Essays I ~ Michel de Montaigne

Elk jaar probeer ik tenminste éen boek of serie boeken te lezen waarvoor me een meer dan gemiddelde inspanning vereist lijkt. Voor 2009 betekent dit dat ik de verzamelde essays van Michel de Montaigne [1533 – 1592] lees, in een tempo van minimaal éen per dag. Kost de inspanning, zelfs als die huiswerk wordt, op zijn hoogst een klein half jaar.

Eerder heb ik al verschillende bloemlezingen uit de essays gelezen. Daarom is me bekend wat ik ongeveer kan verwachten. Montaigne had zich na een leven als landheer, en bestuurder, in een ronde torenkamer teruggetrokken. Maar hij merkte op dat het hem onmogelijk viel niets te doen. Daar kwamen maar vreemde gedachten van. Dus schreef hij, om zichzelf op een nuttiger manier bezig te houden. Daarbij tegelijk openlijk twijfelend aan wat hij kon weten. Vandaar dat de essays nogal wat autobiografische details bevatten; daarover had hij tenminste zekerheid. Tegelijk beperkt die autobiografie zich vrijwel steeds tot Montaigne’s opinies en gedachten. Over zijn leven geeft hij betrekkelijk weinig details prijs. Maar het is ook de persoonlijkheid die uit zijn ideeën spreekt, die zijn werk soms nog zo eminent leesbaar maken. Zoals ik al eens op boeklog schreef: de eeuwen in afstand vallen regelmatig weg.

Het raakt mij om een tijdgenoot een vrij actueel commentaar te zien geven bij de executie van de graven Egmond en Hoorne, in 1568; dat anders zo abstracte feitje uit die ver verwijderde Tachtigjarige oorlog. [Hoofdstuk 7, Beoordeel onze handelingen naar onze bedoelingen]

En hoewel het essay ‘Over de kannibalen’ zo ongeveer de meest bekende tekst van Montaigne zal zijn, die ik bovendien al vaker gelezen had, blijft die tekst in staat emoties op te roepen. Omdat hij daarin onder meer poogt om te laten zien hoe veel er op het moment van schrijven over de wereld bekend is; wat daaraan toen al ontdekt was.

Helaas bevat dit eerste deel veel dat het lezen wel degelijk tot een opdracht maakte. Welke verzameling van de essays ook bestrijkt een willekeurige reeks onderwerpen. En zeker de beginhoofdstukken uit dit eerste boek zijn niet alleen pogingen om uit te vinden wat hij zeggen wil, maar ook om hoe dat te zeggen. Het nu zo bekende begrip ‘essai’ duikt ook pas bij Montaigne’s vijftigste poging op.

Het verstand is een instrument dat op ieder gebied gebruikt kan worden en zich overal in mengt. Daarom neem ik voor de proeven die ik hier onderneem, iedere soort aanleiding te baat. Als het een onderwerp is waar ik helemaal geen verstand van heb, zal ik juist daarom mijn verstand erop beproeven; […] [Hoofdstuk 50. Over Democritus en Heraclitus]

Tegelijk leunt Montaigne, zoals in diens tijd te doen gebruikelijk, nogal eens op inzichten en citaten van de ouden, om te verduidelijken wat hij zeggen wil. Nu zijn al die verwijzingen netjes vertaald in deze editie, en soms daarbij toegelicht, of zelfs verbeterd. Maar al die boekenwijsheid leidt nogal eens af.

De twee latere delen tonen meer van de schrijver alleen. Hoop ik.

wordt vervolgd

Michel de Montaigne, Essays I
386 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

montaigne1


Essays II ~ Michel de Montaigne

Het tweede boek met essays van Michel de Montaigne [1533-1592] bevat éen uitzonderlijk lang stuk. Het twaalfde hoofdstuk. Van ruim tweehonderd bladzijden. De ‘Apologie voor Raymond Sebond’.

Teksten als deze vreesde ik vooraf. Want, om zo’n essay te begrijpen, volstaat het niet om het te lezen, en de bijna vierhonderd voetnoten daarbij mee te wegen. Daar is historische achtergrondkennis voor nodig die het boek niet biedt. En erger nog: wetenschap over waar gelovigen in Montaigne’s tijd over tobden.

Sebond was een Spaanse theoloog, die in de vijftiende eeuw het boek schreef met de titel Liber naturae sive creaturarum, etc. Daarin poneerde hij dat niet alleen de Bijbel de openbaring Gods was, maar ook alle natuur. En goed, dat gegeven ken ik. Vrij goed. Ik ben zelfs ooit afgestudeerd op de strijd rond een negentiende-eeuwse versie van een populair-wetenschappelijk Boek der natuur — waar de ene helft van de schrijvers de blinde verheerlijking van God om wat Hij geschapen had uit de tekst wilde houden, en de andere juist niet.

En ondanks die kennis interesseerde me Montaigne’s betoog niet. Ook al bestaat het essay uit twee gedeelten; over wat er voor Sebond te zeggen is, en wat er tegen. Zelfs al is aan Montaigne te zien dat hij vrij sceptisch was over sommige claims. Maar het ging me te ver om te onderzoeken welke theologische fijnzinnigheden Montaigne daarbij aanvoerde — laat staan tegen welke heersende opvattingen hij daarmee inging. Zulks heeft alleen nut als ik daar een artikel over zou willen schrijven; en die behoefte is er niet.

Ik lees deze boeken om een andere reden. Om vermaakt te worden, en om te zien waarin Montaigne een herkenbaar bijna hedendaags mens lijkt te zijn, en waarin juist helemaal niet.

Meest opvallend wijkt hij van mij af, als het gaat over ‘eer’, en aanverwante zaken. Zo bewonderde Montaigne openlijk de houding die Balthasar Gerards aannam; de moordenaar van Willem de Zwijger. Deze wist na zijn daad gearresteerd te zullen worden, en een veroordeling niet te zullen overleven. Maar Gerards aanvaarde dat met trots [Over de deugd. Hoofdstuk 29].

Nog opvallender wijkt Montaigne’s eergevoel af als hij de grootste daden beschrijft die vrouwen naar zijn mening hebben verricht. En die waren dan telkens dat ook zij voor de dood kozen, als hun echtgenoot stierf, of werd geëxecuteerd. [Hoofdstuk 35. Over drie goede vrouwen].

Het zijn die gedachten, en zulke essays, die het lezen ook niet helemaal tot corvee maken. Al ben ik nog weer blijer met de passages waarin Montaigne zich onbeschroomd uitspreekt over zichzelf:

Ik wil rijk zijn door mijzelf, niet door wat ik anderen ontleen. [Hoofdstuk 16. Over roem]

undefined

Over ieder onderwerp zeg ik al gauw het meest definitieve wat ik ervan weet. Cicero is van mening dat bij verhandelingen over filosofie het moeilijkste onderdeel de inleiding is. Als dat zo is stort ik me gelijk op het slot [Hoofdstuk 17. Over eigendunk].

undefined

Mijn lichamelijke eigenschappen stemmen, om kort te gaan, zeer wel overeen met die van mijn geest. Er is niets lichtvoetigs aan; alleen pure kracht en volharding. Bij ontberingen houd ik goed stand, maar alleen als ik mijzelf ertoe zet en zolang ik door mijn eigen verlangen geleid wordt [Ibidem].

undefined

Ik ontdek niet zo veel goeds in mijzelf, dat ik er zonder blozen over kan praten. [Hoofdstuk 18. Over loochenen]

undefined

Hoe vaak heeft dit werk me niet afgeleid van onaangename gedachten! En alle oppervlakkige gedachten moeten tot de vervelendste gerekend worden. [Ibidem]

En goed, dan toonde de ellenlange apologie wel aan dat Montaigne op een vrijwel hedendaagse manier naar dieren keek; en vond dat mensen zich vaak schandelijk gedroegen tegenover hen. Waarmee hij dus in idee en daad afweek van zijn tijdgenoten. Maar juist die gedachte is weer niet vreemd, omdat wij die kennen.

