Klein republikeins handboek ~ Hans van den Bergh

Dit boekje stamt uit 2002 — het jaar dat de Nederlandse monarchie weer aan een opmars in populariteit begon. De kroonprins was eindelijk aan de vrouw geraakt. En die band werd bezegeld met een breed in de publiciteit gebrachte bruiloft. Het sprookje zou daarna alleen nog maar mooier worden, omdat er al vlot kindertjes kwamen, die de voortgang van de dynastie kunnen waarborgen. Ook in de eenentwintigste eeuw.

Jammer toch alleen dat de monarchie historisch gezien niet bij Nederland hoort, om de zo burgerlijke cultuur hier. Dat die koning het land werd opgedrongen door de buitenlandse mogendheden, nadat Napoleon verdwenen was.

Goed, technisch gezien kreeg Nederland enkel een vorst, en riep Willem I zichzelf een jaar later eigenmachtig tot koning uit. En dit staat hem natuurlijk niet te prijzen.

Maar mij zat dat koningshuis nooit zo in de weg. Als ik de problemen moet opsommen van de Nederlandse regering, dan zijn dat er eerst een hele hoop andere. Bureaucratische regelzucht, bestuurlijk autisme, en regenteske koehandel in achterkamertjes — Thomas von der Dunk heeft de trits zo ooit wel aardig opgesomd. Ik zou daar wel nog de verregaande kortzichtigheid aan toe willen voegen, als toespitsing van dat bestuurlijk autisme. Geen politicus hier die ooit iets wil doen dat van een heldere langetermijnvisie getuigt, omdat anders de opvolgers van een eventueel andere partij daar mooi weer mee kunnen gaan spelen.

Tegelijk vind ik er niets voor spreken dat allereerst de kinderen van het staatshoofd voor dat ambt in aanmerking komen. Erfopvolging is iets Middeleeuws.

Dus was ik wel benieuwd welke honderd argumenten er tegen het koningschap in Nederland zijn aan te voeren. En dan is over dit boekje op te merken dat het lijkt of de auteurs moesten schrapen, om op die honderd te komen.

Op de staatsrechterlijke argumenten die worden aangevoerd, heb ik niets aan te merken. Die zijn helder. Net als internationale vergelijkingen nuttig zijn om de monarchie in Nederland te relativeren. Erfkoningen zijn heel zeldzaam geworden, en republieken tegenwoordig de norm.

Maar dan wordt de argumentatie troebel, doordat de auteurs hun bezwaren tegen het koningsschap ineens vooral gaan projecteren op de familie die op het moment in Nederland het ambt bezit. Dan worden zinnige argumenten — zoals dat het raar is dat zo’n rijke familie geen belasting betaalt — ineens afgewisseld met achterklap en insinuaties. Beargumenteerd zien worden dat Beatrix een naar mens is, met een ergerlijke neiging om haar opinies af te dwingen, doet mij namelijk niets. Hoe merkwaardig het feit ook is dat Nederland alleen een dure ambassade in Jordanië ging bouwen, omdat haar band met de koning daar zo leuk is.

Aanvallen ad hominem vind ik niet zo heel interessant, als het om een principekwestie gaat als deze. Het deugt niet dat er een koning[in] is. Punt. En dit argument wordt niet sterker door te zeggen: het deugt niet dat er een koning[in] is, kijk de schijnheilige tut toch eens.

Omgekeerd geldt namelijk ook dat zelfs wanneer de familie Van Oranje-Nassau het koningsschap onberispelijk zou dragen, en het volk tot sieraad was, het nog altijd niet klopt dat alleen hun kinderen het hoogste ambt mogen dragen.

De ene waarheid kan de andere waarheid uitdoven, merkwaardig genoeg. Zelfs al werden beide met hetzelfde doel verzameld. Ratio en verontwaardiging zijn geen stabiele mix. Tegelijk begrijp ik ook wel dat een boek waarin alleen verstandelijk beredeneerd wordt dat het koningshuis beter kan worden afgeschaft slechts lezers trekken zal die van abstract redeneren houden. Maar waar houdt de aanvaardbare retoriek op, en wordt die demagogie?

meer Vinken op boeklog

Hans van den Bergh, m.m.v. Pierre Vinken, Klein republikeins handboek
Honderd misverstanden over de monarchie

150 pagina’s
Boom, 2002

Secret Diary of Adrian Mole ~ Sue Townsend

Adrian Mole is wel degelijk in 1967 geboren. Niemand die dit wat schelen kan natuurlijk, behalve ik. Want, daarmee zijn we wel degelijk vrijwel exacte leeftijdsgenoten, samen met de Nederlandse kroonprins. Dat schept een band.

Sue Townsend heeft in latere boeken weleens een foutje gemaakt met zijn leeftijd. Maar Adrian wordt veertien in 1981 — het jaar dat Charles en Diana trouwden — en dus vijftien als de Falkland Oorlog uitbreekt het jaar erop. Zijn geboortedatum ligt daarmee vast op 2 april 1967.

Enfin.

