dit is het dossier:

Rudy Kousbroek

  1. ‘Alle cultuur is streven’  H.L. Wesseling (inl.)09/2008
  2. 100 beste gedichten van 2003  Ad Zuiderent red.02/2005
  3. Aaibaarheidsfactor  Rudy Kousbroek04/2009
  4. Anathema’s 1  Rudy Kousbroek02/2012
  5. Anathema’s 2  Rudy Kousbroek02/2012
  6. Anathema’s 3  Rudy Kousbroek02/2012
  7. Archeologie van de auto  Rudy Kousbroek07/2006
  8. Archeologie van de auto | uitgebreide editie  Rudy Kousbroek03/2007
  9. Avondrood der magiërs  Rudy Kousbroek07/2006
  10. Babymuseum  Marja Roscam Abbing02/2011
  11. Einsteins poppenhuis  Rudy Kousbroek04/2013
  12. Ethologie en cultuurfilosofie  Rudy Kousbroek06/2008
  13. Exercises de style  Raymond Queneau11/2008
  14. Hoger Honing  Rudy Kousbroek02/2005
  15. In de tijdmachine door Japan  Rudy Kousbroek06/2007
  16. Innumeracy  John Allen Paulos10/2014
  17. Kuil om snikkend in te vallen  Rudy Kousbroek07/2006
  18. Leven zonder God  Harm Visser01/2006
  19. Lieve kinderen hoor mijn lied  Rudy Kousbroek en Peter Vos08/2009
  20. Logologische ruimte  Rudy Kousbroek06/2006
  21. Machines en emoties  Willem Frederik Hermans  Rudy Kousbroek  Ethel Portnoy01/2010
  22. Magistrale vernuft  Tilly Hermans e.a. (inl.)05/2005
  23. Medereizigers  Rudy Kousbroek04/2009
  24. Meer der herinnering  Rudy Kousbroek11/2005
  25. Nederland: een bewoond gordijn  Rudy Kousbroek06/2006
  26. Onmogelijke liefde  Rudy Kousbroek08/2009
  27. Oostindisch kampsyndroom  Rudy Kousbroek09/2008
  28. Opgespoorde wonderen  Rudy Kousbroek12/2005
  29. Raadsel der herkenning  Rudy Kousbroek04/2007
  30. Restjes  Rudy Kousbroek10/2010
  31. Scherp van de snede  Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]12/2012
  32. Seks, natuurlijk, maar vooral orde  Rudy Kousbroek11/2018
  33. Sporen van Montaigne  Cyrille Offermans10/2014
  34. Terug naar Negri Pan Erkoms  Rudy Kousbroek03/2010
  35. Uitvindingen van Leonardo da Vinci  Charles Gibbs-Smith04/2013
  36. Verborgen verwantschappen  Rudy Kousbroek12/2005
  37. Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam  Rudy Kousbroek02/2007
  38. Waanzin aan de macht  Rudy Kousbroek11/2005
  39. Zuivere schim in een vervuilde schepping  Rudy Kousbroek04/2013

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

‘Alle cultuur is streven’ ~ H.L. Wesseling (inl.)

Eerder kwam op boeklog al de Huizinga-lezing van Rudy Kousbroek langs. Ook werd eens verwezen naar de voordracht die Karel van het Reve gaf. Dus lag het in de rede om te kijken of deze lezingen-cyclus meer spraakmakend materiaal had opgeleverd. En dan het liefst niet door van elk jaar apart het uitgaafje op te moeten speuren.

Deze bundel was wat dit betreft perfect. Het boek biedt een overzicht van wat de eerste vijftien sprekers brachten, vertelt iets over de achtergronden van de cyclus, en H.L. Wesseling geeft in zijn inleiding vaak ook al in bedekte termen een oordeel over het gebodene.

Sommige lezingen waren niet zo goed. Die van Mary McCarthy over de gothiek bijvoorbeeld.

Chomsky gaf de VS weer eens van alles de schuld, op een zo gechargeerde manier dat Europeanen er toch wat vreemd van opkeken.

En Mulisch, ach Mulisch kwam vanzelfsprekend de wereld uitleggen in het ene uurtje dat hem ter beschikking stond. Met alle kul over octaviteit die hem voor mij voor eeuwig hebben gediskwalificeerd als een serieus te nemen schrijver. Ik kan hem enkel nog lezen door in hem een charlatan te zien, die wil kijken tot hoe ver de wereld bedrogen kan worden.

Nu was Johan Huizinga een historicus. Wat er waarschijnlijk toe heeft bijgedragen dat nogal wat historici zijn uitgenodigd in de cyclus van dit boek. En hun lezingen zijn ook vaak het best houdbaar gebleken. Logischerwijs omdat een verhandeling over geschiedenis al gaat over iets dat verouderd is — daar krijgt de tijd veel minder extra greep op. In elk geval heb ik de historici met de meeste plezier gelezen. Zelfs al bracht alleen de verhandeling van Robert Darnton over sprookjes mij ertoe toch eens te kijken wat nog meer van hem te lezen is.

Sprookjes waren nogal wat ruwer, voor ze tot verhaaltjes voor kinderen bewerkt werden. Dat wist ik, in theorie. Maar zo veel ruwer?

‘Alle cultuur is streven’
De verzamelde Huizinga-lezingen 1972 – 1986

352 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1987

100 beste gedichten van 2003 ~ Ad Zuiderent red.

Zuiderent koos uit de 88 bundels die werden ingezonden voor de VSB Poëzieprijs 2003 de volgens hem honderd beste gedichten. En ziet, werkelijk niemand rijmt meer. Vele vrije versen hebben bovendien nog het meest van hakkelig proza weg.

Desalniettemin trof ook ik wel wat aardigs aan in deze bundel, al gaan die gedichten het anecdotische waarschijnlijk niet te boven. Maar goed, ik mag me waarschijnlijk niet eens poëzieliefhebber noemen, gezien mijn onverschilligheid voor vrijwel alles wat er uit een staalkaart als deze te kiezen is. Indruk maakten dan toch het gedicht ‘Harvey Kennedy’ van Huub Beurskens, twee homerische vergelijkingen van Louis Lehmann, en ‘Errata*’ van Rudy Kousbroek:

Voor ‘kussen’ lees: ‘kussens’,
Voor ‘vliegen’ lees: ‘liegen’,
Voor ‘van jou’ lees: ‘van niemand’,
Voor ‘nood’ lees: ‘wet’.

Voor ‘nu’ lees: ‘later’,
Voor ‘later’ lees: ‘nooit’,
Voor ‘weten’ lees: ‘vergeten’,
Voor ‘waarom’ lees: ‘daarom’.

Voor ‘stenen’ lees: ‘brood’,
Voor ‘trouwen’ lees: ‘branden’,
Voor ‘jong’ lees: ‘oud’,
Voor ‘zwijgen’ lees: ‘goud’.

‘Twee’ moet zijn ‘een’,
En geen vraagteken meer achter ‘meer’.

* In de geest van Paul Muldoon

Ad Zuiderent ed., De 100 beste gedichten van 2003
158 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers © 2004

Aaibaarheidsfactor ~ Rudy Kousbroek

Veel in het boek Medereizigers kwam me nogal bekend voor. En hoewel duidelijk was dat Kousbroek aardig wat van zijn fotosyntheses gerecycled had, vroeg ik me toch af of er niet meer herkauwd werd.

Dat extatische verhaal over de kat van Céline bijvoorbeeld?

De meest voor de hand liggende vindplaats voor Kousbroek’s verhalen over poezen blijft De aaibaarheidsfactor. Een kleinood van een boek is dat, door het formaat, het fluwelige kaft, en de vele kindertekeningen van zijn dochter Hepzibah. Dus was het geen straf dit nogmaals te herlezen.

En die kat van Céline komt inderdaad voor in dit boek. Net als dat Kousbroek al in de jaren zestig dieren als ‘medereizigers’ aanduidde, op pagina 75 in deze bundel, met uitleg en al. Maar niets dat ruim veertig jaar later nog eens letterlijk overgenomen werd in dat nieuwe boek. Dat had trouwens ook niet gekund.

Als iets opvalt aan het lezen van twee Kousbroeken na elkaar, is dit dat hij tegenwoordig minder woorden nodig heeft. Of misschien ligt het niet aan hem, en is de hele cultuur veranderd; met vrij duidelijke wijzigingen in de manier waarop Nederlanders zich schriftelijk uitdrukken tot gevolg.

Willekeurig voorbeeld, de openingszin van ‘De ander zijn brood’ op pagina 64:

Van de manieren waarop wij de dingen zin geven in overeenkomst met het patroon van onze cultuur, is de manier waarop wij zin geven aan de relatie met de dieren een van de meest fundamentele.

Kousbroek schrijft aardig strakker tegenwoordig.

En verder, ach verder is dit een kleine Kousbroek. Waarvan het bestaan absoluut nut heeft als illustratie dat Kousbroek niet alleen hersens heeft, maar ook gevoel. Of dat alle getut met dieren in zijn meest recente boeken geen nieuw element in diens oeuvre is, maar er al lang een onvervreemdbaar deel van uitmaakt.

Rudy Kousbroek, De aaibaarheidsfactor
119 pagina’s
De Harmonie 1983, oorspronkelijk 1969

Anathema’s 1 ~ Rudy Kousbroek

Negen bundels met banvloeken bracht Rudy Kousbroek uit tijdens zijn leven. Al verscheen het laatste deel nog bijna postuum. Samen te vatten is die reeks niet, behalve dan dat alle opgenomen stukken de speels onderzoekende geest tonen van de schrijver.

Ik leerde Kousbroek kennen via De aaibaarheidsfactor en éen van de latere Anathema’s. De allereerste bundels zijn daardoor altijd op een afstand blijven staan. Rudy Kousbroek was een interessant auteur, absoluut; maar dan wel zoals hij al was op het moment van kennismaking.

Hoe hij schreef toen hij het schrijven nog aanleren moest, in de jaren zestig en zeventig, en dat gauw eens deed onder het pseudoniem Leopold de Buch, was eerder curieus dan dat het me de moeite waard leek dat werk nog eens grondig te onderzoeken.

Toch waren er kansen genoeg om ook later kennis te nemen van de eerste bundels Anathema’s. Zo kwam er in 1989 een bloemlezing uit onder de titel Morgen spelen we verder met een keuze uit alle boeken. En de drie eerste bundels verschenen in 1995 nog eens in éen band, onder de titel Het gemaskerde woord.

Maar het herlezen van Anathema’s 1 riep vrijwel geen herkenning op. Terwijl ik wist het boek ooit gelezen te hebben. Want de discussie die Kousbroek opriep over dichtregels van Vasalis — ik droomde dat ik langzaam leefde — was me wel degelijk bekend.1

Verder is dit boek opvallend Frans gekleurd, gezien de onderwerpkeuze. En juist dat maakt het opvallend genoeg een boek uit voorbije tijden. Meer nog de besprekingen van vergeten schrijvers, of de aandacht voor een tijdschrift dat werd gepresenteerd in 1967, en slechts even leefde. Parijs is allang onze navel van de wereld niet meer.

Deze Anathema’s lijken me meteen al wel kenmerkend voor de latere boeken, met dezelfde titel of ondertitel. Er staat iets in over het gebruik van de Nederlandse taal. Kousbroek beoefent zelf wat Opperlandse taal- en letterkunde, mede door grappen van Oulipo te vernederlandsen. Hij gaat in op het onthouden — in dit geval door geheugen aan éen soort romans te koppelen.

Vast staat ook dat ik nooit een fascinatie voor Kousbroek had gekregen — die er een tijd is geweest — ware dit het eerste boek geweest dat me van hem onder ogen was gekomen.

[wordt vervolgd]

Rudy Kousbroek, Anathema’s 1
172 pagina’s
Meulenhoff, 1969
  1. Hij vond juist dat ze beschreef hoe het was om heel snel te leven. []

Anathema’s 2 ~ Rudy Kousbroek

[Is een vervolg van hier]

Bij sommige boeken is niet helemaal duidelijk of ik ze ooit eerder las of niet. Helemaal als zo’n titel er éen is uit een reeks. Maar Anathema’s 2 heeft achteraf gezien indertijd behoorlijk wat indruk gemaakt – wat op zich opvallend is voor een verzameling met vaak nogal tijdgebonden stukken uit 1969.

Ik kwam verschillende ideeën tegen in het boek die ik me volkomen eigen had gemaakt; zonder hun afkomst te hebben onthouden. Maar die dus waarschijnlijk geleend of gejat zijn van Kousbroek.

Zo is er die overpeinzing van hem dat porno esthetisch oninteressant is omdat de makers doorgaans een heel andere achtergrond hadden dan normaal is in de media of beeldende kunsten. Pornografie was tot dan overal verboden, waardoor vooral scharrelaars en andere vage types zich ermee bezig hadden gehouden; allereerst uit op het snelle geld. En door deze eigenschappen is de sector oninteressant voor anderen. Nog steeds.

En dan is er het idee dat de Scandinavische landen zoveel geëmancipeerder zijn dan alle anderen, om hun verleden. Omdat de vrouwen gewend waren alles zelf te regelen, als de Noormannen en Vikingen elders handel dreven.

Anathema’s 2 gaat voornamelijk over sex, zij het dan wel altijd van een afstand. Beschouwend. Maar het jaar is ’69, en dat wordt wel degelijk gememoreerd.

Uit zijn latere werk is bekend dat Kousbroek het liefst met alle vrouwen in de wereld het bed wilde delen. Zulke bekentenissen komen in dit boek evenwel niet voor.

De bundel opent met een pastiche op een historisch artikel, waarin de uitvinding van de seksualiteit wordt beschreven [90% transpiratie, 10% inspiratie]. Het boek eindigt met reportages uit Denemarken, dat dan als eerste land in de wereld het verbod op pornografie heeft afgeschaft. En waar voor het eerst een heuse sexbeurs wordt gehouden.

Kousbroek verandert dan in heel korte tijd van iemand die nog nooit een sexfilm zag — blue movie noemt hij het genre zelfs nog — tot iemand die al fundamentele genrekritiek kan geven, en dus uitgesproken ideeën heeft over de industrie.

Verder laat deze bundel een overgang zien. De familie Kousbroek verhuisde van Parijs naar Den Haag, in de loop van de tijd dat de artikelen werden geschreven. En dus verdwijnt de nadruk op de Franse cultuur.

Frankrijk zal evenwel nog lang niet uit de boeken verdwijnen — vaak zal het land nog als voorbeeld gebruikt worden in latere boeken. En dan om Nederlanders te tonen dat wat zij normaal achten, dat helemaal niet is.

[wordt vervolgd]

Rudy Kousbroek, Anathema’s 2
142 pagina’s
Meulenhoff, 1970

Anathema’s 3 ~ Rudy Kousbroek

[een vervolg van hier]

Ook Anathema’s 3 heeft sporen nagelaten in mijn leesgeschiedenis. In deze bundel verzamelde Kousbroek voor het eerst stukken die zijn fascinatie voor technologie verraadden. En alleen daarom al werd hij interessanter dan vrijwel al zijn collega schrijvers samen. Zo gaat het essay ‘De eentaktmotor’ over het maken van buskruit. En dat besluit dan met Kousbroek’s demonstratie dat je een geweer ook met eigen kruit en zelfgegoten kogels kunt vullen.

Lwoff!

Maar sterker nog dan in Anathema’s 1 en Anathema’s 2 vallen in deze bundel de onderwerpen op — zo niet obsessies — die later nog aparte boekuitgaven zouden opleveren.

Kousbroek richtte zich in 1969 voor het eerst tegen de geschiedvervalsing door mensen die de Jappenkampen hadden overleefd, door in te gaan op wat er merkwaardig is aan de slachtofferrol die zij zich aanmaten. En daar werd later nog eens de dikke bundel Anathema’s 6 aan gewijd, Het Oostindisch kampsyndroom.

Andere stukken gaan over autorijden, en beschrijven dan bijvoorbeeld hoe anders het voelt om een bestelbus te rijden in plaats van een personenauto. Jaren later zou Kousbroek zijn fascinatie voor oude mechanische techniek uitleven in het boek De archeologie van de auto.

Sterker nog, in de uitgebreide herdruk van De archeologie van de auto zijn ook gewoon de stukken uit Anathema’s 3 opgenomen.

Al dit maakte dat deze bundel mij nu minder leesvreugde gaf dan de voorgaande delen 1 en 2. Kousbroek is allereerst een schrijver van ideeën, en iemand die het van zijn observaties moet hebben. En als die je interesseren, worden ze vrij makkelijk onthouden. Dan brengt herlezen vervolgens weinig. Omdat je vaak al geleerd hebt om met Kousbroek’s ogen te zien. Paradoxaal genoeg blijkt dus hoe groot zijn invloed is bij de verveling die zijn woorden later kunnen brengen.

Wat ik wel vergeten was, is dat Kousbroek nog eens Gerard Reve hard heeft aangevallen. Zo bevat Anathema’s 3 een pastiche op de dankrede die Reve uitsprak bij aanvaarding van de P.C. Hooftprijs. En Kousbroek gaat in op de teleurstelling die hij voelde over de koers die Reve had gekozen in zijn werk; dan bestaand uit makkelijk gevulde brievenboeken.

Ooit was hij namelijk een schrijver die Rudy Kousbroek en zijn generatiegenoten aan elkaar citeerden. Omdat deze in De avonden en andere vroege boeken een stem had gegeven aan hun moedeloosheid. Dus reageerde Kousbroek alsof hij verraden is — wat waarschijnlijk meer over hem zegt dan over Reve. Net als de meeste boeklogjes op zijn minst iets vertellen over mij.

Rudy Kousbroek, Anathema’s 3
169 pagina’s
Meulenhoff, 1971

Archeologie van de auto ~ Rudy Kousbroek

Ik herinnerde me niet dit boekje eerder gelezen te hebben, maar dat was wel degelijk het geval. Het heeft er indertijd zelfs voor gezorgd dat ik Kousbroek als autoriteit ben gaan wantrouwen.

In het eerste hoofdstuk klaagt hij namelijk dat wij zo’n rare afkeer van zuiver geometrische vormen hebben. Waarom moeten al onze gebruiksartikelen toch vage ronde stroomlijn bezitten? Dit gaat in een adem met zijn beklag dat niemand verstand van technologie heeft, en dat stoorde mij toen.

Iedereen die weleens heeft nagedacht over hoe staal verwerkt moet worden, weet namelijk dat zo’n vage ronde stroomlijnvorm boven alles al bij een dunne plaat erg stevig is. Weinig materiaal gebruiken is goedkoop, en levert lichte producten op.

Enfin.

Had hij die basiskennis over staal wel gehad dan had Kousbroek ook wat leuker kunnen vertellen over waarom zijn Citroën HY van golfplaat was gemaakt. Bijvoorbeeld.

Dit is overigens geen onaardig boekje. Kousbroek mijmert wat over de relatie tussen vorm en functie. Klaagt zoals gewoonlijk dat auto’s vroeger meer karakter hadden. En verhaalt over een gouden tijdperkje even na de oorlog toen auto’s voor bijna niets werden weggegeven die tegenwoordig onbetaalbare klassiekers zijn geworden.

Wel is het wat dun.

Rudy Kousbroek, De archeologie van de auto
88 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff © 1989


Archeologie van de auto | uitgebreide editie ~ Rudy Kousbroek

Eerder klaagde ik wat over de dunte van Kousbroek’s boekje De archeologie van de auto uit ’89. Daar is nu iets aan gebeurd. Er kwam een herziene en uitgebreide editie uit van het boek.

Die is alleen nog niet altijd niet bijzonder dik.

En de meest indrukwekkende uitbreiding van deze versie, over de nuttige schoonheid van de deux-chevaux, kende ik al uit een ander boek van Kousbroek. Dat essaytje staat ook in Verborgen verwantschappen.

Derhalve, wie de versie van dit boek uit 1989 al bezit, en Verborgen verwantschappen heeft, kan deze nieuwe uitgave rustig negeren.

Ik wou dat iemand mij daarvoor gewaarschuwd had.

Rudy Kousbroek, De archeologie van de auto
135 pagina’s
Uitgeverij Augustus, 2006
uitgebreide en herziene uitgave

Avondrood der magiërs ~ Rudy Kousbroek

Kousbroek schrijft altijd over cultuur en subcultuurtjes, maar op het moment doet hij dat slimmer dan in dit boek. Tegenwoordig blikt hij terug om aan de hand van het verleden aan te tonen wat er mist in het heden. In dit boek reageert hij direct op wat speelde in 1967 en -68, en dat maakt het nu op plaatsen volkomen onbegrijpelijk. Want, het is enorm gedateerd.

Wat een gedoe om LSD de hele tijd.

Neemt niet weg dat de kern van veel stukken nog altijd geldig is. Mensen hebben liever een magisch wereldbeeld dan zich te moeten verdiepen in wetenschappelijke verklaringen. Dat is van alle tijden. Pas sinds de Franse Revolutie wordt God door wetenschappers als verklaring geweerd.

Nee, dit is nu typisch een boek dat eens in de tien jaar bijgewerkt zou moeten worden, om de onzin van dat moment te tonen.

Maar voor een oorspronkelijk schrijver is zoiets vast een corvee om te doen.

Rudy Kousbroek, Het avondrood der magiërs
159 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff © 1970

Babymuseum ~ Marja Roscam Abbing

Rudy Kousbroek wijdde in Restjes zulke prijzende woorden aan de ideeën van Marja Roscam Abbing dat ik daar toch eens zelf van wilde proeven.

Bleek Kousbroek ook nog het voorwoord te hebben geschreven voor deze bundel, met bewerkingen van materiaal dat eerder in NRC Handelsblad stond.

En toen pakte het boek toch wat dun uit. In omvang dan. Want graag had ik meer gelezen, van al dat waarover Marja Roscam Abbing hardop dacht. Een geschiedenis van ideeën over opvoeding is dit bijvoorbeeld niet; terwijl dat aspect me misschien wel het meest interesseerde aan haar woorden.

Elk kind dat nu leeft, mag blij zijn nu te leven. In het rijke westen tenminste.

Voorheen was het allemaal stukken minder. En waar ik dacht, daar zal de enorme kindersterfte vast aan bijgedragen hebben — nakomelingen werden pas interessant als ze die eerste jaren overleefd hadden — geeft Roscam Abbing in slechts twaalf bladzijden nog veel krassere voorbeelden van wat kinderen te verdragen hadden; jammer genoeg zonder te vermelden waar ze al die wijsheden wegheeft.

Meisjes en minder mooie kindjes werden bij de oude Grieken simpelweg doodgemaakt, ook de rijkste gezinnen brachten hoogstens éen dochter groot. Mooie jongens, daar ging het om. Maar de naburige barbaren offerden dan weer gewoon kinderen, of metselden ze in de fundamenten in van een nieuw gebouw, om zo de zegen van de goden af te dingen.

Spuug en luizen, dat zijn kinderen zeker tot in de achttiende eeuw gebleven. Ze werden ondervoed, uitgebuit en verkocht, als ze het prille stadium van het inbakeren tenminste overleefde. Wie tegenwoordig als kraamcadeautje zo’n schattig rijtje pepermunten bakerkindjes krijgt, bedenkt niet dat bakerkinderen vaak met vertraagde hartslag en onnatuurlijk veel slapend, als pakketten aan een soort kapstokhaken werden bewaard. [54]

Die twaalf pagina’s met deze feiten vond ik de interessantste uit het boek.

Veel van de rest neigde meer naar de column over het hedendaagse kind, en problemen als dat het weleens ziek wordt, zich verveelt, en onderwijs moet krijgen. Waarbij Marja Roscam Abbing regelmatig prettig formuleert:

Ik ken niemand die zijn kinderen nog leert bridgen, en dat terwijl bridgen toch een van de weinige steekhoudende argumenten is voor het gezin-met-twee-kinderen. [28]

Maar waarvan me nu, onmiddellijk na lezing, toch al betrekkelijk weinig meer bijstaat.

Marja Roscam Abbing, Het babymuseum
De archaïsche neiging om je
eigen kinderen groot te brengen

76 pagina’s
Prometheus, 1992

Einsteins poppenhuis ~ Rudy Kousbroek

Optimistisch draagt Einsteins Poppenhuis als ondertitel: ‘Essays over filosofie I’. Toch is er bij mijn weten nooit een tweede deel gevolgd.

En een andere leugen is dat alle essays over filosofie zouden gaan. Want dat klopt hoogstens als dat begrip breder genomen wordt. En al Kousbroek’s eigenzinnige oordelen over wat hij onzinnig vond in de Nederlandse cultuur voortaan filosofie gaan heten.

Daar zou iets voor te zeggen zijn.

Rudy Kousbroek [1929 — 2010] was alleen ook weleens zeer strikt, in zijn leer. Zo weigerde hij de filosoof Frits Staal nog serieus te nemen, nadat deze Harry Mulisch het voorwoord had laten schrijven voor de bundel Over zin en onzin in filosofie, religie en wetenschap.

Mulisch had nu eenmaal geen enkel benul van wat kennis is, zoals meermaals uit de stukken in Einsteins poppenhuis blijkt. Dat maakte hem tot een charlatan, die het vertrouwen dat hij op een ander gebied gewonnen had, misbruikte op terreinen waar hij aantoonbaar van niets wist.

Bij herlezing bleek me dat Einsteins poppenhuis een bepalend boek is geweest. Het kwam op het goede moment, begin jaren negentig, op mijn pad. Omdat me toen al ergerde dat de meeste mensen, en daarmee de meeste cultuur, geheel onverschillig voorbijgaan aan al dat wat de grootste veranderingen veroorzaakte — technologie, en daarmee ook harde wetenschap.

Kousbroek bleek toen een geestverwant te zijn, die verklaarde veel te hebben geleerd uit eigen onderzoek:

Als ik in een bepaalde periode van mijn leven niet zoveel tijd had doorgebracht met het demonteren en weer in elkaar zetten van Bugatti’s en Hispano-Suiza’s zou ik nu zonder twijfel zelf anders in elkaar zitten. [15]

Daar begon de herkenning al.

Ruim twintig jaar terug las ik natuurlijk om éen reden anders dan nu. Toen aanvaardde ik Rudy Kousbroek nog stilzwijgend als autoriteit, omdat hij verder had gekeken en meer had gezien.

Dus werden zijn oordelen vrijwel automatisch mijn oordelen. Mulisch was vullis. Altijd had ik het al vermoed, bij het klassikaal behandelen van De aanslag op school, nu schreef eindelijk iemand beargumenteerd wat er op de schrijver was aan te merken.

Eerbied voor Heidegger? Was onmogelijk na Einsteins poppenhuis.

En dan vormden zich later vergelijkbare oordelen, en dan wel op basis van eigen ondervindingen. Maar soms is het nodig om iemand te hebben die je beter leert zien.

Bij herlezing viel aan de bundel op dat de boekbesprekingen het minst houdbaar zijn gebleven. Leest er iemand nog weleens in Gödel, Escher, Bach? Waar Kousbroek zo lyrisch over was? Pirsig’s Zen en de kunst van het motoronderhoud moest daarentegen nog altijd een keer herlezen worden.

En ooit hoefde ik Kousbroek natuurlijk niet meer te lezen om te weten wat hij te zeggen hebben zou. Waardoor er ook afstand kwam tot zijn werk.

Eigenlijk zou ik Einsteins poppenhuis hier het label aanbevolen horen mee te geven, gezien het belang in mijn persoonlijke leesgeschiedenis. Maar nu laat ik dat na, omdat net te veel essays in het boek me vlug maakwerk leken voor de krant.

Dus trad enkele malen déjà lu op — de vermoeidheid die de veellezer kwelt als een schrijver opnieuw overbekende voorbeelden aanhaalt, en toch meent daarmee iets nieuws te vertellen. Ooit kan Kousbroek best de eerste zijn geweest waarbij ik de anekdote las over Popper en Wittgenstein met de pook. Dat is niet meer na te gaan. In elk geval treft zo’n overbekend verhaal me nu als gemakkelijk cliché.

Rudy Kousbroek, Einsteins poppenhuis
Essays over filosofie I

184 pagina’s
Meulenhoff 1994, oorspronkelijk 1990

Ethologie en cultuurfilosofie ~ Rudy Kousbroek

Het gaat niet aan om de bioloog Dick Hillenius alleen maar te bejubelen op boeklog, zoals ik eerder dit jaar deed. Er is goede kritiek op hem mogelijk. Harde verwijten kwamen bijvoorbeeld van Rudy Kousbroek, in diens Huizinga-lezing uit 1972.

Zo vond Kousbroek onder meer dat Hillenius iets te makkelijk de ideeën van omstreden denkers als Lorenz volgde. Hillenius’ uitleg van de ethologie maakt de mens te veel tot dier, terwijl de cultuur nu juist zo veel invloed heeft op diens gedrag.

Kousbroek vond de ethologie zo vaak alleen gebruiken wat wel goed uitkwam voor het betoog:

Er is kortom analogie tussen de gedragingen van sommige diersoorten en sommige mensen of groepen mensen, bij sommige gelegenheden. Ons aandoenlijke begroetingsritueel, de kus, vertoont met het van mond tot mond voeden, dat ook bij bepaalde diersoorten het karakter heeft van een begroetingsritueel, een overeenkomst die niet toevallig kan zijn. Maar is het daarom ook een instincthandeling, erfelijk en onuitroeibaar? Bepaalde volken kennen de kus niet, en van sommige is bekend dat zij deze begroeting in een recent verleden van andere culturen hebben overgenomen. Het zijn kortom niet alleen de overeenkomsten die moeten worden verklaard, maar ook de verschillen. En dat doen de ethologen niet. [15]

Kortom, Kousbroek doet in de lezing weinig anders dan betoog houden over nature/nurture. En, hoewel zijn tegenwerpingen tegen een al te biologische manier van kijken duidelijk zijn, blijft hij daarin toch op een wat abstract academisch niveau hangen bij menselijk gedrag. Terwijl daar de antwoorden niet te vinden zijn, volgens mij.

Daar komt bij dat ik de vraag niet zo interessant vind wat allemaal tot de natuur van de mens zou horen, en wat tot diens cultuur. Het ene vult het andere aan, afhankelijk van sommige omstandigheden. Het éen bestaat nauwelijks zonder het ander. Punt. Mijn boeklogjes over titels van Ridley en Jones geven ook aan dat ik me veel meer interesseer voor de gevolgen van de vraag, dan voor het eigenlijke probleem.

Om maar een voorbeeld te noemen: hoe strafbaar is iemand na openlijke geweldpleging, als deze tijdens zijn opvoeding verwaarloosd is? En hoe strafbaar is dan iemand die door zijn genenpakket voorbestemd is tot aanvallen van redeloos blinde woede? Moet de rechtspraak verschil maken tussen beide soorten daders? En het onderwijssysteem dan?

Of, wanneer gaan we meten welke genen iemand bezit, en welke erfelijke eigenschappen worden dan kwalijk genoeg bevonden, voor een abortus bijvoorbeeld?

Rudy Kousbroek, Ethologie en cultuurfilosofie
55 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie, 1973

Exercises de style ~ Raymond Queneau


De stijloefeningen van Raymond Queneau leveren geen echt leesboek op, maar eerder een leerboek.

Queneau vertelde in Exercises de style 99 maal vrijwel hetzelfde verhaaltje, dat op zich niet zo veel voorstelt. Een naamloze verteller ziet een jonge man met een lange nek in de bus — in de vertaling een gemeentetram — en komt deze een paar uur later opnieuw tegen op straat verderop in Parijs, als die in gesprek is. Maar dit gegeven is op nogal wat radicaal verschillende manieren uitgewerkt; waarbij de inhoud ook weleens licht wil wijzigen.

Daarbij zijn sommige stijloefeningen puur literair; die tonen hoe een schrijver zo’n scène zou kunnen uitwerken.

Andere oefeningen bewijzen op zijn best een principe. Dat is in het Franse origineel niet anders dan in de vertaling. Zo is het mogelijk alle zelfstandige naamwoorden in de tekst te vervangen door eentje dat er in het woordenboek op een paar plaatsen naast prijkt. En ja, die twee scènes zijn ook in éen telegramtekst te stoppen. Dat zegt me allemaal niet veel. Nu goed, ik herken bepaalde principes, zoals die ook in de Opperlandse taal- en letterkunde werden toegepast. Of hoe heette die verwante beweging ook weer waar Queneau toe behoorde.

Oulipo

Knap vind ik vooral de oefeningen die de grote taalbeheersing van Queneau laten zien. Of in het geval van het origineel, de exercities die me onbarmhartig inwrijven wordt hoe slecht mijn kennis van het Frans is. De teksten in kindertaal, en dieventaal, en al die andere manieren van uitdrukken. De teksten vol italicismen, waar Kousbroek in vertaling dan maar germanismen van heeft gemaakt.

Moeilijker te vertalen dan een dichtbundel, noemde Kousbroek dit boek in zijn inleiding. Leuker toch wel om te vertalen dan de doorsnee poëzie, zo lijkt me.

Raymond Queneau, Exercises de style
158 pagina’s
Gallimard, zonder jaar, oorspronkelijk 1947
 
Raymond Queneau, Stijloefeningen
Inleiding en vertaling Rudy Kousbroek

148 pagina’s
De Bezige Bij 1992, oorspronkelijk 1978

Hoger Honing ~ Rudy Kousbroek

Kousbroek polemisch tegen religie. Omdat de meeste van deze anathema’s al in NRC-Handelsblad hadden gestaan, heb ik indertijd nooit naar de verzameling in het boek getaald. In de krant las ik ze ook maar half.

Daar zijn ook wel redenen voor. Rudy Kousbroek kan nog zo zijn best doen religie belachelijk te maken, mij als ongelovige hond raakt dat toch geen moment. Bovendien maak ik een groot verschil tussen iemand’s persoonlijke geloofsbeleving, en de geïnstitutionaliseerde vormen van religie. Omdat het bij de georganiseerde vorm van geloof nooit zo zeer om de God[en] alleen gaat, maar juist ook om macht en alle indoctrinatie die tot de controlemechanismen van die macht behoren. Ik vertrouw de schrijver dan ook niet zodra hij zich afvraagt hoe het toch komt dat godsdiensten het hogere zo graag eerbiedigen door bij aardse problemen van het slechtste van de mens uit te gaan. Zo naïef kan Kousbroek toch niet zijn?

Rudy Kousbroek beschrijft in éen van zijn boeken hoe hij als twaalfjarige in een angstig doorwaakte nacht zijn geloof in God is kwijtgeraakt. Hij heeft dus ooit wel geloofd, wat betekent dat hij uiteindelijk nu toch met de felheid van een bekeerling anderen de dwalingen hunner wegen probeert te laten inzien:

Een beetje geloven bestaat niet.

Anderen melden hem dan dat de meeste katholieken weinig anders doen dan een beetje geloven; sterker nog, dat de meeste gelovigen waarschijnlijk weinig meer doen dan een beetje geloven. Maar voor Kousbroek maakt dat niet uit. Een beetje corrupt is ook al corrupt. Waar de rot eenmaal inzit, is alle bederf al aanwezig. Boem, paukenslag.

Enfin, merkwaardig dan toch hoe een goed geschreven boek, met vele ware opmerkingen, me vrijwel geheel onverschillig laat.

Rudy Kousbroek, Hoger honing
112 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 1997


In de tijdmachine door Japan ~ Rudy Kousbroek

Was de TV-serie beter dan het boek? Die vraag heb ik nog niet vaak hoeven stellen op dit boeklog. En gelukkig ook maar.

Toch dwingt dit boek van Rudy Kousbroek me wel om een paar woorden te wijden aan het verschil tussen taal en bewegend beeld. Want, ik denk dat een geschreven verslag van een reis door een vreemd land moeilijk kan concurreren met een paar uur daarover aan dromerige TV. Al was het maar omdat taal wel te kleuren is met wat onbekende woorden, maar tegelijk ook begrijpelijk moet blijven. Terwijl bewegende beelden van een vreemde cultuur zonder moeite overtuigen dat er ook iets heel anders kan bestaan, ergens ver weg, waar de kijker toch even bij is.

En al staan er tal van illustraties in dit boek, die missen toch éen dimensie. Maar ook weer alleen als het andere gezien is.

Kousbroek kwam in 1972 al eens naar Japan. Doel daarvan was toen om de tocht na te reizen die leden van de Nederlandse handelskolonie in Deshima eens in de zoveel tijd maakten naar de hoofdstad Edo. Een Hofreis van vele weken.

Het boek over zijn reis toen, of die van de kooplieden, kwam er niet. Delen van wat Kousbroek schreef staan wel in dit werk. Dat geeft hem niet alleen gelegenheid over de Nederlanders van toen te schrijven, maar ook vergelijkingen te trekken tussen ’72 en ’99. Toen deed hij namelijk de Hofreis over, maar dan voor een documentaire van filmer Hans Keller. Anders was dit verhaal nooit geschreven.

Toch is dit boek meer een geschiedenisboek dan iets anders. Waarbij Kousbroek tegelijk historiografie bedrijft door interpretaties naast elkaar te zetten. Al komt de opmerking me iets te vaak terug dat Deshima ten tijde van Napoleon de enige plek was waar de Nederlandse driekleur nog aan de vlaggenmast klapperde.