Enfin.

wordt vervolgd:

Michel de Montaigne, Essays II
544 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

Essays III ~ Michel de Montaigne

Het derde deel van Montaigne’s essays was het best leesbare deel, voor mij. Dit kwam enerzijds door de vorm. Michel de Montaigne had ditmaal maar 13 hoofdstukken nodig om alles te zeggen, waar deel II nog 37 essays telde, en deel I liefst 57.

[…] ik ben er dan ook toe overgegaan langere hoofdstukken te maken, die eisen dat men ervoor kiest ze te lezen en er tijd aan besteedt. Wie aan een bezigheid als deze geen uur wil besteden, heeft er niets voor over. [Hoofdstuk 11, Over de ijdelheid]

En anderzijds heeft het derde deel de meest uitgesproken details over zijn gewoonten, ideeën, en karakter.

Tegelijk dwingen die kleine honderd stukken samen me wel tot de vraag of het de moeite waard was om alles van Montaigne te lezen. En dan luidt het antwoord toch nee. Het is volbracht, en dat blijft mooi, maar ik heb geen reis afgelegd om nog eens helemaal over te doen. Het lezen was een investering, voor de toekomst, omdat de essays vooral teksten zijn om naar terug te keren, en dan even te proeven. Niet om in serie te lezen, zoals ik nu heb gedaan; terwijl die aanpak wel noodzakelijk was om uit te vinden waar het meeste te krijgen is.

Wie de man en zijn ideeën wil leren kennen, kan volgens mij met een goede bloemlezing volstaan. Sterker nog, met slechts twee essays: ‘Over de kannibalen’ uit deel I, en ‘Over de ervaring’ uit deel III, is een lezer al heel rijk bedeeld.

Misschien had ik meer om deze boeken heen moeten lezen, bijvoorbeeld om Montaigne’s verdiensten als bestuurder te leren kennen; uit de tijd voor hij zich terugtrok in het schrijven. Of om beter te kunnen wegen hoe belangrijk het is wat hij aan sceptisch gedachtengoed revitaliseerde met zijn essays.

Tegelijk wilde ik verrast blijven worden. En dat gebeurde zelfs in het derde deel toch nog een paar keer wel degelijk.

Zo vertelt hij pas in het een-na-laatste essay, ‘Over fysiognomie’, eens gevangen genomen te zijn door gemaskerde heren. Die gingen vervolgens twisten of ze hem in leven zouden laten of niet.

Doorgaans waren de opmerkingen van Montaigne die me aanspraken een stuk alledaagser:

undefined

Er is geen mens die nooit domheden verkoopt. Ongelukkig is het, als men ze te serieus brengt. [Hoofdstuk 1. Over het nuttige en het eervolle]

undefined

Zelfbeschouwing is voor iemand die in staat is zichzelf grondig te onderzoeken en flink aan te pakken een volledige en intensieve studie: ik houd er meer van mijn geest te vormen dan te meubileren. [Hoofdstuk 3. Over de vormen van omgang]

undefined

De taaie weerstand van mijn stenen, met name in mijn roede, bezorgt me soms urineverstoppingen die drie, vier dagen aanhouden en mij zo dicht bij de dood hebben gebracht, dat het gezien de wrede kwellingen die deze toestand met zich meebrengt, waanzin geweest zou zijn te hopen, of zelfs maar te wensen, eraan te ontsnappen. [Hoofdstuk 4. Over verstrooiing]

undefined

Het doet me verdriet dat de vrouwen mijn Essays slechts als een gewoon meubelstuk gebruiken, iets dat je in je salon zet. [Hoofdstuk 5. Over enige verzen van Vergilius]