‘Light read’ voor deze zomer zullen onder meer de zes delen over de neurotische Brit Adrian Mole zijn. Waarbij ik vooral benieuwd was hoe de eerste boeken overeind zouden blijven. Ik weet zeker die gelezen te hebben toen ik nog op de middelbare school zat. En een terugkeer naar wat zo lang geleden leuk leek, kan soms pijnlijk niet-leuk uitvallen.

Maar daar had ik me geen zorgen over hoeven maken. Townsend is op minstens drie verschillende manieren grappig, en ook nu heb ik meermaals hardop om dit boek moeten lachen. Dat gebeurt anders vrijwel nooit.

Running gag is dat Adrian Mole bloedserieus zijn leven beschrijft in dagboekvorm, maar de lezer dwars door die aantekeningen heenkijkt. Die heeft heel goed door wat er met zijn ouders aan de hand is, bijvoorbeeld; of wat de gevolgen zijn van hun huwelijkscrisis.

Leuker vond ik volgens mij toen ook al de satire die Townsend bedrijft op het leven in Groot-Brittannië. In dit geval waren dat opmerkingen over de jaren onder Thatcher. Wel denk ik dat dit middel in de eerste boeken nog het minst aanwezig was. Nu bleef het bij op zich tijdloze — maar niet minder harde — grappen over de incompetentie van het schoolsysteem. Zelden zo’n hilarische beschrijving gelezen van een mislukt schoolreisje als in dit boek in maar een paar regels gebeurt.

En naast al dat heeft Sue Townsend gewoon een goed oog voor humoristische situaties.

Sue Townsend, The Secret Diary of Adrian Mole
Aged 13¾

259 pagina’s
Penguin Books 2002, oorspronkelijk 1982

Big Necessity ~ Rose George

Ik mag altijd graag de rioolwaterpomp tot grootste uitvinding van de mensheid uitroepen. Dat is dan meestal als provocatie bedoeld, zeker. Maar de rol van de simpele ingenieur in de geschiedenis van de mensheid wordt me meestal te makkelijk onderschat. Net als dat altijd de verkeerde zaken wél belangrijk worden gemaakt.

In The Big Necessity komt Rose George met een simpel statistiekje. De uitvindingen om poep zo goed mogelijk uit de buurt van het drinkwater te houden, hebben de gemiddelde levensduur van de mens met zeker twintig jaar verhoogd. Die is alleen daardoor al zo veel minder vatbaar voor ziekten.

Waar er werkende riolen zijn, of de afvoer op een andere manier goed geregeld is, zijn de mensen gezonder, wat ze productiever maakt. Of, als het om kinderen gaat, alleen daardoor gaan er meer naar school.

Dat kroonprins Willem-Alexander zo flink aan het watermanagement doet, is dan ook wat eufemistisch gesteld. Hij helpt mee om mensenpoep uit de buurt van drinkwater te houden. Willem-Alexander doet dus vooral aan poepbeheer.

Tegelijk is het onnozel om daar lacherig om te gaan doen. Cholera en tyfus zijn ziekten die vooral verspreid worden via verontreinigd drinkwater. Miljoenen kinderen sterven daardoor per jaar. Of, volgens weer een ander statistisch weetje uit het boek, een aantal dat vergelijkbaar is met het crashen van twee Jumbojets vol kinderen elke vier uur.

En, zoals Rose George schrijft, zolang 2,3 miljard mensen op de wereld niet over fatsoenlijke sanitaire voorzieningen kunnen beschikken, is poep een doodserieus onderwerp.

De auteur van The Big Necessity is journalist. Voor het boek betekende dit dat ze telkens overal gaat kijken, in plaats van achter de schrijftafel over het onderwerp te filosoferen. Dus mag de lezer mee op onderzoek in het riool in Londen en New York, en naar rioolwaterzuiveringen. Leert de lezer ook hoe publieke toiletten eruit zien — in China zijn dat een soort gemeenschapsruimten waar iedereen alles van elkaar zien kan. Ook worden arme gebieden in India bezocht; waar het kastestelsel op sommige plaatsen alle normale ontwikkelingen tegenhoudt. Fatsoenlijke mensen praten namelijk niet over poep.

Dit had gezien alle problemen die aan het onderwerp kleven makkelijk een prekerig boek kunnen worden. Maar knap is alleen al dat Rose George zelfs in de meest ellendige omstandigheden nog de humor van situaties weet te vinden. Want, wat is de etiquette als je in een veld zit te poepen, en er komt een auto langs? En hoe veranderde dat met de toename van het wegverkeer?

Bovendien is dit boek bijzonder informatief. Zelfs over de technische ontwikkelingen. Er staat veel in, en dan altijd goed in een context geplaatst. Ik zou normaal ook niet geïnteresseerd zijn in de vraag wat biogasinstallaties voor het Chinese platteland kunnen betekenen. Maar, als een bekwaam auteur zo’n onderwerp oppikt, wordt het interessant, en stelt het wezenlijke vragen; zoals nu. Want, als zo’n biogasinstallatie alleen werkt bij voldoende aanvoer, moeten mensen er dan maar varkens bij gaan houden?