Maar was het boek minder dan de documentaire? Volgens mij kleurt toch ook nogal erg wat je het eerst onder ogen kwam. Veel van het bijzondere wordt dan al verwerkt.

De TV-uitzendingen zag ik dus jaren voor ik dit boek las. Maar ik herinner me daar ook vaag opmerkingen uit, die in het boek niet terugkwamen.

Rudy Kousbroek, In de tijdmachine door Japan
De Hofreis van het jaar 2000

200 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 2000

Innumeracy ~ John Allen Paulos

Pijnlijke conclusie na tien jaar boeklog: het soort boeken die ik graag zou lezen over exacte kennis bestaat niet.


Vooral over wiskunde lijken er slechts twee soorten uitgaven te worden uitgebracht. Want of zo’n boek werd geschreven voor een groot lekenpubliek — waartoe ik niet meer behoor — en het recyclet dan meestal precies dezelfde voorbeelden. Of zo’n boek richt zich op de minder dan honderd lezers in de wereld die de inhoud ook kunnen begrijpen, en sluit mij dan al heel snel buiten door zijn grote abstractie.

Dus rest mij doorgaans niets anders dan klassiekers te lezen, die me eerder wel wat boden, voor een exacte kick.

Innumeracy van John Allen Paulos bleek alleen niet zo’n rijke klassieker te zijn als ik me herinnerde. De eerste lezing, zeker vijfentwintig jaar terug, maakte aanmerkelijk meer indruk dan de hernieuwde kennismaking nu. Het boek bleek niet meer te zijn dan een vlot geschreven inleiding in een onderwerp mij wel bekend.

Zo pakte veel in dit boek niet eens uit als een waarschuwing tegen ongecijferdheid per se, maar als een tirade van Paulos tegen alle onwetenschappelijke soorten van denken. Waarbij het geloof in de magische betekenis van getallen, als in de numerologie, slechts éen zo’n kwalijke uitwas is.

Veel van wat John Allen Paulos aansneed werd bovendien sindsdien door anderen nauwkeuriger uitgewerkt. Wie Gerd Gigerenzer’s werk kent over risico, en daarmee beseft hoe slecht de menselijke intuïtie in staat is om gevaren in te schatten, vindt Paulos zelfs al gauw te oppervlakkig over dit onderwerp.

John Allen Paulos meldde in zijn slothoofdstuk dat hij dit boek mede heeft geschreven uit woede. Het ergerde hem mateloos dat de media altijd wel aandacht hebben voor de uitzonderingen, als het kind dat in een put valt, en tegelijk de grote en structurele problemen blijven negeren; waarvan de invloed zo veel groter is. 40.000 doden vielen er jaarlijks in het Amerikaanse verkeer — meer dan het land tijdens de hele Vietnam-oorlog verloor. Toch waren er massale protesten tegen die oorlog, terwijl er geen georganiseerde actie bestaat tegen de structurele gevaren op straat.

Of tegen de armoede in de steden.

Of tegen het gebrek aan kwaliteit in het onderwijs.

Rudy Kousbroek vond in het nawoord van de Nederlandse uitgave dat Paulos nog veel te vriendelijk was geweest over alle ongecijferde onbenul dat deze had aangetroffen. En ik moet ondertussen Kousbroek al naïef noemen, want deze auteur leefde in onschuldiger tijden.

Wij hebben inmiddels een regering die zo ongecijferd is dat die meent allerlei gevaren te kunnen keren door maar massaal data over iedereen op te slaan. Daarbij tonend niet te weten wat ‘valse positieven’ zijn, en dus een vertrouwen in technologie tentoonspreidend dat totaal ongerechtvaardigd is.

Wij hebben hier bijvoorbeeld regering na regering die allemaal blijven ontkennen dat in Nederland de huizen te duur zouden zijn voor de salarissen van de Nederlanders. Die miljarden aan hypotheekrente-aftrek uitbetalen elk jaar — geld dat dus ergens anders vandaan moet komen — om zo de prettige illusie in stand te houden dat de economie blijft groeien.

Terwijl er voorheen geen groei was, of althans aanzienlijk minder, als de valse lucht van die vastgoedprijzen eens uit de statistieken zo worden gehaald. Wat nooit zal gebeuren. Want leugens zijn te institutionaliseren. Zelfs een piramidespel als de huizenmarktzeepbel is geen piramidespel als te veel partijen belang hebben bij hoge huizenprijzen.

En weet de bevolking veel. Of de sukkel die zich tot slaaf maakt door zich voor dertig jaar aan een hypotheek te ketenen.

Zijn we ondertussen als land ook weer in oorlog; als eeuwige meeloper in de Amerikaanse drang tot imperium. Wat dan toch ook weer gemotiveerd wordt door de dreiging van islamitisch terrorisme voor ons hier oneindig uit te vergroten, zonder dat deze kul op massale protesten stuit.

John Allen Paulos, Innumeracy
Mathematical Illiteracy and Its Consequences

180 pagina’s
Holt McDougal 2001, oorspronkelijk 1988
 
John Allen Paulos, Ongecijferdheid
De gevolgen van wiskundige ongeletterdheid
met een nawoord van Rudy Kousbroek
172 pagina’s
Ooievaar 1997
Vertaling door Bettelou Los van Innumeracy; Mathematical Illiteracy and Its Consequences, 1988

Kuil om snikkend in te vallen ~ Rudy Kousbroek

Welk een mooi vormgegeven klein boekje is dit. Alleen daarom al roept het de vraag op waarom tegenwoordig bijna alles hetzelfde formaat heeft als iedereen gebruikt. Door de digitalisering van de uitgeverij moet het immers makkelijker zijn dan ooit eens iets anders te maken? Boeken hoeven toch geen eenheidsworsten te zijn?

Ik merk namelijk dat de vormgeving duidelijk bijdraagt aan mijn appreciatie. Ondanks dat de pagina’s klein zijn, staat er veel op. En waar het op een groot formaat misschien gestoord had dat het boek amper 120 bladzijden heeft, telt dat nu absoluut niet.

Ook over de inhoud zijn er geen klachten. Kousbroek’s thema’s zijn me inmiddels vertrouwd. Daarvoor lees ik hem nu lang genoeg. Wel dringt zich de observatie op dat elk van zijn boek inmiddels leest alsof ik het al eens eerder las. Zelfs al is dat niet het geval, zoals nu.

Tegelijkertijd verrast hij toch ook altijd weer, bij elke herlezing. En dat is geen onprettige constatering.

Rudy Kousbroek, Een kuil om snikkend in te vallen
119 pagina’s
Thomas Rap uitgevers © 1971

Leven zonder God ~ Harm Visser

De meeste van de mannen in deze interviewbundel schrijven zelf. De grote vraag voor mij was daarom: bieden de gesprekken nog iets extra’s? Zijn deze schrijvers al pratend tegen een ander niet heel veel minder dan in alleenspraak met het papier?

Dat viel erg mee. Visser kreeg er als interviewer genoeg uit.

Natuurlijk kan dit soms ook wel. In dialoog worden mensen soms gedwongen zich duidelijker uit te spreken dan ze uit zichzelf op papier hadden gedaan.

Een voordeel was verder dat er een duidelijk gespreksthema is. De religie. Want ook al heet dit boek Leven zonder God, het gaat natuurlijk toch over religie; hoe zeer de geïnterviewden dat geloven een dwaalweg mogen vinden.

Volgens Visser vertolken ze daarmee een minderheidsstandpunt. Dat wel zijn grote sympathie heeft.

Vraag ik me toch af voor wie dit boek bedoeld is. Goed, het is geen voorwaarde om te geloven om voor eigen parochie te kunnen preken. Het zijn wel boeiende gesprekken. Merkwaardig genoeg, vooral boeiend als ze niet rechtstreeks over religie gaan. Deze uitspraak van Matthijs van Boxsel bijvoorbeeld zette me even tot nadenken aan:

Veranderingen voltrekken zich bovendien traag, wat te maken zal hebben met het feit dat ieder mens van nature geneigd is zich tegen veranderingen te verzetten. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat er een positieve correlatie bestaat tussen intelligentie, gemeten via de standaard IQ-test, en het vermogen een standpunt te verdedigen. Tussen intelligentie en het vermogen alternatieven onder ogen te zien, bestaat daarentegen een negatieve correlatie. Alsof we een ingebouwd filter hebben tegen overdonderende nieuwsgierigheid. Daardoor zoeken we bij voorkeur naar bevestigingen van een hypothese. [171]

Harm Visser, Leven zonder God
Elf interviews over ongeloof

192 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 2003


Lieve kinderen hoor mijn lied ~ Rudy Kousbroek en Peter Vos

Eind jaren tachtig publiceerde Rudy Kousbroek regelmatig gedichten over dieren op de kinderpagina van NRC Handelsblad. Daarvan zijn de beste gebundeld in dit boek. Dat een prijs won. Maar dit was voor de illustraties van Peter Vos.

Nu gaan de gedichten niet echt over dieren. Ze zijn nu eenmaal voor kinderen bedoeld. En die worden traditioneel met antropomorfe misbakseltjes opgevoed; van die leuke knuffelige beestjes met typisch menselijke hebbelijkheden.

Vreselijk boeiend is dat allemaal niet meer, op zekere leeftijd gekomen.

Dus, hoe las ik dit boek? Ik keek op metaniveau naar de gedichten. Bij welke voorbeelden was Kousbroek uit winkelen geweest? En was hij van plan geweest Jules Renard’s Natuurlijke historietjes in kwaliteit te evenaren?

Nou nee.

Ik vond het haast merkwaardig dat deze kinderpoëzie het tot een uitgave heeft gebracht. De gedichten lijken me vaak gelegenheidsversjes. Waarvan het plezier van de vondsten, dat er op het moment zelf vast geweest zal zijn, toch moeilijk houdbaar is gebleken. En dat kwam nog niet eens alleen door het rijm, en alle dwang die daarbij hoort. Kousbroek gebruikt nogal eens antieke zinsconstructies — zoals ‘schoon’ voor het toch al bedenkelijke ‘ofschoon’ — waarvan ik dacht dat die met Hieronymus van Alphen [1746 – 1803] waren uitgestorven.

Rudy Kousbroek en Peter Vos, Lieve kinderen hoor mijn lied
64 pagina’s
De Harmonie, 1990

Logologische ruimte ~ Rudy Kousbroek

Dit boek is me eerder altijd ontgaan, terwijl Kousbroek ooit toch een held was. Desalniettemin kende ik gedeelten al, omdat die ook elders verschenen. Zo staan al Kousbroek’s bijdragen aan de oerversie van de Opperlandse taal en letterkunde ook in dit boek. Want, het gaat grotendeels over spelen met taal.

Een vraag die regelmatig terugkomt op dit boeklog is of losse stukken winnen bij bundeling, of helemaal niet. Ook de opstellen in De logologische ruimte verschenen eerder ergens in couranten. En daar zullen ze de ernst van de andere artikelen waarschijnlijk prettig doorbroken hebben. Ik kan dat slecht inschatten. Niemand schrijft tegenwoordig nog zulke stukken.

Door alle werk van Hugo Brandt Corstius, Gerrit Komrij, Rudy Kousbroek lijkt het me ook vrijwel onmogelijk zelf nog wat met het Nederlands te spelen en daarbij origineel te zijn.

Ik las grote delen van dit boek met nostalgie; in het idee dat ik de inhoud twintig jaar geleden aanmerkelijk leuker had gevonden. Toen het Opperlands nog werkelijk voor me leefde, en niet begraven was in dat veel te dikke naslagwerk van een paar jaar geleden. Maar die nostalgie voelde wel goed trouwens.

Ik begrijp onmiddellijk wat Kousbroek bedoelt als hij op de humoristische kwaliteit van een zin wijst als: ‘A man, a plan, a canal: Suez!’ [De beroemde Engelstalige palindroomzin eindigt met Panama]. Hij vond in mij een goede verstaander. Dat was niet onprettig.

Maar meest houdbaar voor mij bleken toch zijn eigen recensies in dit boek, al waren veel titels me ook al bekend. Zo ben ik het met Kousbroek eens dat het Oera Linda Bok tegenvalt bij het lezen; dat het veel leuker is te fantaseren over wat er allemaal geschreven had kunnen worden over de Friezen die ooit goden waren.

Rudy Kousbroek, De logologische ruimte
Opstellen over taal

181 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff © 1984


Machines en emoties ~ Willem Frederik Hermans  Rudy Kousbroek  Ethel Portnoy

Er bestaan boeken waarvoor ik blijkbaar de ideale lezer ben. Waarbij alles in mijn leesgeschiedenis ineens een voorbereiding lijkt op het moment dat de eerste bladzijde wordt opgeslagen. Omdat daarna zo veel herkenning volgt.