undefined

We verlenen onze stompzinnigheden prestige door ze naar de drukker te sturen. [Hoofdstuk 13. Over de ervaring]

undefined

Ook koningen en filosofen poepen, evenals adellijke dames. [Ibidem]

undefined

Mijn gang is snel en vast; en ik weet niet welke van de twee, mijn geest of mijn lichaam, ik gewoonlijk het moeilijkst op één punt gericht houd. Ik moet een prediker wel zeer graag mogen, wil hij mijn aandacht een hele preek vasthouden. [Ibidem]

Michel de Montaigne, Essays III
399 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

Journaal 1946–1976 ~ Julien Green

Er liggen enkele jaren tussen de uitgave van deze bloemlezing uit Green’s dagboeken, en de selectie uit de jaren 1926 – 1945. Dit kan verklaren waarom er ineens een accentverschuiving lijkt te zijn. Misschien is er kritiek geweest.

Julien Green [1900 – 1998] was een gelovig man — die in het interbellum van het protestantisme naar het katholicisme overging, vervolgens Boeddhist werd en daarna weer katholiek. Toch gaat het daar in het eerste boek nauwelijks over. Hoogstens viel me op dat hij de Bijbel in het Hebreeuws las, en daardoor ineens zag wat er allemaal bij de vertaling naar het Frans of het Engels gecorrumpeerd is geraakt.

Daardoor is opmerkelijk dat er juist in dit tweede deel zo veel meer passages over zijn relatie tot het geloof lijken te staan.

Enfin, die stoorden me verder niet. Green’s dagboeken zijn afwisselend genoeg om niet door éen thema overheerst te worden. Bovendien liet hij vaak genoeg de buitenwereld in zijn beschouwingen binnen. Tegelijk had de samenstelster telkens niet meer dan een pagina of tien om de beste aantekeningen uit een heel jaar te tonen. Dat is toch niet veel. Ze heeft van Green kunnen maken wie zij maar wilde.

Mij viel bij het lezen van beide dagboeken vooral op hoe raar het is om in kort bestek de gedachten uit iemands hele leven door te kunnen nemen. En dan was dat leven nog niet eens af. Er zijn ook na 1976 nog dagboeken van Green verschenen.

Er bestaat namelijk een verschil tussen de vroege en latere aantekeningen, zonder dat ik nu precies benoemen kan wat precies. Levendig blijf Green altijd. Misschien is het dat zijn wereld kleiner wordt op latere leeftijd. Misschien is het slechts dat er later nogal wat passages in staan waaruit blijkt dat Julien Green een gearriveerde schrijver is.

Zeker is dat de beide bloemlezingen nieuwsgierig maker naar meer. Al schijnt Green in zijn fictie dan weer openhartiger over zichzelf te zijn geweest dan in deze dagboeken.

Verder tekende ik onder meer aan:

Een zeer spraakzaam heer komt me in tweeënhalf uur vertellen wat hij me ook heel goed in tien minuten had kunnen meedelen. Je denkt er niet over je kapitaal aan een ander te schenken, zegt Montaigne, maar je schenkt hem wel je tijd […]

[25 maart 1952]
scheiding

Ik ben Montaigne gaan herlezen, en ik geniet. Toen ik twintig was kon ik dat niet. Ik ergerde me mateloos aan het eeuwige geschommel tussen ja en nee, ik haatte genuanceerdheid, ik hield hartstochtelijk van verklaringen die als bijlslagen neerkwamen.

[14 mei 1953]
scheiding

Lezen is een vorm van luiheid voor zover de lezer het boek in zijn plaats laat denken. Hij leest en verbeeldt zich dat hij denkt; wij lezen graag omdat die tere illusie onze eigenliefde streelt.