Mooiste hoofdstuk vond ik evenwel dat over de Japanse hightech-WC’s; met hun ingebouwde warmwaterdouche. Al blijft wel de vraag open waarom deze technologie niet wil aanslaan buiten het land.

Dat hoofdstuk leerde me bijvoorbeeld dat er een tijd toiletten gesmokkeld zijn, vanuit Canada naar de VS. Toen Amerikaanse wetgeving had opgelegd dat toiletten nog maar zes liter drinkwater mochten gebruiken voor het spoelen, in plaats van de twaalf tot dertien van voordien. Fabrikanten hadden toen lang moeite toiletten te leveren die met minder water even goed werkten.

Laatste staatje: maar 2% van alle water op aarde is drinkwater, en over tweederde daarvan kan niemand beschikken omdat het bevroren is. We gebruiken hetzelfde beetje water telkens weer, noodzakelijkerwijs, en het is zo makkelijk om dat water gedachteloos te verontreinigen.

Rose George, The Big Necessity
Adventures in the World of Human Waste

326 pagina’s
Portobello books, 2008

Dik Trom en zijn dorpsgenoten ~ Dick Matena & C. Joh. Kievit

Ruim voor Dick Matena boeken van Reve, Wolkers, en Elsschot zou verstrippen, deed hij de Nederlandse kinderliteratuur al eens. Een gegeven dat menig criticus volledig ontgaan is.

Ik las indertijd Donald Duck nog, een vrolijk weekblad, en kende daarom deze bewerking al van de Hollandse klassieker Dik Trom en zijn dorpsgenoten. Maar het was goed het verhaal eens in boekvorm te zien, en lang naar de plaatjes te kunnen kijken.

Dik Trom is een bijzondere jongen, die in de strips in close-up op kroonprins Willem-Alexander lijkt. Maar, misschien hebben alle blonde jongens met een mollig gezicht dat probleem. In dit verhaal krijgt Dik een nieuw buurmeisje, genaamd Nellie, dat blind is. Door een toeval ontmoeten zij de beroemde oogdokter Donders, die Nellie gratis opereert; daardoor kan ze vervolgens weer zien.

Kinderboeken horen ook goed af te lopen.

Tussendoor is er het gebruikelijke gekrakeel tussen Dik Trom, zijn klasgenoot Bruin Boon, en diens oom veldwachter Flipse. Al wordt in dit boek die familierelatie niet genoemd. Evenmin komt vader Trom aan het woord, om te zeggen dat Dik een bijzonder kind is. Maar om te kunnen inschatten wat er verder werd weggelaten, zou ik het originele kinderboek, uit 1920, nog eens moeten lezen; en dat is me voor een simpel boeklogje toch net een stap te ver.

Matena zal de meest schilderrijke momenten uit het boek gebruikt hebben, om binnen het standaardtal pagina’s te blijven van het doorsnee stripverhaal. Dus ligt er nadruk op de komst van het circus, of het schoolreisje naar zee, en het ziekenbezoek aan Nellie in Amsterdam. Daar is voor een tekenaar lol aan te beleven.

En het zal vast heiligschennis zijn om te stellen dat ik een literatuurbewerking als deze eigenlijk aantrekkelijker vind dan wat Matena met de boeken heeft gedaan van de hoger aangeschreven auteurs. Maar die andere verstrippingen hebben alleen al te veel pagina’s. En beeld overheerst het woord altijd; zo kijken we nu eenmaal; daarom is het zo onzinnig voor een boekbewerking om dat woord naar de letter te volgen.

Dick Matena, Dik Trom en zijn dorpsgenoten
Naar het boek van C. Joh. Kievit

48 pagina’s
Big Balloon, 1993

* illustratie uit het besproken boek


Alexander ~ Renate Rubinstein

Ook ik gaf hem ooit een hand. Willem-Alexander. Toen nog Prins der Nederlanden, vandaag tot een hoger ambt geroepen.


Niet dat ik me erop wil voorstaan weleens leden van het Koninklijk Huis te hebben ontmoet. Dat gebeurde namelijk altijd gewoon tijdens het werk. Elke journalist moet weleens verslag doen van éen uit de talloze openbare toneelstukjes die iedere dag in Nederland worden georganiseerd.

Net zo heb ik incestplegers ontmoet. Pooiers. Of harddrugsdealers. Advocaten en rechters. Ministers en mini-sterretjes.

Soms speelde ik zelfs in een toneelstukje mee — als het erom ging een hoogwaardigheidsbekleder uitspraken te ontlokken. Dat beviel me zo matig dat ik die verplichting liever niet meer opzoek.

Aan de toneelstukjes waaraan prinsen of koninginnen meedoen, is me vooral opgevallen dat die nog net een tikje belachelijker zijn dan andere officiële bijeenkomsten. De spanning bij de organisatoren is aanmerkelijk groter. Het gefluister heviger. De afwachting waarachtiger. En de stilte die valt als de koninklijke hoogheid binnenstapt is dieper.

Als ik iets van zulke ontmoetingen geleerd heb, dan vooral dat het me een straf lijkt om koning te zijn, en vooral mensen te ontmoeten die hun billen dan heel strak samenknijpen.

En vanzelfsprekend is een koningshuis onzin, en erfelijke troonopvolging iets middeleeuws. Maar mij zit het huis Van Oranje-Nassau niet in de weg. Bij de gedachte aan een Republiek zie ik meteen ook alle glibber-christenen voor me van het CDA, die de afgelopen decennia grote kans hadden gemaakt die positie te veroveren. Je zou van minder nachtmerries krijgen.

Willem-Alexander heeft ondertussen de tijd gehad om op zijn rol in de toneelstukjes te oefenen. De opleiding tot koning begon op zijn achttiende, toen hij in loondienst trad van de Staat der Nederlanden, en prompt een wedde kreeg van 900.000 gulden in het jaar. Inmiddels werd hij 46.

In de reportage Alexander staat die training nog allemaal te beginnen. Hij is dan bijna achttien en zit op kostschool in Wales. En Renate Rubinstein werd door het Koninklijk Huis gevraagd op haar manier een portret te maken van de prins; op de grens van diens meerderjarigheid.

Bij het bezoek aan de school nam ze wel neef Maurits mee. Die kon haar mooi rijden, en is bovendien maar iets ouder dan Willem-Alexander; wat misschien in het contact een grotere vertrouwelijkheid zou opleveren.

En het lijkt me ook niet dat er ooit een waarheidsgetrouwer portret van de man geschreven zal worden. Alleen is hij dus nog geen achttien in dit boek, en daarmee amper een uitgebot mens te noemen. Hij weet wel wat er aan verplichtingen op hem wacht, en tegelijk is alles nog ver weg.

Aardigst aan de reportage is misschien nog wel het tijdsbeeld. Alle aanwezigen paffen stevig sigaretten. En dat de minderjarige Alexander regelmatig kratten Heineken regelde voor zijn schoolkameraden had hem of zijn leverancier in dit tijdsgewricht hoge boetes opgeleverd, en paternalistische publiciteit.

Rubinstein vatte haar portret in de laatste alinea’s samen:

Ik zie in de hele monarchie maar één mogelijke zwakke plek en dat is de persoonlijkheid van de monarch. Hij of zij kan dom zijn, of fanatiek, of machtsbelust. Het zal, aan het eind van dit boekje, niemand meer verbazen dat ik dat van koning Willem-Alexander niet verwacht. Hij is geen intellectueel, maar wel intelligent, een gezonde dosis onverschilligheid beschermt hem tegen fanatisme en macht ambieert hij niet. [276]

Alleen zei Renate Rubinstein daarbij niets over de invloed die de partnerkeuze van de toekomstige koning nog eens kon hebben. Terwijl zij, van Zorreguieta, die valse-blonde, juist wel allerlei ambities moet hebben gekoesterd om zich zo op te dringen aan de kroonprins.

Er is een verschil tussen geboren worden in een gouden kooi óf daar geheel uit vrije wil voor altijd binnengaan.

Renate Rubinstein, Alexander
50 pagina’s
© 1985
in: Renate Rubinstein, Verzameld werk 1981 – 1990
869 pagina’s
Meulenhoff, 1994

Mijn droom voor ons land ~ Nationaal Comité Inhuldiging

Vijftig jaar geleden, op 28 augustus 1963, sprak Martin Luther King hardop over de droom die hij had voor zijn land. Zijn publiek was die dag massaal naar Washington getrokken, om voor gelijke rechten te demonsteren. Dat leverde de grootste protestactie voor mensenrechten ooit op in de VS.

Deze week nog beluisterde ik de originele radioreportage van Studs Terkel, die in een overvolle gecharterde trein met demonstranten meereisde van Chicago naar de hoofdstad van het land. De hoop en de bescheiden verwachtingen van die zwarte Amerikanen raakten me diep.

In Nederland reisden er ook tallozen naar de hoofdstad, op 30 april 2013. Maar dat was enkel om er applausvee te zijn; en er blij met oranje vlaggetjes te zwaaien.

En vandaag kwam in datzelfde verband nog Mijn droom voor ons land uit — waarin een selectie staat van wat 6.500 Nederlanders als droom hebben voor Nederland en de Overzeese gebiedsdelen; en dus als raad aan de nieuwe koning willen meegeven.

Vanzelfsprekend mag ik beide gebeurtenissen niet met elkaar vergelijken. Maar ik doe dit toch, door de bizarre timing van het Nationaal Comité Inhuldiging om juist nú hun droomboek aan het Nederlandse volk aan te bieden. Elk huishouden krijgt een bon om het boek af te halen bij een lokale boekhandel — voor zo ver die er nog zijn. En anders staat de uitgave gratis elektronisch ter beschikking, voor allen met een internetabonnement.

Over dit droomboek is al kritiek genoeg geuit. Zo werd het gedrukt in Duitsland, terwijl een massale opdracht de kwijnende grafische industrie in Nederland zo aardig geholpen had in deze crisistijd.

Bovendien werd het bekostigd door een loterij. De Nationale Postcode Loterij. Wat de meest irritante gokactiviteit denkbaar is, omdat ook degenen die bewust niet meespelen nog grof in dat spel kunnen verliezen. Bovendien houdt dat irritante bedrijf maar niet op mij ongewenst met post te bestoken. De vervuilers.

En het zou ook niet heel moeilijk zijn om cynisch te doen over dit initiatief. Omdat de inhoud zo merkwaardig is, met al die foto’s van de dag dat Willem-Alexander koning werd, en die vaak zo kort beknopte bijdragen van ‘het volk’ met hun wensen hoe het beter kan.

Want dromen staat gelijk aan wensdromen in deze uitgave.

Alleen is dit typisch zo’n boek dat over vijftig jaar wel aardig zou zijn om te lezen — de historicus in mij kijkt ook altijd mee. Zoals Norbert Elias ooit etiquetteboeken gebruikte om af te leiden welk ongepast gedrag dus blijkbaar normaal was. Zo zeggen dromen veel over wat ergens als gemis wordt gevoeld.

En zelfs ik kan moeilijk cynisch blijven bij zo veel bijdragen door mensen van goede wil. Behalve dan dat de timing van publicatie in het geheel niet deugt.

Zelfs al weegt zoals altijd mee bij wat in Nederland speelt: geen land heeft gelukkiger kinderen, en nergens zijn de mensen er tevredener dan hier. Alleen geldt deze tevredenheid altijd alleen onszelve. De ander kan niet snel iets goed doen, vanuit dat perspectief. Geen groter kankeraar ook dan de Nederlander helaas.

Maar niemand in deze uitgave droomde iets voor zichzelf, zoals Paul Schnabel in zijn nawoord opmerkte. Dat alleen doet een strenge selectie van de bijdragen vermoeden.

Nationaal Comité Inhuldiging, Mijn droom voor ons land
Inspiratie voor de koning

96 pagina’s
Nieuw Amsterdam uitgevers, 2013

Doe het niet, Alex! ~ Hans van den Bergh

Ooit kreeg ik college over de beeldtaal van de propagandafilm Triumf des Willens. Die begint met de blik op een aanvliegend vliegtuig, waarmee Adolf Hitler naar de partijdag in Neurenberg kwam. En dat beeld benadrukte dan volgens de uitleg hoe God voor even naar aarde afdaalde.

Sindsdien koester ik een allergie voor symboolwiggelaars en andere -uitleggers. Alleen ben ik door zulke lessen wel degelijk anders gaan kijken. Want nogal wat media blijken dezelfde beeldtaal te hanteren als een Leni Riefenstahl deed. Blijkbaar bestaat er slechts een beperkt tal patronen om iets in beeld te brengen; en ligt daarmee nogal wat vast.

Toen maandag Barack Obama in Nederland aankwam, begon dat bezoek met een rechtstreekse uitzending waarin gewacht werd op het landen van een vliegtuig. En ook de rest van zijn visite werd gebracht alsof het God zelve even had behaagd om langs te komen.

En ik ben nogal allergisch voor journalistiek die bedreven wordt vanuit de geknielde positie, en daarmee als propaganda overkomt; allergischer nog dan voor symboolverklaarders. Zulk een serviel gedrag ergert me in hoge mate.

Niemand heeft automatisch gelijk voor mij. En niets mag boven kritiek zijn verheven.

Dus, terwijl ik tamelijk onverschillig tegenover het Nederlandse Koningshuis sta, is royalisme wel in staat om hevige emoties in mij op te roepen. Want weinig vind ik ergerniswekkender dan de talloze dwepers met het huis Oranje-Nassau; met hun op niets gebaseerde eerbied.

Daarmee worden uitgaven als Doe het niet, Alex! aardig — want deze ontmaskeren alle gebral rond het Nederlandse koningshuis heel leuk. Zelfs al heeft Van den Bergh’s boek niet kunnen voorkomen dat Willem-Alexander inmiddels al bijna een jaar koning is.

Toch blijft ook de kritiek staan die ik al formuleerde bij een vorig republikeins boek van Hans van den Bergh. Zijn betoog wordt er niet sterker van als hij dit persoonlijk maakt, en erop wijst wat Beatrix voor een naar mens is; en hoe zij haar hoge positie misbruikt heeft. Want stel dat zij als koningin alleen goed had gedaan, en de slachtoffers van die natuurramp op de Antillen bijvoorbeeld wel spontaan miljoenen had toegezegd van haar eigen geld. Dan nog is haar status en positie onzinnig.

Maar als ik Van den Bergh’s persoonlijke kritiek iets ruimer zie, en interpreteer als een aanval op de structurele serviliteit die het koningshuis omringt, dan had hij natuurlijk het grootste gelijk van de wereld.

In Doe het niet, Alex! eindigt elk hoofdstuk met deze oproep uit de titel. Tot dan richtte Van den Berg zich telkens op een algemener publiek, dat onder meer voorgelicht wordt hoe kort Nederland nog pas een koningshuis heeft. Wat er zoal niet deugde aan eerdere vorsten. En hoeveel speelruimte deze krijgen, en namen, ondanks alle beperkingen die het Staatsrecht wel degelijk kent.

Meest verrassende oproep stond voor mij evenwel in het hoofdstuk over het geld van de Oranjes. Daarin rekende Van den Bergh voor dat deze familie miljarden moet bezitten. Waarop zijn aanbeveling luidde: joh, begin toch gewoon een leuk leven met dat kapitaal, in plaats een zo vaak voorgeprogrammeerd bestaan te moeten leiden.

En dan zou ik deze gelegenheid nog kunnen gebruiken om iets te schrijven over de gênante foto zo recent, waarop de onervaren koning Willem-Alexander joviaal een pilsebier drinkt met Vladimir Poetin; de Russische leider die kort daarop een crisis liet ontstaan over plotselinge claims op De Krim. Maar ziet, dat kan dan niet. Omdat ik me daarmee schuldig zou maken van dezelfde methode om kritiek te hebben op het koningschap als Van den Bergh gebruikte. En aan die aanpak deugt iets niet.

Hans van den Bergh, Doe het niet, Alex!
Alle redenen om voorgoed af te zien van het koningschap

190 pagina’s
Meulenhoff, 2011

Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben ~ Friedrich Nietzsche

Nietzsche werd dertig in het jaar dat hij zijn pamflet publiceerde over de voor- en nadelen van de geschiedenis voor het leven. En de vorsers zien de tekst als een soort vroeg ijkpunt in zijn bibliografie. Ideeën die later nog breed zouden worden uitgewerkt — zoals zijn kritiek op de georganiseerde godsdienst — zijn in dit boek al in de kiem aanwezig.

Ik denk slechts: Nietzsche had nog erg weinig persoonlijke geschiedenis op dat moment.

En zo’n gegeven maakt uit. Wonderkinderen komen er nauwelijks voor onder historici; anders dan in andere wetenschappen. Er is tijd van leven nodig, en dus levenservaring, om de afstand te ontwikkelen die nodig is om op een eigen manier naar het verleden te kijken. Tot dat moment doen zelfs historici weinig anders dan hun voorbeelden kopiëren. Of, en misschien komt dat wel op hetzelfde neer, om zich stevig tegen hun leermeesters af te zetten.

Mede om hoe de universiteiten zijn opgezet, is het een wonder als een historicus hier al voor zijn pensioen eens een aardig en eigenzinnig boek uitbrengt. De beste werken over de Nederlandse geschiedenis zijn doorgaans door buitenlanders geschreven.

Ook Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben is allereerst een reactie op wat speelde. Waarbij het voornaamste probleem Nietzsche’s moeilijkheid was met Hegel — en diens vele epigonen — omdat die zo stellig meenden dat de geschiedenis een einddoel heeft. Het felst is de polemiek gericht tegen ene Eduard von Hartmann. Een geschiedfilosoof van dat moment.

Dit maakt dat zo’n tekst als deze amper op zichzelf te lezen was. Studie was soms gevraagd om te begrijpen waar de auteur heen wilde. En veel studie had ik daar niet meer voor over — mede omdat die deels bestond uit het ophalen van kennis die ik inmiddels vergeten ben.

Zo meteen is het twintig jaar geleden dat ik de universiteit verliet met een bul geschiedenis. Nog altijd blijft een vraag wat die inspanning indertijd me precies heeft opgeleverd. Behalve dan dat ik nog steeds automatisch tegen de ideeën van Frank Ankersmit in ga, bij het lezen van een tekst van hem.

Kennis van de geschiedenis brengt iemand relativering bij, zo lijkt me. Zelfs het bestaan van de natiestaat is dan ineens te beschouwen als een tijdelijke fase; als een uitzondering op de normale regel. En bij zulk een relativering past al snel geen polemiek meer. Tenzij je dertig bent, zoals Friedrich Nietzsche.

Kennis van de geschiedenis laat ook zien hoe weinig kennis van de geschiedenis er in het algemeen bestaat. We worden nu eenmaal geregeerd door politici — en door de overdreven media-aandacht voor wat politici zeggen — en dat is een beroepsgroep die het zich niet eens kan permitteren er een geheugen op na te houden.

Dus werd bijvoorbeeld onlangs gevierd dat Nederland tweehonderd jaar een grondwet heeft. Terwijl Nederland al sinds 1798 een Grondwet heeft, en het land daarmee een eenheidsstaat werd — wat tal van Friezen nog altijd zien als een einde aan hun vrijheid — waarbij voor mij telt dat de tekst van 1798 heel wat democratischer was dan het gedrocht van 1814.

Dat feest onlangs was dus onnozele Oranjejool. Enkel nuttig voor de buitenstaander om te zien wie er van harte mee wou doen aan zulke flauwekul. Zoals de koning, een afgestudeerd historicus. Zoals de minister-president, ook al een afgestudeerd historicus; eentje zelfs die nog een jaar of acht over zijn studie mocht doen; een luxe die inmiddels allang onmogelijk is.

Friedrich Nietzsche, Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben
117 pagina’s
Philipp Reclam Jun. 1988, oorspronkelijk 1874

Encyclopedie van de domheid ~ Matthijs van Boxsel

Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen, schreef Matthijs van Boxsel. En wie deze wijsheid kent, neemt vervolgens bijvoorbeeld altijd weer waar hoe voorspelbaar de meeste maatschappelijke discussies verlopen.

Te veel mensen hebben er geen enkel benul van hoe weinig ze eigenlijk weten.

Van Boxsel [1957] begon lang terug, tijdens zijn studie al, met systematisch onderzoek naar domheid. Daarover verschenen in de jaren negentig drie deeltjes van een Encyclopedie van de domheid in eigen beheer.

De aflevering die ik herlas van De encyclopedie van de domheid kwam in 1999 uit, bij een serieuze uitgever. En ik voelde me indertijd behoorlijk bekocht aan dit dure boek. Want weliswaar is de vormgeving prachtig. Er staat alleen zo weinig in. Voor een Encyclopedie is 160 pagina’s tekst nogal bescheiden. Ik had er nogal wat meer verwacht.

Ging in mijn herinnering een ontstellend groot deel ook nog over zoiets triviaals als gezichtsbedrog in de Franse en Engelse tuinarchitectuur eeuwen terug.

Herlezing nu stemde milder. Ook al omdat er sindsdien twee andere delen verschenen zijn van de encyclopedie — Morosofie, en Deskundologie — en ik nu dus wel weet dat deze uitgave niet de enige is.

Bleek het met die tuinarchitectuur vervolgens wel mee te vallen. Die neemt slechts een bescheiden hoofdstuk in, uit zo veel meer.

Deze aflevering van De encyclopedie van de domheid bestaat, goed beschouwd, uit drie onderdelen. Er is een soort algemene inleiding. Er zijn wat capita selecta. En het slotstuk is het lange laatste hoofdstuk VII — ‘Over de noodzakelijke domheid van de constitutionele monarchie’ — dat nog weer verschillende subhoofdstukken telt.

Dat slotdeel sprak me ditmaal het meest aan; want veel uit het begin van het boek was mij nu wel bekend.

Het slotdeel is opgedragen aan ‘W.A. van B.’ — het pseudoniem waaronder de toenmalige kroonprins ooit de Elfstedentocht schaatste — en het bood hem nog wat instructies voor als hij tot een hoger ambt geroepen zou worden.

Van Boxsel wijst daarbij onder meer fijntjes op de paradoxale kanten van de constitutionele democratie.

tijdens de verkiezingen die erop gericht zijn de volkswil te bepalen, valt het sociale gebouw uiteen in een verzameling asociale idioten. Bij de verkiezingen gaat het niet om de kwaliteiten van het individu, maar om het zuiver kwantitatieve mechanisme van het tellen. De burger wordt gereduceerd tot een onderdeel van een louter numerieke verzameling. Kortom: het enige moment dat het volk daadwerkelijk macht uitoefent, houdt het als eenheid op te bestaan.

En bij uitzondering bedreef iemand hier eens filosofie die me beter laat kijken.

Mijn probleem met de parlementsverkiezingen in Nederland is gebaseerd op pure praktijkervaring. Er verandert nooit wat, als de bevolking gestemd heeft. Altijd komt er een partij in het kabinet terug die er de vorige keer ook al inzat. En tijdens de coalitievorming blijken verkiezingsbeloften altijd weer loze praatjes te zijn geweest, om stemvee te paaien. Dit maakt de verkiezingen tot nogal loze exercities.

Het spel kaarten dat door de bevolking opnieuw geschud moet worden, is domweg vals.

Matthijs van Boxsel neemt aan dat W.A. van B. een goede koning zal worden:

De vorst moet slim genoeg zijn zich van de domme te houden. Bij publieke optredens dient hij zich als een marionet te gedragen, een houten Klaas, om duidelijk te maken dat hij een rol speelt. Hij mag geen oprechte gevoelens tonen, zijn ouders alleen formeel eren. Het ultieme bewijs van zijn geschiktheid is het onwillekeurig tonen van schaamte. Maar om te voorkomen dat zijn neus al te zeer opvalt, moet hij zijn optredens kort houden.

Uit de interviews met de kroonprins blijkt dat Willem-Alexander uit het juiste hout is gesneden. Zijn houterig gedrag, zijn gemeensplaatsen (‘langue de bois’), zijn hardhoofdigheid (inzake de jacht, de godsdienst, het huwelijk) maken hem bij uitstek geschikt voor de functie van constitutioneel monarch. [158]

Een principieel verschil tussen Van Boxsel en mij is dus dat hij verschijnselen benadert vanuit een vergelijking, een metafoor, of een andere abstractie. Waar ik liever de werkelijkheid als uitgangspunt neem.

Mijn beschrijving van de toneelstukjes die dagelijks worden opgevoerd rond de komst van de koning, of toen nog kroonprins, bestaat uit waarnemingen van wat er volgens mij plaatsvond.

Van Boxsel daarentegen gebruikt het sprookje van ‘De nieuwe kleren van de keizer’ om iets uit te leggen over wat de aanwezigheid van het Koningshuis met alle omstanders doet.

Zijn aanpak is niet per se beter dan de mijne. Maar omdat de werkwijze van Matthijs van Boxsel me van nature niet eigen is, kan deze soms even indruk maken. Ineens.

