Essays II ~ Michel de Montaigne

► door: A.IJ. van den Berg

Het tweede boek met essays van Michel de Montaigne [1533-1592] bevat éen uitzonderlijk lang stuk. Het twaalfde hoofdstuk. Van ruim tweehonderd bladzijden. De ‘Apologie voor Raymond Sebond’.

Teksten als deze vreesde ik vooraf. Want, om zo’n essay te begrijpen, volstaat het niet om het te lezen, en de bijna vierhonderd voetnoten daarbij mee te wegen. Daar is historische achtergrondkennis voor nodig die het boek niet biedt. En erger nog: wetenschap over waar gelovigen in Montaigne’s tijd over tobden.

Sebond was een Spaanse theoloog, die in de vijftiende eeuw het boek schreef met de titel Liber naturae sive creaturarum, etc. Daarin poneerde hij dat niet alleen de Bijbel de openbaring Gods was, maar ook alle natuur. En goed, dat gegeven ken ik. Vrij goed. Ik ben zelfs ooit afgestudeerd op de strijd rond een negentiende-eeuwse versie van een populair-wetenschappelijk Boek der natuur — waar de ene helft van de schrijvers de blinde verheerlijking van God om wat Hij geschapen had uit de tekst wilde houden, en de andere juist niet.

En ondanks die kennis interesseerde me Montaigne’s betoog niet. Ook al bestaat het essay uit twee gedeelten; over wat er voor Sebond te zeggen is, en wat er tegen. Zelfs al is aan Montaigne te zien dat hij vrij sceptisch was over sommige claims. Maar het ging me te ver om te onderzoeken welke theologische fijnzinnigheden Montaigne daarbij aanvoerde — laat staan tegen welke heersende opvattingen hij daarmee inging. Zulks heeft alleen nut als ik daar een artikel over zou willen schrijven; en die behoefte is er niet.

Ik lees deze boeken om een andere reden. Om vermaakt te worden, en om te zien waarin Montaigne een herkenbaar bijna hedendaags mens lijkt te zijn, en waarin juist helemaal niet.

Meest opvallend wijkt hij van mij af, als het gaat over ‘eer’, en aanverwante zaken. Zo bewonderde Montaigne openlijk de houding die Balthasar Gerards aannam; de moordenaar van Willem de Zwijger. Deze wist na zijn daad gearresteerd te zullen worden, en een veroordeling niet te zullen overleven. Maar Gerards aanvaarde dat met trots [Over de deugd. Hoofdstuk 29].

Nog opvallender wijkt Montaigne’s eergevoel af als hij de grootste daden beschrijft die vrouwen naar zijn mening hebben verricht. En die waren dan telkens dat ook zij voor de dood kozen, als hun echtgenoot stierf, of werd geëxecuteerd. [Hoofdstuk 35. Over drie goede vrouwen].

Het zijn die gedachten, en zulke essays, die het lezen ook niet helemaal tot corvee maken. Al ben ik nog weer blijer met de passages waarin Montaigne zich onbeschroomd uitspreekt over zichzelf:

Ik wil rijk zijn door mijzelf, niet door wat ik anderen ontleen. [Hoofdstuk 16. Over roem]

undefined

Over ieder onderwerp zeg ik al gauw het meest definitieve wat ik ervan weet. Cicero is van mening dat bij verhandelingen over filosofie het moeilijkste onderdeel de inleiding is. Als dat zo is stort ik me gelijk op het slot [Hoofdstuk 17. Over eigendunk].

undefined

Mijn lichamelijke eigenschappen stemmen, om kort te gaan, zeer wel overeen met die van mijn geest. Er is niets lichtvoetigs aan; alleen pure kracht en volharding. Bij ontberingen houd ik goed stand, maar alleen als ik mijzelf ertoe zet en zolang ik door mijn eigen verlangen geleid wordt [Ibidem].

undefined

Ik ontdek niet zo veel goeds in mijzelf, dat ik er zonder blozen over kan praten. [Hoofdstuk 18. Over loochenen]

undefined

Hoe vaak heeft dit werk me niet afgeleid van onaangename gedachten! En alle oppervlakkige gedachten moeten tot de vervelendste gerekend worden. [Ibidem]

En goed, dan toonde de ellenlange apologie wel aan dat Montaigne op een vrijwel hedendaagse manier naar dieren keek; en vond dat mensen zich vaak schandelijk gedroegen tegenover hen. Waarmee hij dus in idee en daad afweek van zijn tijdgenoten. Maar juist die gedachte is weer niet vreemd, omdat wij die kennen.

Enfin.

wordt vervolgd:

Michel de Montaigne, Essays II
544 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

[x]opgenomen in het dossier: