme is het genoemd, een commentaar van hem op het nut van zijn dagelijkse werk in reclame, en wat al niet meer.

De hoofdpersoon van de roman heet Frans Laarmans; een personage dat in meer van Elsschot’s werken voorkomt. Ditmaal is hij een eenvoudige klerk bij een scheepsmaatschappij, die hogerop wil in de wereld. Daartoe aangezet omdat hij weleens in het gezelschap verkeert van poenerige vrienden.

Dan gaat hij in Nederlandse kaas, zonder daar iets mee te hebben, maar kaas ‘marcheert altijd’ — terwijl hij onbetaald verlof krijgt van de scheepsmaatschappij, zogenaamd om zenuwklachten — en dan komt het er vervolgens het hele boek niet van om kaas te verkopen.

Matena heeft een flink deel van de tekst weggelaten, anders dan in bijvoorbeeld de verstrippingen van het werk van Reve. En ook het gebrek aan verhaal biedt hem uitgebreid de mogelijkheid om de hoofdpersoon — die het uiterlijk van Elsschot kreeg — peinzend door de pagina’s te laten stappen.

Opmerkelijk aan deze bewerking vond ik dat de eerste pagina’s gedetailleerder getekend zijn dan de latere. Zeker in de tweede helft van het boek worden de tekeningen gauw eens als schetsen in gewassen inkt. Wat dan kan omdat Matena zo veel nadruk legt op de hoofden van de personages. En dat met die hoofden groot in beeld doen ze ook in soaps, op televisie. Dat werkt namelijk lekker snel en goedkoop.

Subtiel is alleen anders.

Willem Elsschot, Kaas
een beeldroman door Dick Matena

283 pagina’s
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2008

* illustratie uit het besproken boek, uit het begin, toen Matena meer moeite deed dan later (click voor groter) [vergelijk voor die lossere stijl bijvoorbeeld met de illustratie in het boeklogje over Elsschot’s Dwaallicht].


Kort Amerikaans, een beeldverhaal ~ Jan Wolkers & Dick Matena

Ruim zes jaar zat er tussen de publicatie van het eerste deel van Kort Amerikaans in stripvorm en de derde aflevering. Er kwam een hartinfarct tussendoor.

Al blijft ook staan dat tekenaar Dick Matena zich nu eenmaal zelf de eis had opgelegd om alle tekst uit de roman te gebruiken; en dus enorme aantallen pagina’s met beeld te moeten vullen. Mede daarom vind ik zijn verstrippingen voor kinderen stiekem beter, dan odes als deze aan de vaderlandse literatuur. Als Matena een klassiek kinderboek doet voor Donald Duck — een vrolijk weekblad — moet hij wel vrijheden nemen. Anders past het verhaal niet in een redelijk tal bladzijden.



Dan ook kost het hem geen moeite om dezelfde stijl vast te houden van begin tot eind.

Kort Amerikaans is veel losser en schetsmatiger getekend in deel 3, dan in het eerste deel. Daar kan dat infarct en de nasleep de oorzaak van zijn geweest. Matena stond ineens op jaren achterstand in het werk, en had wat in te halen.

Hij bedient zich dan ineens nog vaker van de kunstgreep om snel enkel de hoofden te tekenen; of hoogstens nog een personage in halftotaal te tonen.

Alleen maakte ik deze observatie al eens eerder; zonder dat te weten, van die ziekte. Ook bij Matena’s bewerkingen van Willem Elsschot valt precies hetzelfde verschil op tussen het tekenwerk uit het begin van het project, en al wat hij veel later maakte.

Het lijkt daardoor alsof de tekenaar er op een gegeven geen zin meer in heeft, en gaat raffelen.

Terwijl er dus een logische verklaring zou kunnen zijn.

En ik vind de latere tekenstijl ook niet per se minder, of slechter. De stijlbreuk binnen éen boek, zelfs al komt dit dan in drie banden, valt alleen nogal op.

Kort Amerikaans was Wolkers’ debuutroman, en voor mij altijd het boek dat me het minst zei van dat oeuvre. Dat er nauwelijks werk van Jan Wolkers werd geboeklogd, komt overigens omdat veel van zijn boeken indruk maakten bij eerste lezing; en nu niet meer goed is na te voelen waarom. Wat zijn romans dus nauwelijks te herlezen maakt; ik vernietig daarmee een goede herinnering.

Misschien komt mijn onverschilligheid mede door het einde van Kort Amerikaans. Dat is me domweg wat al te hard. Van schrijvers die de dood nodig hebben om een boek te besluiten, vind ik bovendien dat ze zich van een goedkoop trucje bedienen.

En in die zin kwam deze verstripping dan wel goed uit. Want puur om de tekst alleen had ik deze roman waarschijnlijk nooit opnieuw gelezen.

De waarde van Kort Amerikaans zit hem voor mij in de eerste helft van het boek. Als de lezer de achttienjarige hoofdpersoon leert kennen. En ziet hoe hij met heel wat worstelt.

Het is oorlog. Nederland werd bezet, en de Arbeitseinsatz dreigt voor de jongen. Dat alleen al.

Is er die Gereformeerde opvoeding nog van hem, en de relatieve armoede thuis, waardoor hij niet meer thuis kan wonen. En waar is er dan onderdak?

Dat lullige baantje is er, om lampenkappen te beschilderen.

Zijn vriendin, die niet wil wat hij wil.

En bij al dit voegt het dan in deel 1 van dit verhaal toe dat Matena de stad Leiden afbeeldt zoals die er in de jaren veertig moet hebben uitgezien.

In de loop van het boek ontwikkelt de hoofdpersoon — Eric van Poelgeest — zich alleen te zeer tot de macho die eeuwig de hoofdpersoon is in Jan Wolkers’ boeken, en daarmee tot een hork; wat het moeilijk maakt om de interesse in hem vast te kunnen houden uit het begin.

Jan Wolkers & Dick Matena, Kort Amerikaans 1
een beeldverhaal
86 pagina’s
De Bezige Bij, 2006
 
Jan Wolkers & Dick Matena, Kort Amerikaans 2
een beeldverhaal
86 pagina’s
De Bezige Bij, 2008
 
Jan Wolkers & Dick Matena, Kort Amerikaans 3
een beeldverhaal
65 pagina’s
De Bezige Bij, 2012

Marten Toonder ~ Wim Hazeu

Hazeu’s kunstenaarsbiografieën roepen bij mij steevast de vraag op wat ik nu precies verlang van zulke portretten. Want er kwamen al meerdere van zijn boeken bij mij in huis. En toch lukte het me eerder nooit om zo’n levensportret dan helemaal uit te lezen — of zelfs maar de vijftig procent aan inhoud te halen waardoor ik er een boeklogje aan had horen te wijden.1

Van zijn dikke biografie over Slauerhoff las ik amper een kwart.

En vanzelfsprekend ligt dat allemaal aan mij. Al is de schrijversbiografie op deze website meer dan eens een onmogelijk genre genoemd.

Hazeu slaagt er namelijk absoluut in om telkens een vlot lezend verhaal van zo’n levensloop te maken.

Alleen, voert hij in zijn boeken niet te veel details op die niet per se ter zake doen? Is hij soms niet al te verliefd op wat zijn research heeft opgeleverd? En negeert Hazeu de bredere context van zo’n scheppend bestaan misschien soms niet wat al te makkelijk? Wordt ook niet te veel bekend veronderstelt over de inhoud van het werk van de geportretteerde?

Voornaamste reden om dan toch Hazeu’s biografie van Marten Toonder [1912 — 2005] te lezen, was dat ik meer over de laatste jaren wilde weten van die man. Ik had de verschillende delen van Toonder’s autobiografie gelezen. Op boeklog is ook zijn correspondentie met Dick Matena al eens langsgekomen. Alleen was me nooit duidelijk geworden waarom Toonder na al die decennia tevreden in Ierland te hebben gewoond in Nederland in het Rosa Spier-huis terecht kon komen. Om aldaar jaren lang in interviews te gaan verklaren dat verder leven niet meer hoefde van hem.

En toen bleek dat zijn kleinkinderen hem min of meer uit een droef Iers ziekenhuis ontvoerd hebben, opdat Toonder terug in Nederland op kon knappen van een mislukte zelfmoordpoging met pillen — een episode waarover tegen buitenstaanders gezegd werd dat hij een dubbele longontsteking had gehad.

De hoofdstukken over die laatste jaren van Toonder’s leven lazen als bijzonder naar; ook al omdat bijna al zijn kinderen en pleegkinderen doodgingen, en hij met zijn oudste zoon gebrouilleerd was geraakt.

Dus wilde ik van de weeromstuit wel over de vrolijker en veerkrachtiger jaren van Marten Toonder lezen.

Waarmee dus misschien nu de receptuur is gevonden om die vuistdikke Hazeu’s door te komen. Zulke boeken kunnen wellicht het best in een andere, meer willekeurige volgorde worden doorgenomen dan deze auteur aanbiedt. Want die houdt toch allereerst aan de chronologie van zo’n leven vast. En lang alle jaren niet in zo’n leven zijn even boeiend.

In dit boek viel het alleen nog niet mee om echt gelukkige perioden te vinden, in dat leven van Toonder. Met die crisisjaren eerst, de oorlog, en alle slepende zakelijke perikelen daarna. En de familie wist buitenstaanders goed te weren. Echte vrienden leek Marten Toonder naast zijn broer ook nooit gehad te hebben. Dus staat er ook heel veel niet in dit boek.

Tegelijk, geluk schrijft wit.

Wim Hazeu poogt in de biografie onder meer recht te doen aan het vele werk dat de medewerkers deden aan het oeuvre waarvan Marten Toonder in interviews altijd achteloos beweerde dat helemaal in zijn eentje geschapen te hebben — zoals die Tom Poes-verhalen. Terwijl iemand als Lo Hartog van Banda toch al pratend het plot van menige strip had weten te bedenken. Om nog te zwijgen over alle tekenwerk van de nimmer klagende Piet Wijn.

Alleen riep dat element bij mij de vraag op of alle op- en aanmerkingen die van Toonder kwamen over het werk altijd terecht waren geweest. Had hij het immer als beste gezien? Opvallend vond ik namelijk dat veel van de bekritiseerden weliswaar aan het woord kwamen, maar dat deze niets zeiden over hún inhoudelijke kritiek op de strips — zelfs al is er de verzachtende omstandigheid dat deze mannen allemaal als jongmaatje bij de Toonder Studio’s waren gekomen, en onder de hoede van Toonder het vak hebben geleerd.

Dat Dick Matena het zat was, als freelancer, dat Marten Toonder zelfs op het laatst nog moeilijk deed over het betalen van werk, was me overigens dan wel al bekend.

En ergens staat toch ook een tekenend citaat van Toonder over alle parasieten die zijn studio bevolkten, die nooit iets oorspronkelijks brachten, maar wel meeprofiteerden van de inspanningen van de getalenteerde enkeling. Dus zal er een strenge hiërarchie van meester en gezellen zijn geweest.

De biografie schetst, kortom, het portret van een eenkennige, op persoonlijk vlak zelden handig opererende man, die zijn genialiteit bewaarde voor wat hij maakte aan zijn bureau. Uit het niets. Waarmee ook dit levensportret weer eens onbegrijpelijk wordt voor wie de verhalen van Toonder al niet kende, en ook bewonderde.

Alleen is niet alleen een probleem van Hazeu’s kunstenaarsbiografieën — het euvel dat de lezer gauw eens verondersteld wordt een bewonderaar en zelfs al kenner te zijn van het oeuvre van een geportretteerde, is kenmerk van heel het genre van de biografie.

Wim Hazeu, Marten Toonder
Biografie

640 pagina’s
De Bezige Bij, 2012
  1. Die zelf opgelegde plicht gold overigens enkel in de jaren 2005-2014. []

Wat jij, jonge vriend ~ Dick Matena & Marten Toonder

De verzameling Wat jij, jonge vriend laat zien wat een geweldig genre het brievenboek zijn kan. Als de samenstellers nu eens wel de moeite nemen om de brieven van beide kanten op te nemen. En de correspondenten daarbij ook een gesprek gaande houden.

Bovendien toont Wat jij, jonge vriend nog een andere ontwikkeling. Die naar vriendschap. Ooit kwam Dick Matena [1943] als jongen van zeventien voor de studio van Marten Toonder [1912 – 2005] werken. Toen was er onoverbrugbaar standsverschil tussen beide; alleen al omdat de bewondering van Matena voor zijn meester te groot was.

Hun briefwisseling begon doordat Matena na jaren eens wat pas gepubliceerd werk opstuurt naar Toonder; die dan al even in Ierland woont, maar nog altijd wel de dagstrip Tom Poes schrijft en tekent. Toonder maakt zich er dan niet met een simpel bedankje vanaf, hij geeft ook commentaar op de ontvangen verhalen. En daarmee dus goede raad. Zo ontspint zich al snel een levendig gesprek dat telkens terugkomt over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het stripverhaal.

Alleen dat al vond ik geweldig om te lezen. En, in zoverre ik dat nog niet wist, de brieven bevestigden ook dat tekenaars veel leukere mensen zijn schrijvers; die zo vaak iets benepen egocentrisch houden — wat in hun brievenverzamelingen doorgaans nog benadrukt wordt ook, omdat daarin doorgaans alleen hún stem te horen is.

Wel hebben Toonder en Matena altijd geworsteld met het gegeven dat de meeste stripverhalen niet zonder tekst kunnen.

Toonder loste dat op, zoals bekend, door de tekeningen van zijn Bommel-verhalen te ondertitelen met een grote hoeveelheid woorden.

Matena is zich nog altijd aan het ontwikkelen als de briefwisseling begint. En hoewel hij zeker een eigen handschrift heeft, zoekt hij zeker nog naar vorm.

Daarbij tegelijk kampend met het eeuwige probleem dat hij zijn vrije werk moest subsidiëren met strips in opdracht. Er altijd deadlines wachtten. En het een vraag bleef of de verhalen wel afzet zouden vinden; na eerste publicatie in een blad.

Mooi was het dat de mannen zich over alle aspecten uitspreken van het vak. Van de teleurstellingen die er vaak waren als drukkers tekenwerk onmogelijk flets hadden afgedrukt tot filosofieën over waar het beeldverhaal staat, en wat er mee moet.

Daarnaast worden ze, in de loop van het boek, steeds vrijmoediger in hun opinies over andere zaken. Hun mening over Nederland, bijvoorbeeld. En een opvallend derde personage in deze brievenverzameling wordt de tekenaar Hans G. Kresse; die ooit de schepper was van de legendarische strip Eric de Noorman. Die man is geniaal, maar tegelijk onmogelijk, en beide kennen hem te goed om niet af en toe met smaak over hem te vertellen.

Voor mij zal wel meegewogen hebben dat ik inmiddels vrijwel alle werk van Matena ken. Dus, als Toonder de verstripping van Dik Trom bewondert, ben ik dat met hem eens. Als Toonder waarschuwt dat Matena zijn plaatjes gauw te vol maakt, dan klopt dit precies.

Overigens propt Matena tegenwoordig niet meer. Maar in zijn bewerkingen van bijvoorbeeld Elsschot’s boeken tekent hij ook niet altijd even zorgvuldig meer, naar mijn smaak.

De briefwisseling tussen beide stopte abrupt toen de vrouw van Toonder, Phiny Dick, onverwachts stierf. Omdat zij altijd mee las, en dat niet meer kon. En, hoe logisch ook, dat geeft dit boek helaas een wat open einde.

Toonder zou nog tot 2005 leven; zij het met grote tegenzin op het laatst. Matena zou nog vele helemaal nieuwe projecten beginnen. Veelbesproken projecten. Maar daar blijft het nu raden naar.

scheiding

De waarheid is dat ik met die studio’s maar één ideaal had, en dat was om de leemte te vullen waar ikzelf zo’n moeite mee had toen ik startte. Ik bedoel: het scheppen van mogelijkheden voor iedere kladderaar met ideeën en een beetje talent om een Vak van zijn gekluns te maken. Ik kan dat nu, in mijn nadagen, en vanuit Ierland rustig zeggen. In Nederland zou dat niet gaan, want het klinkt als walgelijke ophakkerij. Trouwens, het is niet geslaagd. Van de honderden beginnende en soms veelbelovende tekenaars zijn er maar een paar, waar iets van is terechtgekomen.

Marten Toonder [1981]
scheiding

Men vereelt door ervaringen, terwijl men doorkrijgt hoe men met een zekere gewiekstheid geld kan verdienen door het tekenen van platte poppetjes. Waarom zou je je uitsloven, als niemand ziet waar je eigenlijk heen wilt? Zo zijn er velen de slechte weg op gegaan want de verleiding is groot. Daarom heb ik veel waardering voor figuren die in het vak zijn blijven geloven als een opzichzelfstaande kunstvorm.

Marten Toonder [1984]
scheiding

40 jaren Bommel is een lange tijd. Hij was een nuttige kapstok om verhalen aan op te hangen, en het brengen van verhalen op het Continent is een moeilijke zaak. Hier zijn Verhalen de enige vorm van de letterkunde, maar in de Lage Landen druisen ze tegen Calvijns Beginselen in. Met Bommels als vermomming hebben ze het nu 40 jaren geslikt; met redelijk succes, mag ik op mijn leeftijd wel zeggen.

Marten Toonder [1985]
scheiding

Er bestaan bijna geen schrijvers! Van de Weert waarschuwde me al dat tekenaars niet kunnen schrijven, en heel slecht kunnen lezen. Ik weet dat aan zwartgalligheid en denderde lichthoofdig door, terwijl om me heen de stripmakers degradeerden tot kadermannetjes en rasterplakkers. Het was een bestaan vol teleurstellingen dat ik aan eigenwijsheid te danken had. Pas op mijn oude dag dringt de bitter waarheid zich op; zelfs wanneer ik wel eens voor de tv zit. Er zijn geen schrijvers. Goeie acteurs, knappe cameratoren, prachtige omgevingen en alles. Maar de schrijver deugt niet. De ziel van alle werk is de gedachte die erachter zit, en de manier waarop die verteld wordt maakt het de moeite waard; of niet.

Marten Toonder [1988]
scheiding
Dick Matena & Marten Toonder, Wat jij, jonge vriend
Brieven 1979-1991

287 pagina’s
De Bezige Bij, 2009