Kreten uit een urn ~ Arjan Peters

Opvallend hoe Arjan Peters probeert te ontkrachten dat de literatuurkritiek gestorven zou zijn, in een boekje dat verder een in memoriam biedt en behandelt hoe dode schrijvers herdacht worden.

Het hield hem wel bezig, die dood. En de sectie op de overledene.

Dat herdenkingsstuk gaat over Michaël Zeeman, door wie Peters bij de Volkskrant kwam. En dat was toch vooral een man die grote indruk wist te maken op de mensen in zijn directe omgeving, zonder dat mij ooit duidelijk is geworden waarom.

‘Doodsberichten’ is evenzeer een merkwaardige tekst. Tenminste, voor wie in ogenschouw neemt dat Arjan Peters criticus bij een dagblad is. Een krant. U weet wel. Zo’n dagelijkse uitgave op goedkoop papier waar journalisten voor werken.

Want Peters vindt het nogal wat dat hij weleens een necrologie heeft moeten schrijven over een overleden auteur van wie hij nog nooit een boek gelezen had.

Terwijl iedereen bij diezelfde krant vergelijkbare inspanningen heeft moeten verrichten. Elke journalist heeft in een te korte tijd artikelen moeten schrijven over onderwerpen waarvan hij of zij nog nauwelijks iets af wist. Maar alleen het prinsesje op de erwt van de boekenbijlage doet vervolgens of dat heel wat bijzonders is.

[Het definitieve stuk over de necrologie als genre is overigens geschreven door Gay Talese. ‘Mr. Bad News’ heet dat.]

Dus blijft van Kreten uit een urn over de openingstekst, die zijn titel gaf aan het geheel. Over de criticus in deze tijd. Een lezing was dat die werd uitgesproken in Nijmegen.

En terecht weert Peters zich daarin tegen de te algemene stelling dat de betekenis van de literatuurkritiek zo afneemt. Want wat hadden critici ooit voor invloed dan? Hij kent geen methode om hun betekenis te meten.

Om daar vervolgens wel een zwaktebod tegenover te stellen:

Literatuurkritiek is volgens mij ook daarom zo belangrijk in kranten, dat zij daar laat zien dat literatuur geen hobby voor specialisten is, maar te midden van alle aandachtvragende gebeurtenissen en kunsten een rol speelt, al dan niet door zich met zoveel woorden uit te spreken over maatschappelijke kwesties. [9]

Non-fictie lijkt me heel wat relevanter voor lezers die hun positie willen bepalen dan de romankunst of versjesdichterij. Bovendien doen literaire auteurs al gauw enkele jaren over een roman. En hun innerlijk vuur moet wel heel hevig branden willen zij vervolgens nog iets bijzonders te zeggen hebben over maatschappelijke problemen — zonder dat dit vervelend wordt.

Pamfletten, zoals een Geert Mak ze schrijft, zijn gauw behoorlijk gênant; juist door het gebrek aan afstand.

Bovendien ontkent Peters mij de werkelijkheid wat te makkelijk. Zo zijn vrijwel alle romans die ik op de markt zie verschijnen ‘entertainments’; om Graham Greene’s onderscheid maar weer eens te hanteren. De noodzaak achter het meeste wat uitkomt in Nederland ontgaat me.

Arjan Peters meent ondertussen dat er veel wensdenken schuilt achter het idee dat de critici in betekenis afnemen. Want wat zijn het niet arrogante mannetjes en vrouwtjes, die in enkele regels het werk van jaren even de maat kunnen nemen. Peters heeft dan gelijk als hij stelt dat critici zich over boeken uitspreken — idealiter — en niet over de schrijvers van die boeken. Hoewel nogal wat mensen het verschil tussen deze twee zaken niet wensen te zien.

Alleen moet hij toch ook toegeven dat het maken van een boekenbijlage bestaat uit schipperen. Met aandacht voor Thomas Mann de ene week, omdat er een nieuwe vertaling uit is, en Daphne Deckers de week daarop.