[9 maart 1956]
scheiding

[…] Ik zal het heel jammer vinden om niet meer te lezen, ik vind het een heerlijk middel om te leren, maar de gigantische hoeveelheid boeken die nog op lezing wacht is ontmoedigend. Als je er goed over nadenkt is het een illusie. Hier en daar iets oppikken is het enige wat we kunnen doen, en over het algemeen is dat voldoende.

[7 december 1967]
scheiding
Julien Green, Journaal 1946–1976
Keuze, vertaling en nawoord
van Greetje van den Bergh

304 pagina’s
De Arbeiderspers, 1980
Privé-domein nr. 69

Over liefde, de dood en het leven ~ Francis Bacon


 

Montaigne was de eerste moderne Europeaan die persoonlijke essays schreef. Hij stierf in 1592. Francis Bacon was de tweede, en zijn essays verschenen al vrij kort na die van Montaigne. Ze zijn minstens even beroemd. Toch had ik nooit iets van Bacon gelezen, terwijl er van Montaigne meerdere edities in mijn kast staan.

Dus ontkom ik bijna niet aan de vraag of het terecht was de éen zo boven de ander te verkiezen.

En dan moet gezegd worden dat Montaigne me liever blijft, omdat hij menselijker is.

Beide auteurs schrijven vanuit eenzelfde traditie. Hun mededelingen volgen de wetten van een klassieke retorica. Bacon heeft daarbij het voordeel nog weleens een heel kernachtige uitspraak te doen. Maar toch, er is een afstand tussen de adviserende schrijver en de nog onwetende lezer. Bij Montaigne verdwijnt die kloof heel soms, en dan zijn ook ineens al die eeuwen verwijdering weg. Bacon blijft wijsheden preken.

Francis Bacon, Over liefde, de dood en het leven
Een keuze uit de essays

112 pagina’s
Bert Bakker 2005, oorspronkelijk 1675
Een selectie uit en vertaling van The Essayes or Councils,
civill and morall, of Francis Lo. Verulam, Viscovnt St. Alban.


Reis naar Italië ~ Michel de Montaigne

Een kleine twee eeuw was vergeten dat er naast de essays nog een manuscript bestond van Michel Eyquem, heer van Montaigne [1533 — 1592]. Ineens dook toen een reisverslag op, over een tocht van ruim zeventien maanden, door Duitsland, Zwitserland, en Italië.

De eerste helft van dat reisverslag is geschreven door een onbekend gebleven secretaris; die daarbij waarschijnlijk optekende wat door Montaigne gedicteerd werd. Ook dit deel van de tekst gaat namelijk telkens nauwgezet in op de gezondheid van deze heer.

Hij had nierstenen. Die gaven hem bij tijden kolieken.

In Rome werd deze hulp ontslagen, en nam Montaigne zelf de pen ter hand. Daarbij verzuchtend dat hij beter het voorbeeld van zijn vader had kunnen volgen; die altijd een secretaris had gehad.

En dan ineens bevat dit boek enkele korte oerreportages, van een man die trachtte alles zonder vooroordeel te benaderen.

Toch is Reis naar Italië eerder een unieke historische bron dan een aardige leestekst. Vergelijkbaar met een lang avondje vol dia’s van een vakantie van bekenden, waaraan enkel bijzonder is dat ze uit de zestiende eeuw stammen, en de maker soms net een hedendaags mens lijkt. Het manuscript was domweg nooit bedoeld om door anderen te worden gelezen. Dus bevat het nogal wat elementen die telkens terugkeren.

Hoe ver er gereisd was op een dag staat telkens aangetekend. Hoe het eten was. Wat alles kostte. Of de vrouwen er een beetje leuk uitzagen ter plaatse.

En daarnaast trok Montaigne van kuuroord naar kuuroord. Om overal het water te proberen, in de hoop zo van zijn kwaal verlost te raken; of tenminste de symptomen daarvan te verminderen. Nauwgezet werd daarom bijgehouden hoeveel hij dronk, en wat er daarvan weer werd uitgepiest.