Op andere momenten zie ik niet waar hij heen wil, want dan lijkt de auteur met veel omhaal van woorden te bewijzen dat water nat is, of een dergelijke gemeenplaats meer. Dan staat me domweg de pretentie tegen van de schrijver. Een lot dat vele filosofen met hem delen.

Matthijs van Boxsel, De encyclopedie van de domheid
184 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1999

Vooroordelen, ze zijn onuitroeibaar ~ les 10 uit 10 jaar boeklog

‘Haast alles wat ik belangrijk vind, heb ik mijzelf eigen moeten maken.’ Roger Scruton schreef woorden van deze strekking, in een tekst die eigenlijk ging over het succes van een debatclubje bij hem thuis; dat meer was dan een excuus om samen lekker wijn te gaan drinken.

En automatisch tekende ik die woorden onlangs aan. Omdat ik ze zelf had kunnen schrijven. Zij het dat dan de formulering hopelijk wat minder egocentrisch was geworden. Ik had waarschijnlijk ook de rijkdom willen benadrukken van de huidige cultuur — waarin zo veel informatie en kennis beschikbaar is, en gedeeld wordt, om niet.

Voor wie daar naar op zoek wil gaan, tenminste.

Tegelijk zou ik met zo’n uitspraak ook een standpunt innemen over hoe het onderwijs in Nederland wordt ingericht, bijvoorbeeld. Al heb ik op boeklog vaker geklaagd dat het karakter daarvan mij al gauw te dom industrieel is. Maar in hoeverre is deze klacht nog objectief te noemen, en hoeveel eigenlijk nog altijd puur frustratie omdat ik graag betere herinneringen had aan al die lange uren op school?

Ik hoop dat ik inmiddels toch wat verder ben gekomen in mijn leven.

Boeklog is meer dan die drieduizend subjectieve tekstjes over boeken; dat feuilleton van tien jaar lezen. Want al die boeklogjes tonen tegelijk ook een portret van mij — een niet altijd even vleiend portret, met wratten en al. En een uiterst onvolledig portret.

Oorspronkelijk had ik hier, in dit laatste lesje uit die 10 jaar, wel even zullen samenvatten wat deze website mij over mijzelf heeft geleerd. En dan vooral waar bij mij de vooroordelen bleken te zitten. Want dat ik er vele heb, en dat nogal wat onwrikbaar vastzitten, is wel gebleken.

Voor een deel komen die vooroordelen vanzelfsprekend door mijn achtergrond. Ik ben nu éen keer een blanke hoogopgeleide Nederlander, die onder meer geschiedenis heeft gestudeerd. Alleen geldt toevallig precies hetzelfde ook voor de huidige koning en de minister-president van Nederland — die bovendien leeftijdgenoten zijn. En toch zijn dat heel andere mannen. Niet eens alleen omdat ze zo veel langer over die studie deden.

Zij hebben bijvoorbeeld geen ideeën. Of althans, zij kunnen zich het zeker niet openlijk permitteren om die er op na te houden. En totaal gebrek aan ideeën of niet bij Mark Rutte, de man die dit tekort openbaar maakte, moest later zijn politieke carrière opgeven. Niet Rutte zelf.

En ik heb weliswaar ideeën genoeg, en alle mogelijkheden om die vrij te uiten, maar mij ontbreekt het dan weer aan gezag of aanzien — waar ik overigens niet rouwig om ben.

Het bestaan van boeklog alleen al onderstreept mijn grote vooroordeel dat boeken er toe doen, dat kennis ertoe doet, en dat geen denkend mens ooit mag ophouden om vragen te stellen. Dat ik tien jaar deze website heb bijgehouden, is mede om het gegeven dat ik in het dagelijkse leven domweg te weinig kan met alles wat dat eeuwige lezen me levert.

Mijn aard is het nu eenmaal niet om andere mensen aan te vullen, te corrigeren, of op hun plaats te zetten.

Dus rees al snel het besef, eenmaal ik deze woorden aan het schrijven was, dat een olijke opsomming van al mijn vooroordelen toch betrekkelijk weinig zegt. Omdat nogal wat van die schijnbaar onwrikbare ideeën eerder een reactie zijn op de cultuur van dit moment dan voortkomen uit een vervelende karaktertrek van mij.

En ook nog een portret van de hedendaagse cultuur geven, in de luttele tijd daartoe uitgetrokken, ging me echt niet lukken.

Ik zal daarom voor een andere aanpak kiezen, en proberen om nog eens een alfabetische woordenlijst maken met de frasen en begrippen op deze website waaruit mijn vooroordelen het duidelijkst blijken. Plak ik daar meteen het betreffende citaat uit een boeklogje bij, zodat die lijst ook als een alternatieve index kan gaan dienen. Boeklog is nu eenmaal deels toch al een extern geheugen van mij. Hoe beter daar de weg in te vinden is, hoe liever.

Want ik wou toch al uitzoeken welke boeklogjes ik goed gelukt acht, en die dan als ‘klassiek’ labelen, dus mijzelf eens integraal teruglezen zou al.

Zelfs al gruw ik nu even bij de gedachte.