Rudy Kousbroek en Willem Frederik Hermans hebben mij dan ook mede gevormd, door hun werk. Ethel Portnoy voegde daar wat later nog aan toe. De briefwisseling die zij gedrieën hadden — tussen 1955 en 1971 — die werd vastgelegd in Machines en emoties, zei mij veel. Wat toch vrij uitzonderlijk is voor een verzameling brieven.

Tegelijk kan ik me goed voorstellen dat de op papier gevoerde conversaties een ander zullen tegenvallen. Die gaan toch wel vaak over buiten-literaire zaken, afgezien van passages over Wittgenstein en Céline. Hun gemeenschappelijke belangstelling lag ook bij stereofotografie, of auto’s, en andere mechanische technologie; zoals typmachines en stoommachines. Waarvoor ik toevallig ook interesse heb.

Dit brievenboek leverde wel de teleurstellende kennis op dat Hermans en Kousbroek samen een tijd aan een boek over werktuigen hebben gewerkt — werktitel Machines in bikini’s — maar dit er nooit gekomen is.

Zoals bij Kousbroek wel vaker projecten tot niets leiden; of pas na lange tijd iets opleveren, via een omweg.

Tegelijk geldt ook: wie het in een privé-conversatie over zijn plannen heeft, kan daar toch moeilijk publiek op afgerekend worden.

Hermans dan weer raakte altijd met mensen gebrouilleerd; zelfs als het vrienden waren. In dit geval brak hij bruut met Kousbroek, omdat deze in de Weinreb-affaire niet onvoorwaardelijk zijn kant koos, maar de kerk in het midden hield. Volgens Kousbroek was dit, zoals hij toelichtte in een interview achterin, vooral uit medeleven met Renate Rubinstein en haar door de Duitsers weggevoerde vader.

Mooi aan de verzameling brieven is dat er een oprechte vriendschap uit spreekt, toen de vriendschap er was — dat verwante geesten elkaar even vonden.

Opvallend aan de collectie is verder dat Kousbroek en Portnoy nog in Parijs woonden, en Hermans in Groningen. Terwijl in de periode aan het eind van dit boek Hermans naar Frankrijk trok, en de familie Kousbroek inmiddels naar Den Haag was verhuisd.

Wat mij het meest beviel aan het boek, was het onverwachte extraatje dat ik Ethel Portnoy eindelijk eens ongefilterd in eigen woorden lezen kon. Want, dat is zo merkwaardig aan haar werk. Ze schreef dat in het Engels, liet dit normaal altijd vertalen, meestal door naasten, waardoor ik haar alleen in het Nederlands kende.

Portnoy bleek ook de meest humoristische schrijver dan de drie te zijn — en humor is voor mij toch een basisingrediënt van een goede brief. Van haar woorden heb ik in verhouding de meeste aantekeningen gemaakt — waarbij vooral haar karakterisering van de vertaalpraktijk naar het Engels me interesseerde; dat de merkwaardig kunstmatige toon die literaire meesterwerken krijgen na te zijn overgezet, meehelpt aan het idee bij Amerikanen dat ze iets groots aan het lezen zijn.

Hermans was ook goed voor een uitspraak of drie om nog eens over na te denken. Kousbroek bleek niets van dien aard te hebben geschreven. Misschien komt dat omdat Kousbroek pas nadien voor mij zijn beste boeken heeft geschreven, terwijl de periode van de briefwisseling samenvalt met Hermans’ beste tijd als schrijver. Misschien ligt dit ergens anders aan.

scheiding

Ik lees W[ittgenstein] misschien te veel zoals anderen Heidegger lezen, d.w.z. litterair. Voor mij staat niet de vraag voorop: wat heeft W. bedoeld — maar in hoeverre past het in wat ik zelf denk.

Willem Frederik Hermans, 27 juni 1965
scheiding

Filosofische problemen zijn nutteloos, verwarrend, neerdrukkend en bloeduitzuigend voor wie niet van plan is zelf een filosoof te zijn, door zijn voorgangers te verkrachten of te vermoorden.

Ibidem
scheiding

Ik heb waarschijnlijk nooit de overtuiging verloren dat schrijven niets is, een vorm van parasitisme, al maak ik veel kabaal over de techniek van het schrijven, vakmanschap en zo. De meest creatieve kunsten zijn wiskunde, muziek en architectuur, dàt is werkelijk scheppen uit het niets.

Willem Frederik Hermans, 14 december 1965
scheiding

It would have been nice to hear your voice on the phone, but on the other hand telephone conversations are so full of banalities that they could be cancelled altogether, or else reduced to their function which is the making of friendly noises, ahhh, mmm, prr etc.

Ethel Portnoy, 28 oktober 1966
scheiding
Willem Frederik Hermans  Rudy Kousbroek  Ethel Portnoy
Machines en emoties
Een briefwisseling

bezorgd door Willem Otterspeer
414 pagina’s
De Bezige Bij, 2009

Magistrale vernuft ~ Tilly Hermans e.a. (inl.)

Wat maakt de ene verzameling herinneringen zo veel meer de moeite waard dan de andere? De bijdragen aan dit boek zijn geschreven voor Rudy Kousbroek, bij zijn vijfenzestigste verjaardag. Dat alleen al blijkt dwingend genoeg te zijn om ze een aangename consistente toon en te geven, hoe verschillend de herinneringen ook mogen zijn.

Aardig is vooral de bijdrage van Marja Roscam Abbing, die mijmert wat jeugdherinneringen van anderen nu precies de moeite waard maakt. Algemene gebeurtenissen terug kunnen halen, is eigenlijk veel mooier dan speciale, stelt ze daarbij. En herinneringen met een duidelijke clou zijn vervalsingen van de werkelijkheid.
Het gaat ook niet om het verhaaltje. Veel belangrijker is het proces, de emoties die bij de verteller opwellen bij het ophalen van de herinneringen.

En ook zijn er herinneringen die verder niemand hoeft te kennen. Ze slijten in het gebruik, ze worden minder waar door ze aan anderen te vertellen.

Desalniettemin.

Zie over dit thema trouwens ook mijn eigen herinneringen uit de tijd van voor ik kon schrijven

Het magistrale vernuft
Jeugdherinneringen voor Rudy Kousbroek

180 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff © 1994

Medereizigers ~ Rudy Kousbroek

Ik kocht dit boek in een boekwinkel. En dat is inmiddels opmerkelijk genoeg om aangetekend te worden. Boekhandels hebben namelijk veel van hetzelfde, en zelden precies wat ik zoek. Internet kent dat probleem niet. Maar de handel online komt met het bezwaar dat de boeken meestel niet zijn in te kijken. En van wat ik in recensies al over deze nieuwe Kousbroek had gelezen, leek me dat er nogal wat oude Kousbroek in stond.

Dit was niet helemaal waar, zo zag ik al bij het doorbladeren in de winkel. Er worden weliswaar enige fotosyntheses gerecycled, maar driekwart van het boek is nieuw. Of beter: nieuw, en tegelijk nogal vertrouwd. Kousbroek schreef natuurlijk altijd al over de dieren in zijn leven. En breder ook, over het dier in het algemeen.

Door al die vertrouwdheid bracht deze bundel essays niet bijzonder veel nieuws. Behalve dan dat ik geïntrigeerd werd door de spijt waarmee Kousbroek terugkeek op zijn Huizinga-lezing uit 1972. Hij had ethologen als Hillenius nooit zo hard aangevallen als die Lorenz niet zo hadden vereerd. En Konrad Lorenz was voor Kousbroek toen zo’n ontstellende Nazi, dat iedereen die waarde zag in diens ideeën alleen daardoor al medeschuldig werd.

Kousbroek werd dus in sommige opzichten milder, terwijl hij tegelijk nog altijd wel spijkerhard blijft voor iedereen die niets in het bijzonder met dieren heeft. Zulke mensen deugen niet, en kunnen ook niet deugen.

Dat fanatisme verbaast me. Ik vind het zelfs op een verkeerde manier doctrinair. Het is alsof Kousbroek de lezer meedeelt: pas wie is zoals ik die kan deugen.

Alsof de dierenliefde van de fanatieke veganist, of anders wel de zelfbenoemde dierenbevrijders, niet uit een ontstellend eng wereldbeeld voortkomen.

Interessantst aan dit boek waren uiteindelijk toch Kousbroek’s essays die op zijn best indirect over dieren gingen, en veel meer over hun afbeelding in de cultuur. Zo maakte hij me onbarmhartig duidelijk dat ik Natuurlijke historietjes/Histoires naturelles van Jules Renard altijd veel te onzorgvuldig heb gelezen.

Hij noemt het zelfs een boek om Frans voor te leren.

Rudy Kousbroek, Medereizigers
Over de liefde tussen mensen en dieren

191 pagina’s
Augustus, 2009

Meer der herinnering ~ Rudy Kousbroek

Kousbroek’s fascinatie voor de werking van het geheugen werd al eens eerder aangestipt op dit boeklog, bij de bespreking van het liber amicorum Het magistrale vernuft. In de inmiddels klassieke bundel Het Meer der herinnering zijn acht van de vierentwintig essays gewijd aan het onthouden.

Maar wat daarover te zeggen?

Het is lang niet de eerste keer dat ik dit boek las. Kousbroek’s gebundelde vervloekingen [anathema’s] zijn een onderdeel van mijn geestelijke vorming geweest. Maar ik merk nu dat ik hem niet eeuwig zal kunnen herlezen. Zijn werk heeft me veel gegeven, maar ik ben verder nu.

De essays brengen tal van interessante observaties, over cultuur. Maar daar houdt het ook mee op. Het zijn weliswaar scherpe diagnoses, als er al een geneeswijze voor de gesignaleerde kwaal geopperd wordt, is die soms merkwaardig naïef. Ben ik toch al te veel historicus geworden om dat niet op te merken.

Lees ik Kousbroek misschien wel vooral nog om zijn eloquente gemopper, eigenaardig genoeg. Niet om wat ik uit zijn betogen eventueel vergeten ben inmiddels.

Rudy Kousbroek, Het meer der herinnering
Anathema’s 5

174 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 1984

Nederland: een bewoond gordijn ~ Rudy Kousbroek

Merkwaardig dat ik, zonder daarop uit te zijn, ineens zo veel over het leven van Rudy Kousbroek meekreeg binnen een paar dagen. Dit boek gaat voor een deel over hoe hij ons land binnenkwam, voor het eerst in het vaderland na de Tweede Oorlog. En het deed bij mij de vraag rijzen of de teleurstelling van toen, dat het daar niet zo was als hem altijd verteld, in de rest van zijn boeken is blijven doorklinken.

In elk geval zat Kousbroek een paar jaar later al in Parijs, om daar al snel met Ethel Portnoy te trouwen.

Dit is een boekenweekgeschenk dat ik blijkbaar indertijd gemist heb. Het heeft met alle boekenweekgeschenken gemeen dat het maar een mager beeld geeft van wat de schrijver eigenlijk kan.

Onderhavig boek is niet veel meer dan wat jeugdherinneringen, en een lange prijzende recensie van Rentes de Carvalho’s boek over Nederland Waar die andere God woont. Enfin.

Rudy Kousbroek, Nederland: een bewoond gordijn
62 pagina’s
Stichting CPNB © 1987

Onmogelijke liefde ~ Rudy Kousbroek

Ik herinnerde me De onmogelijke liefde als een redelijk geslaagde voorganger van de fotosyntheses. Goed er aan was dat de vele foto’s op glanspapier zijn afgedrukt, zodat ook de kleine details opvallen. Maar aan die voortreffelijkheid werd dan weer afgedaan doordat ook de tekst van de essays op dat glimmende papier stond, en dit het lezen bemoeilijkte.

Mijn herinnering klopte alleen niet helemaal, in de zin dat Kousbroek slechts in het eerste gedeelte rechtstreeks schrijft over wat hij ziet op de foto’s in het boek.

Dat gedeelte wordt bovendien gevolgd door een reeks inleidingen die hij schreef voor fotoboeken van anderen. En hoe helder die stukken soms ook mogen zijn, Kousbroek beschrijft daarin weleens foto’s die dan weer niet in dit boek staan afgebeeld, wat me lichtelijk irriteerde.

Verder bevat De onmogelijke liefde een aantal stukken over pornografie. Die getuigen vooral van Kousbroek’s spijt dat de porno, gezien het zo illegale verleden, alleen gemaakt wordt door oplichters, snelle jongens, en ander kunstarm volk, waardoor vrijwel niets in het aanbod enige kwaliteit heeft. Tegelijk moest hij ook ingaan op het merkwaardige idee van feministen dat het bestaan van porno meteen maar alle vrouwen tot slaaf zou maken.

Ook staat er een stuk in tegen de mode, en het slavengedrag van de volgers, waarover ik al eens schreef Kousbroek blinde afkeer niet zo goed te begrijpen.

Maar het meest valt toch weer de dierenliefde op. In sentimentaliteit doet dit boek niet onder voor het dit jaar verschenen Medereizigers.

Kousbroek ging zelfs een polemiek aan met de bioloog Midas Dekkers, die volgens hem nooit een dier geaaid kon hebben.

Zo is het nooit goed of het deugt niet. Overal legt hij nog een schepje bovenop. Als een dier een strik om krijgt is dat nog niet erg genoeg, het wordt dan ‘een fleurig strikje om een half dichtgeknepen strot’. Mensen die hun liefde op dieren botvieren (vaak nog de vereenzaamde kneusjes van onze samenleving) worden mensen die dieren ‘op indecente en naar sodomie neigende wijze opvrijen’. [28]

Zo’n stuk is vijfentwintig jaar na dato vreemd om te lezen. Blijkbaar was er een tijd dat zelfs belezen mensen niet wisten dat Dekkers de hyperbool met graagte hanteert. Blijkbaar begreep Kousbroek niet het ook mogelijk is om bepaalde praktijken op geheel andere manier te vervloeken dan hijzelf gewoon was.

Rudy Kousbroek, De onmogelijke liefde
Anathema’s 7

171 pagina’s
Meulenhoff, 1988

Oostindisch kampsyndroom ~ Rudy Kousbroek

Dit was de enige bundel van Rudy Kousbroek die ik niet eerder gelezen had. Mijn vooroordelen waren te groot. Niet dat ik Kousbroek wantrouwde. Maar Het Oostindisch kampsyndroom leek me een boek vol polemiek. En het is heel moeilijk om geïnteresseerd te blijven in een pennenstrijd over een onderwerp dat me niet raakt.

Het glorierijke koloniale verleden van het vaderland zegt me niets.

Hoogstens is het psychologisch interessant wat er met al de Indische Nederlanders gebeurde toen ze in het moederland kwamen na de oorlog. Waar ze in een samenleving belandden die zich niet interesseerde voor hun problemen.

Daarmee werd het verblijf in een Jappenkamp voor sommigen ineens een emotioneel kapitaal, waarmee anderen te overbieden waren. Het slachtofferschap ontheft iemand bovendien van allerlei verantwoordelijkheden. Helemaal als het slachtoffer meent op van alles recht te hebben. En opvallend is dan dat iemand als Kousbroek, die telkens zo actief tegengas bood tegen deze trend, daarmee de vervelende querulant werd genoemd.

Maar dit wist ik al, daar hoefde ik niet per se meer van te weten. En daarmee werd het lezen van de tweede helft van dit boek inderdaad iets van een corvee.

Waar ik meer van hoopte te zien, was iets van Kousbroek’s heimwee naar Nederlands Indië; nog weer een beschrijving over zijn verdrijving uit het paradijs. En dat element zat er wel in, maar is in andere boeken prettiger aanwezig. In het brievenboek Verloren goeling bijvoorbeeld. Of in Terug naar Negri Pan Erkoms.

Ik houd nu alleen aan dit boek over hoe zeer Kousbroek bewondering toont voor Studs Terkel’s interviewbundel The Good War. Waarover toch ook op te merken is, dat dit boek vol met gesprekken staat met overwinnaars. Nauwelijks met slachtoffers. Wat prompt alle verongelijktheid scheelt.

Rudy Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom
Anathema’s 6

494 pagina’s
Meulenhoff, 1992

Opgespoorde wonderen ~ Rudy Kousbroek

Merkwaardig aan Opgespoorde wonderen, maar ook aan het hier eerder besproken Verborgen verwantschappen, is dat Kousbroek’s praatjes bij de plaatjes me zo rustig maken.

Zijn teksten hebben op mij het kalmerende effect van bedaarde klassieke muziek, op de achtergrond. Terwijl Kousbroek nu juist heel verontrustende dingen zeggen kan, over wat er allemaal verloren ging. En nooit meer goed zal komen.

Het is dan ook niet de inhoud van zijn woorden, maar de klank en de dictie die me rustig maken. Plus het idee: er zijn gelukkig nog schrijvers die én met verstand én met stijl aardige stukken weten te bedenken.

Rudy Kousbroek, Opgespoorde wonderen
Fotosynthese

143 pagina’s
Uitgeverij Augustus, 2003

Raadsel der herkenning ~ Rudy Kousbroek

Na Opgespoorde wonderen en Verborgen verwantschappen is dit Kousbroek’s derde bundel met fotosyntheses. Het zal ook de laatste zijn, zo staat voorin.

Eerder noemde ik Kousbroek’s aanpak in deze boeken wat oneerbiedig ‘praatjes bij plaatjes.’ Alleen kiest hij nooit foto’s uit om hun fraaie esthetiek. Integendeel. In Het raadsel der herkenning wordt uitgelegd dat juist wat mysterieuze foto’s zijn voorkeur hebben.

In dit boek is er veel aandacht voor foto’s met beesten en beestjes. Daarbij kan de fotosynthese ‘Krokodillenwonder’ zelfs gelezen worden als Kousbroek’s motivatie om lijstduwer te worden van die politieke partij voor de dieren [PvdD]. Die onderwerpskeuze maakt dit boek tijdlozer dan de eerdere delen. Het gedrag van dieren verandert niet.

Maar ik miste daarom Kousbroek’s exacte kant wat, in dit boek.

Wel merk ik bij dit derde boek deze fotosyntheses steeds meer te gaan waarderen. Al blijft er het bezwaar dat de tekst in kolommen staat, en de grijs-wit afgedrukte foto’s vaak de details missen die Kousbroek er wel in kan zien, volgens de tekst.

Het kostte tijd om in te zien dat deze boeken de verwondering dienen, en niet de opinie.

Ik ben steeds meer geneigd deze boeken te zien als illustraties bij een klassieke uitspraak van hem, over het geheugen.

Niets is erger dan de weg te weten in een huis dat niet meer bestaat.

Niet alleen huizen worden gesloopt, hele wijken verdwijnen. Straatbeelden veranderen ongemerkt, tot aan de hand van een foto getoond kan worden dat het ooit anders was. Het geheugen heeft soms zo’n prikkel nodig om zijn informatie kwijt te geven.

Weinig is boeiender dan de informatie op foto’s aangevuld te krijgen door iemand die altijd al goed keek. Zelfs als hij schrijft over beelden die hij nooit gezien kan hebben. Omdat Kousbroek daarmee ook over deze tijd iets zegt.

Rudy Kousbroek, Het raadsel der herkenning
Fotosynthese 3

127 pagina’s
Uitgeverij Augustus, 2007

Restjes ~ Rudy Kousbroek

Elke nieuw boek van Kousbroek dat ik deze eeuw begon, kwam met een verwachting. Daarvoor hadden al die oude Kousbroeken wel zorg gedragen.

Van de weeromstuit vielen geen van die uitgaven me werkelijk mee. Op het brievenboek Machines en emoties na dan; maar dat kwam eerder door de woorden van Willem Frederik Hermans en Ethel Portnoy, dan door wat Rudy Kousbroek daarin schreef.

Ook Restjes, het boek met de zo weinig aanmoedigende titel, dat nog net bij leven van Kousbroek werd uitgegeven, pakte niet erg memorabel uit. De meeste stukken uit de bundel kende ik al. Uit NRC-Handelsblad waarschijnlijk. Ook zijn bijdrage uit Uren met Karel van het Reve staat herdrukt in dit boek. Helaas laten uitgevers tegenwoordig vaak de informatie weg waar iets eerder gepubliceerd was; waardoor ze de waarde van hun eigen boeken aanzienlijk verlagen. Ik vind dat getuigen van totaal de verkeerde zuinigheid.

Rudy Kousbroek [1929 – 2010] is inmiddels overleden. Op mijn andere weblog heb ik nog die dag nog een erg beknopt in memoriam aan hem gewijd. En daaruit bleek toen al dat het me moeilijk viel Kousbroek te plaatsen. In mijn persoonlijke leesgeschiedenis was hij vroeg van invloed, maar daarna al niet meer. Alleen, wat had hij dan precies betekend?

Een heel opvallend stilist was hij niet. Al schreef hij in zijn laatste boeken wel aanmerkelijk beter dan in de jaren zeventig.

Kousbroek was er wel heel goed in om de ideeën op te merken bij anderen die bijzonder zijn. Verder heeft hij zelf met regelmaat opvallende gedachten geformuleerd; en dan vooral over hoe ook het geheugen ons maakt tot wat wij zijn.

In Restjes vond ik ‘Is het zoo geschied?’ een van de betere essays. Omdat Kousbroek daarin aan de hand van oude geschiedenisplaten prettig hardop mijmert over vaderland, en vroeger, en wat aantrekkelijk is in tekeningen.

De narigheid met goede ideeën is alleen dat je die zo eenvoudig in het eigen denken integreert, om daarop te vergeten dat je lang niet alles zelf hebt bedacht. Kousbroek’s invloed zal vast groter zijn dan ik besef. Maar tegelijk was het soms ook wel makkelijk om het met hem eens te zijn, in dit boek.

Hoogstens zei Kousbroek het over sommige zaken allemaal aanmerkelijk scherper dan ik al voelde, of dacht.

Ook in Restjes zijn weer enkele stukken gewijd aan de culturele armoede van Nederland; zo niet de hufterigheid van het land. Alleen had hij daar al zo veel vaker over gepubliceerd. En beter.

Meest opmerkelijke bijdrage aan het boek is waarschijnlijk ‘Eeuwigdurende bijstand’. Dat is een essay over Stendhal, waarin Kousbroek tegelijk ook nog afrekent met iedereen die lacherig doet over de uitvinding van Viagra. Alleen wreekt zich daarbij weer de luiheid van de uitgever om geen data te vermelden van de oerpublicatie. Een groot deel van Kousbroek’s argumentatie, over wat het betekent dat geen man nog hoeft te wanhopen dat niets meer rechtkomt, staat bijvoorbeeld beter verwoord, en van meer context voorzien, in het boek A Mind of its Own uit 2001.

Maar bedacht Kousbroek zijn argumenten zelf, of ontleende hij die ook maar weer voor een deel uit wat hij gelezen had? Of liggen zulke ideeën zo voor de hand dat iedereen ze zou kunnen verzinnen? Dit soort zaken maakt voor mij uit.

Dus is Restjes waarschijnlijk het meest Kousbroek in de stukken die hij verzonnen lijkt te hebben, maar waarschijnlijk gewoon waar zijn. Zoals in dat overzicht van oude topografische aanduidingen uit China, dat slechts éen pagina inneemt. [de vijver der onbegonnen werken, de kapel van de misplaatste aandacht].

Staan er nog opvallend veel stukken in over schrijvers en denkers die hij waardeerde. Alleen was daar geen onbekende bij. Voor mij dan.

Rudy Kousbroek, Restjes
Anathema’s 9

219 pagina’s
Augustus, 2010

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Seks, natuurlijk, maar vooral orde ~ Rudy Kousbroek

Eerder las ik al eens de autobiografie in tekeningen van Gabriël Kousbroek, de zoon van Rudy Kousbroek en Ethel Portnoy. Daarover is nooit iets op boeklog over verschenen, simpelweg omdat die uitgave geen gedachten bij me opriep interessant genoeg om aan te tekenen.


Behalve dan dat ook dat boek weer bewees dat Ethel Portnoy uiteindelijk een interessantere schrijver is, en blijft, dan Rudy Kousbroek. Alleen heeft deze laatste de naam, de literaire erkenning, en de bijbehorende status. Ethel Portnoy publiceerde niet eens in haar moedertaal, het Engels, en kan enkel in Nederlandse vertalingen worden gelezen; voor zover iemand dit nog doet. Er nog van afgezien dat vrouwen sowieso al op achterstand staan in onze cultuur.

Door dat boek van Gabriël Kousbroek, en deze brievenverzameling van zijn vader, bestaan er alleen nu dus drie versies in druk van éen en dezelfde toch vrij korte logeerpartij uit 1982.