En daarmee wist hij zijn eigen positie wel elegant te verdedigen. Alleen zie ik de boekenbijlagen nog steeds niet als heel noodzakelijk — omdat de actualiteit van boekenland voor mij de slechtst denkbare reden is om iets te gaan lezen.

Servicepagina’s blijven het, die boekenbijlagen, in heimelijke dienst van vaderlandse uitgeverijen, die te veel op de markt blijven gooien.

Niet dat ze daarom verdwijnen moesten; infrastructuren als de boekenbijlagen horen erbij. Maar een beetje lezer kan heel goed zonder.

Want hypes ontloop ik liever. En geen enkel boek is belangrijk omdat het pas verscheen. Of omdat er alleen nú iets over te zeggen zou zijn.

Arjan Peters, Kreten uit een urn
De criticus in deze tijd

32 pagina’s
Vantilt, 2013

Ongeneeslijke lezer ~ Arjan Peters

De criticus Arjan Peters was me om een paar redenen bekend, die allemaal weinig met deze bundel te maken hebben. Zo schreef hij vernietigend over het debuut van schrijfster Désanne van Brederode, om later met haar te trouwen. En dan was er nog een akkefietje met Joost Zwagerman — die het niet kon zetten dat Peters in de Volkskrant een roman van hem afkraakte, maar datzelfde boek in een ander blad vervolgens juichend bij buitenlandse uitgevers aanbeval.

Nu zal geen recensent altijd dezelfde mening over een boek verkondigen. Dat komt domweg omdat de context waarin zij hun mededelingen doen niet altijd dezelfde is. En daarmee verschillen ook het publiek, en de verwachtingen van dat publiek.

Zonder mijzelf criticus te willen noemen: in een aantal boeklogjes staat bijvoorbeeld duidelijk dat ik het betreffende boek voor andere media met andere doelen heel positief zou hebben besproken — terwijl het mij alleen bracht wat ik al kende, en dus als leeservaring teleurstelde.

Desondanks koos ik indertijd de kant van Zwagerman. Ook al ging diens conflict met Peters om de roman Chaos en rumoer, en is dat boek amper het papier waard waarop het gedrukt werd. Maar Peters leek wel heel opportunistisch bij te schnabbelen voor allerlei blaadjes. Hij sprak wel erg vaak met verschillende tongen. Dit maakte hem als mogelijke gids volstrekt onbetrouwbaar.

Toch is dit spijtig, zeg ik nu. Daardoor heb ik eerder deze bundel over de Nederlandse literatuur gemist — waarin kritieken, en beschouwingen, afgewisseld worden met meer persoonlijk getinte stukken.

In dit boek toont Peters zich namelijk wel een interessante autoriteit. Hij won mij gemakkelijk over, op punten. Ook al was dit meer door de argumenten waarmee hij de gebreken in bepaalde boeken wist aan te wijzen, dan om iets anders.

Peters is namelijk een tamelijk kritiekloos bewonderaar van Hermans, of A.F.Th. van der Heijden. Maar blijkbaar spreekt die adoratie voor zich. Terwijl ik, die nu juist lang niet alles goedvind wat beide auteurs hebben uitgebracht, liever met een wat minder blinde aanbidding geconfronteerd was.

Dus misschien vond ik dit wel alleen een aangenaam boek, omdat ik zo veel kritische opmerkingen over Nederlandstalige schrijvers verheugd begroette.

Over zijn vijand:

Het grote probleem van Zwagermans schrijverschap komt in een schel licht: hij heeft de tijdverschijnseltjes dringend nodig bij gebrek aan een eigen dringende thematiek. [67]

Over Phileine zegt sorry

Hartig, zilt-raak, als een pats met een natte handdoekpunt in een gezicht, slaat zijn onmacht Ronald Giphart in deze roman. [72]

Over Leon de Winter

Leon de Winter is een adequaat pulpschrijver. [82]

Over Connie Palmen

Ze gelooft in verhalen, fictie en stijl, beweert ze. Als je haar werk leest, vind je wel een leven maar geen goed verhaal. Palmen vat schrijven op als middel om haar misplaatste egotisme uit te leven. [89]

Over Mulisch

Harry pijpt zijn deuntje, erop vertrouwend dat een man van zijn reputatie met half werk nog goed weg komt [173]

Vanzelfsprekend gaat het nooit om deze zinnetjes alleen, maar het raamwerk van de kritiek, waarin deze oordelen de bijna overbodige conclusies zijn.