Verder zocht hij overal vooraanstaande mensen op om met hen over het geloof te praten — opnieuw zonder daarbij te oordelen. Van deze ontmoetingen zal me vooral de klinische beschrijving bijblijven van de besnijdenis van een Joods jongetje.

Alleen is dit geen boek om veel over te onthouden. Ondanks dat Montaigne-apogeten dit werk zien als een prachtige tegenhanger van de essays. Omdat het zo veel meer vertelt over zijn dagelijks leven — een buitenkant biedt van de man, waar de essays vooral de innerlijke mens tonen.

Ik wist ook vrij zeker dit boek eerder te hebben gelezen. Waardoor het me bevreemdde dat ik niets van de inhoud reproduceren kon.

Door citaten van Ruud Welten uit het werk trad er bovendien twijfel op, aan mijn herinnering.

Maar nee, Ik las dit boek eerder. En ik kan het een ieder aanraden als bron, over hoe men reisde in de zestiende eeuw. Waarbij dan onder meer opvalt dat er wel bedienden aanwezig zijn, maar hun aantal noch hun namen ooit genoemd worden. Net als dat veel andere zaken, zoals de huurpaarden waarop men ook wel reed, voor Montaigne voor zichzelf spraken, en nooit worden uitgelegd.

Hoogstens klaagde hij over de prijs. En zulke klachten zijn nu net iets dat hij met alle toeristen van nu gemeen heeft.

Michel de Montaigne, Reis naar Italië
Een reis naar Italië via Zwitserland en Duitsland in 1580-1581
vertaald in ingeleid door Anton Haakman
318 pagina’s
Meulenhoff, 1992

Sporen van Montaigne ~ Cyrille Offermans

Weinig bleek de afgelopen tien jaar pijnlijker te zijn dan het boekloggen over oude helden. Want ooit waren hun boeken van nut geweest. Wat het vervolgens vervelend maakte dat er bij hernieuwde kennismaking zo weinig leek over te blijven van het werk.

Rudy Kousbroek was zo’n favoriet ooit, wiens boeken de uiterste houdbaarheidsdatum meestal overschreden hadden.

Dat maakte het interessant om Cyrille Offermans over Kousbroek te lezen. Ook al omdat zijn kritiek in de essaybundel Sporen van Montaigne voor een deel op de mijne gelijkt. Teveel in de boeken van Kousbroek stond al eerder in de krant, wat daarmee de inhoud en de lengte kleurt, en had voor bundeling eigenlijk bewerkt moeten worden.

Tegelijk zag Offermans in Kousbroek ook een naïeve romanticus, die te zeer geloofde dat alle problemen uiteindelijk op te lossen zouden zijn, als meer mensen wetenschappelijk zouden denken.

Bovendien stoorde het hem dat Kousbroek altijd zo klaagde dat bijna niemand exacte kennis had. Minstens zo erg, zo niet erger nog, is namelijk dat niemand kan lezen, aldus Cyrille Offermans.

En dan is het niet aan mij om positie te kiezen in dit debatje. Al zou het een aardig gedachtenspel zijn voor een eigen essay. Is het bijvoorbeeld schadelijker dat politici geen benul hebben van getallen, of brengen zij de wereld nog meer schade toe doordat hun taalgebruik altijd misleidend is? Zo dat niet immer uit leugens bestaat?

Maar politici leven allereerst in hun eigen wereld, met hun eigen regels, en hun gelijk. Daar is als buitenstaander vrijwel niets zinnigs over te schrijven dat niet meteen de hele beroepsgroep verdacht zou maken.

Is er ineens trouwens ook weer de oproep om meer historici te koppelen aan politici — omdat deze geen enkel geheugen blijken te hebben, en daardoor fouten van voorgangers herhalen.

Ze kunnen het zich ook niet permitteren iets te onthouden, vanwege al die leugens en vale verkiezingsbeloften, denk ik dan. Bovendien zijn zowel de huidige als de vorige minister-president hier historici. Net als de Koning van Nederland. Het is niet alsof het afronden van de studie automatisch betekent dat het benul er ook komt.

Enfin. Een boek is bij het lezen al half geslaagd als het mij aanzet tot eigen gedachten; bijvoorbeeld omdat de auteur stellingen innam die de mijne niet zijn. Sporen van Montaigne van Cyrille Offermans beviel me daarom beter dan zijn latere essaybundel Schipbreuk.

Zelfs al verwijst Offermans me iets te vaak naar anderen in dit boek.

Nu ben ik een spons, die erg makkelijk ideeën opneemt die precies passen bij mijn vooroordelen. Waardoor er weleens de neiging is om te vergeten dat deze gedachten er niet al altijd waren. Weinig van wat ik zeg of schrijf zal origineel zijn.

Oorspronkelijk is misschien nog net de verwoording, of de toepassing van een idee.

Dus zal het best dat ik te weinig eer geef aan de schrijvers en denkers die mij hebben gevoed. Maar, zoals Canetti schreef — want ik beheers dit kunstje echt wel als het moet — ‘aan Montaigne stoort me dikwijls het vet der citaten.’

Verwijzingen zijn vervelend. Bovendien leiden ze vaak tot wat Nietzsche slecht schrijven heeft genoemd. Geef me je idee, niet de reeks aan gedachten die na wikken en wegen tot dat idee hebben geleid, want dat proces op zich interesseert me niet.

Academees producerende auteurs moeten wel verwijzen, bijvoorbeeld om niet van plagiaat beschuldigd te worden — alleen houden zulke aanduidingen in een tekst het lezen altijd op.

Zijn er ook nog schrijvers die grote voorgangers wat makkelijk aanhalen om hun eigen woorden zo meer gewicht te geven.

Beide typen van auteurs ergeren mij wat te makkelijk. Want voetnoten en eindnoten bestaan er niet voor niets, zo lijkt me, voor wie zo nodig verwijzen moet.

Cyrille Offermans zit in Sporen van Montaigne met regelmaat net in dat verkeerde kamp. Zijn teksten stromen dan niet, omdat er telkens verkeersdrempels zijn opgeworpen; opzichtig moesten nog even grote namen in beeld worden gebracht.

Inhoudelijk zijn zulke problemen er dan weer niet met dit boek. Dat bevat essays over cultuur. De brieven van Vincent van Gogh worden onder meer behandeld, John Berger’s ideeën over het platteland, de poëzie van Bert Schierbeek en H.C ten Berghe. Piet Grijs. Waarnaast dan wat abstracter betogen staan over ‘avant-garde’, en ‘modernisme’.

En in het titelessay legde Offermans wat hij gehad heeft aan het lezen van Montaigne. Deels zijn dat dan wel bekende clichés — want die man ging met zijn ideeën tegen vele tijdgenoten in, omdat hij niet aan dogma’s vasthield, en welke denker hoopt nu niet als ziener zijn eigen tijd te overleven? Beter is het daarom om zo’n tekst dan te lezen als een programma van de essayist Cyrille Offermans. Zo noemt hij ook een heel rijtje auteurs die hem inspireerden, en dat eveneens door Montaigne geraakt lijkt.

Zulke teksten zouden meer schrijvers moeten publiceren. En dan mogen directe verwijzingen naar al die voorbeelden vervolgens beperkt blijven tot het notenapparaat.

Net als overigens iedere wetenschapper in elk van zijn of haar boeken een vast lijstje vragen zou horen te beantwoorden dat levensvisie en politieke voorkeur zou tonen — want die kleuring kan het werk nu eenmaal een richting op sturen, zonder dat de onderzoeker dit zelf hoeft te beseffen.

Cyrille Offermans, Sporen van Montaigne
Essays
218 pagina’s
De Bezige Bij, 1994