De toen nog jonge Gabriël en een schoolvriendje gingen met Rudy Kousbroek en zijn tweede vrouw, Sarah Hart, mee op die visite bij Gerard Reve en Joop Schafthuizen. Volgens Gabriël waren die laatste twee daarbij nogal aanranderig; wat daarmee het meest opmerkelijke verhaal opleverde in diens autobiografie. Gerard Reve gebruikte de gebeurtenis in de roman Het Boek Van Violet En Dood om Kousbroek en diens ‘geniale zoon’ nogal negatief af te schilderen. En Rudy Kousbroek schrijft dat hem van het bezoek vooral zal bijblijven hoe hij even een kijkje mocht nemen in de geïsoleerde schrijfbunker van Reve hogerop; diens geheime landgoed. Daarmee was hij zeer verguld.

Tja.

Dit gegeven toont voor mij allereerst aan dat schrijvers onbedoeld wel heel veel kunnen laten zien over hoe zij in het leven staan door wat ze waarnemen en wat niet.

Kousbroek en Reve, die toen beiden in Frankrijk woonden, schreven elkaar enkele jaren brieven; naast dat ze ook met elkaar telefoneerden. De samenstellers van deze brievenbundel willen hebben dat deze correspondentie liep van 1979 tot en met 1989. Eerlijker zou zijn van 1979 tot en met 1985. Want daarna gebeurt er jaren van éen kant niets, tot Kousbroek in 1989 nog éen maal een brief stuurt.

Rudy Kousbroek was in de correspondentie de geconstipeerde schrijver van de twee. Hij verstuurde 24 brieven. Gerard Reve schreef er 173. Alleen bestaan Reve’s brieven vrijwel altijd uit monologen, die niet eens per se gericht zijn aan de directe ontvangers van wat hij verzond.

Vier van de brieven van Reve aan Kousbroek staan afgedrukt in diens Zondagmorgen zonder zorgen. Dat vermelden de samenstellers van Seks, natuurlijk, maar vooral orde overigens niet. Mede daarom heb ik geen weet of er ooit systematisch andere brieven van zijn kant werden gepubliceerd.

Maar missen deed ik Reve’s deel van het verhaal toch ook niet echt. Als enkel Rudy Kousbroek gepoogd heeft om een gesprek gaande te houden, volstaat zijn kant van de correspondentie wel om er een beeld van te krijgen.

Al was deels trouwens voorspelbaar waar de brieven over zouden gaan. Kousbroek, met zijn exacte kant, ziet dan bijvoorbeeld niets in dat katholieke geloof, terwijl Reve beweert daar nu juist enorme steun in te vinden; zonder dat daarbij ooit duidelijk wordt of hij dit nu werkelijk meent.

En dan stond er eens een aardige formulering in de brieven van Rudy Kousbroek. Misschien was ook nieuw dat telkens blijkt dat hij veel moeite had met het schrijven van al die columns en essays in opdracht. Tegelijkertijd geldt wel dat Kousbroek nooit verder is gekomen dan al die relatief korte stukjes. Een grote overkoepelende monografie of roman schreef hij nooit; wat toch ook naar schrijfangst wijst.

Seks, natuurlijk, maar vooral orde maakte verder duidelijk waarom Rudy Kousbroek ooit gebrouilleerd raakte met Willem Frederik Hermans — en ik weet nu niet of dat al zo uitgebreid beschreven staat in Machines en emoties: dat de correspondentie biedt van Kousbroek en Portnoy met Hermans eind jaren zestig.

Die verwijdering kwam door achterbaksheid van Hermans overigens. Alleen moet de interesse in het leven van schrijvers wel heel groot zijn wil zo’n anekdote nog iets betekenen. Mij interesseren die levens almaar minder. Ik kan lezen. De boeken van schrijvers hebben me allang getoond wat dat voor lieden zijn.

Gezien de betekenis van Rudy Kousbroek vroeg in mijn lezende leven kon ik het alleen niet maken om deze uitgave niet te lezen, een keer. Al waren mijn verwachtingen niet hoog, anders was dit boek veel eerder gepasseerd. Nu kostte het net een uurtje om mijn bangste vermoedens te bevestigen. Dit is een bijboekje, enkel bedoeld voor de absolute liefhebber die alles lezen moet wat iemand ooit geschreven heeft. Ofwel, handel voor de uitgever, die nog een heel oeuvre in de aanbieding heeft, waar met zo’n nieuw boek misschien weer publiek aandacht voor komt. Even.

Rudy Kousbroek, Seks, natuurlijk, maar vooral orde
Brieven aan Gerard Reve
bezorgd door Sarah Hart en Lien Heyting, met een voorwoord van Tijs Goldschmidt,
160 pagina’s
Atlas Contact, 2017
 
Gabriël Kousbroek, Kousbroek
192 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Sporen van Montaigne ~ Cyrille Offermans

Weinig bleek de afgelopen tien jaar pijnlijker te zijn dan het boekloggen over oude helden. Want ooit waren hun boeken van nut geweest. Wat het vervolgens vervelend maakte dat er bij hernieuwde kennismaking zo weinig leek over te blijven van het werk.

Rudy Kousbroek was zo’n favoriet ooit, wiens boeken de uiterste houdbaarheidsdatum meestal overschreden hadden.

Dat maakte het interessant om Cyrille Offermans over Kousbroek te lezen. Ook al omdat zijn kritiek in de essaybundel Sporen van Montaigne voor een deel op de mijne gelijkt. Teveel in de boeken van Kousbroek stond al eerder in de krant, wat daarmee de inhoud en de lengte kleurt, en had voor bundeling eigenlijk bewerkt moeten worden.

Tegelijk zag Offermans in Kousbroek ook een naïeve romanticus, die te zeer geloofde dat alle problemen uiteindelijk op te lossen zouden zijn, als meer mensen wetenschappelijk zouden denken.

Bovendien stoorde het hem dat Kousbroek altijd zo klaagde dat bijna niemand exacte kennis had. Minstens zo erg, zo niet erger nog, is namelijk dat niemand kan lezen, aldus Cyrille Offermans.

En dan is het niet aan mij om positie te kiezen in dit debatje. Al zou het een aardig gedachtenspel zijn voor een eigen essay. Is het bijvoorbeeld schadelijker dat politici geen benul hebben van getallen, of brengen zij de wereld nog meer schade toe doordat hun taalgebruik altijd misleidend is? Zo dat niet immer uit leugens bestaat?

Maar politici leven allereerst in hun eigen wereld, met hun eigen regels, en hun gelijk. Daar is als buitenstaander vrijwel niets zinnigs over te schrijven dat niet meteen de hele beroepsgroep verdacht zou maken.

Is er ineens trouwens ook weer de oproep om meer historici te koppelen aan politici — omdat deze geen enkel geheugen blijken te hebben, en daardoor fouten van voorgangers herhalen.

Ze kunnen het zich ook niet permitteren iets te onthouden, vanwege al die leugens en vale verkiezingsbeloften, denk ik dan. Bovendien zijn zowel de huidige als de vorige minister-president hier historici. Net als de Koning van Nederland. Het is niet alsof het afronden van de studie automatisch betekent dat het benul er ook komt.

Enfin. Een boek is bij het lezen al half geslaagd als het mij aanzet tot eigen gedachten; bijvoorbeeld omdat de auteur stellingen innam die de mijne niet zijn. Sporen van Montaigne van Cyrille Offermans beviel me daarom beter dan zijn latere essaybundel Schipbreuk.

Zelfs al verwijst Offermans me iets te vaak naar anderen in dit boek.

Nu ben ik een spons, die erg makkelijk ideeën opneemt die precies passen bij mijn vooroordelen. Waardoor er weleens de neiging is om te vergeten dat deze gedachten er niet al altijd waren. Weinig van wat ik zeg of schrijf zal origineel zijn.

Oorspronkelijk is misschien nog net de verwoording, of de toepassing van een idee.

Dus zal het best dat ik te weinig eer geef aan de schrijvers en denkers die mij hebben gevoed. Maar, zoals Canetti schreef — want ik beheers dit kunstje echt wel als het moet — ‘aan Montaigne stoort me dikwijls het vet der citaten.’

Verwijzingen zijn vervelend. Bovendien leiden ze vaak tot wat Nietzsche slecht schrijven heeft genoemd. Geef me je idee, niet de reeks aan gedachten die na wikken en wegen tot dat idee hebben geleid, want dat proces op zich interesseert me niet.

Academees producerende auteurs moeten wel verwijzen, bijvoorbeeld om niet van plagiaat beschuldigd te worden — alleen houden zulke aanduidingen in een tekst het lezen altijd op.

Zijn er ook nog schrijvers die grote voorgangers wat makkelijk aanhalen om hun eigen woorden zo meer gewicht te geven.

Beide typen van auteurs ergeren mij wat te makkelijk. Want voetnoten en eindnoten bestaan er niet voor niets, zo lijkt me, voor wie zo nodig verwijzen moet.

Cyrille Offermans zit in Sporen van Montaigne met regelmaat net in dat verkeerde kamp. Zijn teksten stromen dan niet, omdat er telkens verkeersdrempels zijn opgeworpen; opzichtig moesten nog even grote namen in beeld worden gebracht.

Inhoudelijk zijn zulke problemen er dan weer niet met dit boek. Dat bevat essays over cultuur. De brieven van Vincent van Gogh worden onder meer behandeld, John Berger’s ideeën over het platteland, de poëzie van Bert Schierbeek en H.C ten Berghe. Piet Grijs. Waarnaast dan wat abstracter betogen staan over ‘avant-garde’, en ‘modernisme’.

En in het titelessay legde Offermans wat hij gehad heeft aan het lezen van Montaigne. Deels zijn dat dan wel bekende clichés — want die man ging met zijn ideeën tegen vele tijdgenoten in, omdat hij niet aan dogma’s vasthield, en welke denker hoopt nu niet als ziener zijn eigen tijd te overleven? Beter is het daarom om zo’n tekst dan te lezen als een programma van de essayist Cyrille Offermans. Zo noemt hij ook een heel rijtje auteurs die hem inspireerden, en dat eveneens door Montaigne geraakt lijkt.

Zulke teksten zouden meer schrijvers moeten publiceren. En dan mogen directe verwijzingen naar al die voorbeelden vervolgens beperkt blijven tot het notenapparaat.

Net als overigens iedere wetenschapper in elk van zijn of haar boeken een vast lijstje vragen zou horen te beantwoorden dat levensvisie en politieke voorkeur zou tonen — want die kleuring kan het werk nu eenmaal een richting op sturen, zonder dat de onderzoeker dit zelf hoeft te beseffen.

Cyrille Offermans, Sporen van Montaigne
Essays
218 pagina’s
De Bezige Bij, 1994

Terug naar Negri Pan Erkoms ~ Rudy Kousbroek

De reis was al eens gedaan, in 1979. En de weerslag daarvan leverde een serie essays op voor de krant NRC-Handelsblad. Maar tot een boekuitgave van de reis naar Kousbroek’s land van herkomst kwam het pas nadat in 1994 een documentaire werd gemaakt over zijn ervaringen in Nederlands Indië. En hij nog eens ging.

Eerlijk gezegd is het wel begrijpelijk dat die eerste reis geen boek opleverde. Van alle titels die Kousbroek heeft uitgegeven, moet dit de meest particuliere zijn, en daarmee de minst bijzondere.

Of, anders gezegd, ik hoorde niet tot de doelgroep van dit boek. Terwijl het uitgangspunt me wel degelijk interesseerde.

Kousbroek kwam in 1979 voor het eerst terug in zijn geboorteland. Doel was onder meer te bekijken wat er nog was, van toen. En enerzijds bleek dit schrikbarend weinig te zijn. Geen Indonesiër leek zich voor het koloniale verleden te interesseren. Maar die onverschilligheid maakte anderzijds weer dat er nog van alles wel was. Maar dan meestal verlaten, en als oud vuil afgedankt.

De enige opmerking van Kousbroek die me wat dit betreft zal bijblijven, is dat het voor hem soms voelde om in een Pompeï rond te lopen. Alleen had hij dat ook al gedaan toen alles nog heel was, en werkte.

Dit boek bevat vele foto’s en illustraties, meestal om de situatie toen te vergelijken met die in 1979. Daarbij ging Kousbroek’s belangstelling vooral uit naar de instellingen waar hij verbleven had. Of dit nu de verschrikkelijke kostschool was waar hij heen moest, of de Jappenkampen daarna, die in vergelijking daarmee bijna meevielen.

Maar, hier schreef hij elders ook al over.

Rudy Kousbroek, Terug naar Negri Pan Erkoms
251 pagina’s
Meulenhoff, 1995

Uitvindingen van Leonardo da Vinci ~ Charles Gibbs-Smith

Het is misschien overdreven om te stellen dat ik alleen geïnteresseerd was in het voorwoord van dit boek. En toch. Wat had Rudy Kousbroek te zeggen over Leonardo da Vinci [1452 — 1519]? Ik wist het niet.

Terwijl van de werken van dat genie me wel éen en ander bekend was.

En toen was Kousbroek enkel ongeremd enthousiast over de vondsten van Leonardo — die hij daarom een tijdreiziger noemde. Zo ver leek de man in zijn denken tijdgenoten vooruit.

Het moest daarom wel haast of Leonardo had kennis die hij niet hebben kón.

En ik ben zo vrij daar dan wat kritischer over te zijn. Natuurlijk, Leonardo da Vinci bedacht het éen en ander op papier dat later, door anderen, onafhankelijk van zijn ideeën, ook echt is waargemaakt. En toen zelfs bleek te werken. Noem de parachute, of de tank. De helicopter.

Was hij verder nog architect, filosoof, natuurkundige, scheikundige, anatomist, beeldhouwer, schrijver, schilder en componist.

Dit boek gaat vooral in op zijn werk als ingenieur in de oudste zin van dat woord; als bedenker en maker van oorlogstuig.

De schaal klopte alleen bij Leonardo doorgaans nog niet. Dus hadden zijn veel van vondsten nooit gewerkt op de manier die hij had bedacht — leefden zijn ideeën alleen op papier.

Bovendien, de basisvondst achter zijn helicopter bijvoorbeeld bestond al veel langer. Lang daarvoor was er al kinderspeelgoed dat volgens dezelfde principes werkte. En zo zal er meer zijn geweest.

Veel vondsten uit de werktuigbouw waren al eeuwen, zo niet millennia bekend. De oude Egyptenaren hadden al batterijen, automaten, en andere machines. Alleen zagen ze die zaken als speelgoed, of hoogstens goed voor een leuk effectje tijdens een eredienst. In tijden waarin arbeid niets kost, heeft technologie die het werk makkelijker maakt ook weinig doel.

Mij ergert gauw dat in de behandeling van Leonardo da Vinci — maar ook bij Gerolamo Cardano — veel van de vondsten zo kritiekloos getoond worden. Van alle context ontdaan. Alsof de mannen niet verder hadden gedacht op wat er al was, maar alles spontaan hun vondst geweest is. En hun werk alleen.

Terwijl er bij Leonardo’s anatomische tekeningen wel gauw eens verwijzingen gegeven worden naar voorganger of navolgers.

Bij de werktuigen die hij bedacht ontbreekt zo’n afweging doorgaans. En het kan best omdat er totaal geen zicht is op hoe de techniek zich ontwikkeld heeft. Of onbekend is welke kennis er weliswaar was, en waarschijnlijk eeuwen verloren ging. Maar meldt dat dan, geachte auteurs.

Charles Gibbs-Smith was expert op het gebied van vliegtuigen. Dus krijgen Leonardo’s schetsen van vliegmachines de prominenste aandacht in dit plaatjesboek. En is hij er vrij duidelijk in waarom zulke tuigen met bewegende vleugels nooit luchtwaardig konden zijn.

Toch blijkt voor mij het genie er niet uit door dat zo te isoleren.

Charles Gibbs-Smith, De uitvindingen van Leonardo da Vinci
Met een voorwoord van Rudy Kousbroek

110 pagina’s
De Haan, 1978
vertaling door Wiard Smit van The Inventions of Leonardo da Vinci, 1978

Verborgen verwantschappen ~ Rudy Kousbroek

Praatjes bij plaatjes. Zo is dit boek wat oneerbiedig te typeren. Kousbroek zocht wat oude fotos uit, en mijmert daar wat over. Meestal over wat ooit was en niet meer is.

Daarbij komen regelmatig van Kousbroek inmiddels bekende voorliefdes terug. Zoals het dier bijvoorbeeld, en dan in het bijzonder het varken. Vaak zijn die mijmeringen dan weer gekoppeld aan verzuchtingen hoe slecht wij mensen sommige beesten behandelen.

Technologie was vroeger interessanter, aldus Kousbroek. Want, toen was tenminste nog duidelijk wat de functie van een apparaat was. De neiging om alles te stroomlijnen, heeft veel verpest.

En ach, af en toe mijmer ik wat met Kousbroek mee. De oer-deux chevaux was een prachtig elementaire auto.

Verder is dit een boek éen dat mij wat te veel voortkabbelt. Heel bijzonder zijn de meeste fotos niet, maar vooral ouderwets. Ze moeten bijzonder worden gemaakt door Kousbroeks woorden, zijn persoonlijke ideeën en herinneringen.

Dat lukt lang niet altijd. Kousbroek heeft veel indrukwekkender boeken geschreven.

Gek genoeg deed dit boek me nog het meest denken aan een geïllustreerd weblog, waarvan sommige praatjes bij plaatjes beter gelukt zijn dan anderen, omdat de schrijver niet iedere dag even goed in vorm is.

Extraatje: download hier een fotosynthese die Kousbroek schreef voor het alumniblad van de Rijksuniversiteit Groningen. Al was het maar om een idee te krijgen van zijn aanpak en stijl.

Rudy Kousbroek, Verborgen verwantschappen
Fotosynthese

143 pagina’s
Uitgeverij Augustus © 2005

Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam ~ Rudy Kousbroek

Een oermechanisme is het, om de wereld hanteerbaar te maken door verhalen. Al zullen kinderen dit meer doen dan volwassenen, omdat kennis de fantasie verlamt. Tegenwoordig heet het professionele voorbereiding, als ik me voor een interview afvraag wat de geïnterviewde zal gaan zeggen, en hoe ik daar dan op moet ingaan. Maar bij mij houdt het daarmee wel op.

Toch grijpen weer anderen alles in hun omgeving aan om verhalen te bedenken. Die beginnen al hele verwikkelingen te verzinnen als ze twee mensen zien lopen die op het oog helemaal niet bij elkaar passen.

Nog opvallender vind ik de blijkbaar heel algemene neiging om verhalen te gaan verzinnen waar voor mij al helemaal geen verhalen meer zijn.

In de documentaire ‘Searching for the Wrong-Eyed Jesus‘ komt aan het begin een prachtige scene voor, als verhalenverteller Harry Crews uitlegt wat het in zijn jeugd betekende als de Sears Roebuck-catalogus werd bezorgd. Dat postorderboek bood de inwoners van de arme zuidelijke staten niet alleen een blik op begerenswaardige goederen, ook de modellen erin waren van een paradijselijke lichamelijke perfectie die daar ongewoon was. Ze hadden niets eens gewoon zweren. Om toch te verklaren hoe het kon sommige modellen zo ontevreden keken, werd dan het verhaal verzonnen waarom.

Dat kinderidee, om verbanden te willen zien waar die er niet zijn, wordt nog opvallend vaak professioneel uitgewerkt. Zo verscheen bijvoorbeeld in het begin van de twintigste eeuw het prachtige boek What a Life!; dat is een satirische biografie over het leven van een Britse gentleman aan de hand van plaatjes uit de Whiteley’s General Catalogue.

Achter het boek Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam gaan dezelfde principes schuil. Rudy Kousbroek moest in de jaren vijftig zijn dochtertje vertellen wat het verhaal was bij de gravures in een verzamelband met oude tijdschriften. Probleem daarbij was dat er steeds verschillende feuilletons achter elkaar stonden in die tijdschriften, waardoor er geen logisch verband tussen opeenvolgende illustraties was. Dit is iets waar volwassen lezers aan gewend zijn geraakt, maar dat kinderen niet per se accepteren.

De vindingrijkheid die Kousbroek daarbij moest toepassen werd voorgezet in dit boek, dat grotendeels eerder als dagelijks feuilleton in NRC-Handelsblad verscheen. En ik denk dat het in dagelijkse porties ook aanzienlijk interessanter om te lezen was, dan nu. Dus om dit boek naar waarde te beoordelen, had ik er driekwart jaar over moeten doen. Maar aan die discipline ontbreekt het me.

Nu heb ik eigenlijk alleen de oude gravures goed bekeken, die Kousbroek uitzocht — en waar hij weleens iets aan heeft aangepast. Maar dat telt ook zwaar, voor mij.

Rudy Kousbroek, Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam
262 pagina’s
De Bezige Bij © 1981


Waanzin aan de macht ~ Rudy Kousbroek

‘Verspreide ergernissen’ en ‘Verzamelde ergernissen’, zo heten twee van de delen in deze inmiddels klassieke bundels essays. Kousbroek moppert wat af in dit boek. Over de Nederlandse radio onder meer, de reclame, en vooral over de spellingshervorming van toen; de vervloekingen daarover krijgen zelfs een apart deel.

Maar zie, opvallend aan veel van deze stukken is toch hoe tijdloos ze zijn. Medio 2006 verandert volgens het nieuwe Groene boekje de voorkeursspelling in ‘ideëeloos’; en hoe ’n toepasselijk woord is dit wel niet. Dat voorbeeld doet mij bovendien denken aan dat redeloos, radeloos, reddeloos; van het rampjaar.

En nog altijd is er gemiddeld genomen vrijwel niets op de Nederlandse radio te horen dat de moeite van het beluisteren waard zou zijn, ondanks dat er sinds Kousbroek’s beklag een klassieke zender bijkwam. Maar er wordt te veel op de radio geluld, uitgezonderd dan op de stations die steeds de twintig verschillende liedjes draaien die toevallig in de mode zijn.

Ondanks dat Kousbroek vaak reageert op wat ooit de actualiteit was, lukt het hem toch zo te doen dat er universele gedachten over naar voren komen.

De waanzin regeert nog altijd. De redenen daarvoor opgemerkt te hebben, is knap.

Rudy Kousbroek, De waanzin aan de macht
Anathema’s 4

200 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 1979

Zuivere schim in een vervuilde schepping ~ Rudy Kousbroek

Was E.M. Forster niet ooit naar Alexandrië gegaan, dan had de wereld misschien nooit gehoord van de dichter Kaváfis. Rudy Kousbroek noemt het feit terloops, in de essaybundel Een zuivere schim in een vervuilde schepping. En het gegeven zet hem toch ook nog tot mijmeren aan.

Hoeveel dichters zijn er die nooit het geluk smaakten om hun E.M. Forster te ontmoeten?

Ik wist dat niet, van die ontdekking door een buitenstaander. Zelfs al is er dat raadsel hoe het kan dat een in het Grieks dichtende man uit een Arabisch sprekend land overal in de wereld bekend zou worden.

Kousbroek was verder niet heel gul met feiten in zijn essays. Dit boek bevat drie opstellen, en wat reacties daar dan op. En eigenlijk geldt voor alle stukken dat ze bedoeld zijn voor een al ingevoerde lezer.

De kwaliteit van Kaváfis’ gedichten spreekt bijvoorbeeld voor zich. Die hoeft niet te worden uitgelegd.

In het eerste essay is Kousbroek in Alexandrië, op bedevaart naar de plaats waar enkele van de mooiste regels ooit uit de wereldliteratuur geschreven zijn. Alleen is dat huis van Kaváfis vijftig jaar later nauwelijks te vinden, en voelt hij zich een indringer als hij uiteindelijk het vroegere appartement binnentreedt van de dichter. Dat is dan een armoedig en vol pension.

Het tweede essay is ietwat polemisch. Voor Rudy Kousbroek stond buiten kijf dat Kaváfis’ homosexualiteit, en zijn kwetsbare positie daardoor, meeweegt in de poëzie. Literatuurwetenschappers en ook vertalers willen daar niet echt aan.

In het derde essay wordt op deze kwestie voortgeborduurd. Want, doe het gedachtenexperiment eens, en vervang de ‘hij’ die de vertalers in de liefdesgedichten introduceren nu eens overal een door ‘zij’. Vertoont het object van de begeerte, of eerder de herinnering, dan mannelijk of vrouwelijk gedrag?

Waarmee dus ook weer eens voor mij gold: ik kan beter Kaváfis zelf herlezen. Anderen zien polemiseren over bepaalde aspecten van zijn oeuvre maken die gedichten niet beter. Of toegankelijker.

Dus speelt de aloude kwestie weer eens. Ergens tussen feit en mening dringt zich de interpretatie op, van een ander. En die gaat niet altijd een even interessante richting uit.

[ wordt vervolgd ]

Rudy Kousbroek, Een zuivere schim in een vervuilde schepping
Over het werk van Konstantinos Kavafis

95 pagina’s
Vriendenlust, 1988