Maar uiteindelijk gaat het bij kritieken steeds om de eerlijkheid van de criticus. Mulisch is voor velen, en niet in het minst zichzelf, een groot schrijver. Dus wordt iedereen die dit niet vindt al gauw een azijnpisser genoemd; zelfs al heeft Mulisch merkwaardige slechte boeken geschreven. [En acht ik hem vooral een handige oplichter]. Het vergt moed om publiek tegen een lofkoor in te zingen.

Deze hele bundel van Arjan Peters is dan ook te lezen als het programma van een literair criticus, in vijf delen, die daarin bovendien moeite doet om de lezer goed van slecht te leren onderscheiden.

Ik had het boek alleen daarom al onbekommerd aan iedereen aanbevolen, ware er dus niet die ene affaire geweest, met dat ergerlijke windvaantjesgedrag.

Arjan Peters, De ongeneeslijke lezer
Een werkboek

336 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2002

Richard Simmillion ~ Willem Frederik Hermans

Er was een tijd dat ik de autobiografische boeken van schrijvers hoger plaatste dan alles wat ze verder ook maar hadden gemaakt. Dagboeken en andere aantekeningen toonden me rechtstreeks iemands rauwe talent, dacht ik. En bij een paar schrijvers was dat ook zo. Memoires van auteurs en andere herinneringen konden me misschien iets over het geheim vertellen van wat een schrijver tot goede schrijver maakt, zo dacht ik. Maar dat bleek onzin.

omslag richard simmillion

Inmiddels stel ik verhalen en romans toch weer boven al dat autobiografische. Een zekere indikking en stilering van al die persoonlijke ervaringen is toch wel prettig.

Ik vermoed dat vooral het lezen van weblogs en online-journalen voor die verschuiving verantwoordelijk is. Toegegeven, slechts weinigen die op de internetten publiceren, zijn in staat hun dagelijkse beslommeringen zo te beschrijven dat er iets van overblijft. En ook maakt bijna niemand steeds zulke rare dingen mee dat enkel de beschrijving daarvan volstaat. Toch is de trivialiteit juist vaak ontwapenend, en ook stellen weblogs de lezer in staat van dag tot dag mee te leven. Die actualiteit missen boeken noodzakelijkerwijs, waardoor ze merkwaardig genoeg mij nu te bedacht kunnen overkomen.

Enfin, dat brengt me bij deze verzameling autobiografische verhalen van W.F. Hermans. Hierin staan twee verhalen uit het boek Een wonderkind of een total loss, drie stukken uit De laatste roker, en éen verhaal uit Snoeck’s Almanak 55 uit 1979. De twee eerstgenoemde boeken staan bij mij in de kast, dus veel nieuws leverde deze nieuwe bundeling mij niet op.

Hermans zag tijdens zijn leven niets in zo’n verzameling. Maar goed, de man is dood. Die heeft niets meer te zeggen over wat er met zijn werk gebeurt. Dat voorrecht is nu weggelegd voor mensen die postuum tot Wim-zegger promoveerden en andere paladijnen die perfect weten hoe Hermans het had gezien; de necrofiele brigade die vanzelf opdoemt als de dode succes heeft gehad.

Dus, wat te zeggen over dit boek?

Een probleem voor mij is dat het verhaal ‘Het grote medelijden’ erin staat, wat in mijn ogen tot het beste behoort wat Hermans ooit geschreven heeft. Zelden zijn in de Nederlandse literatuur schrijnender zinnen op papier gezet over de eenzaamheid die iemand overvallen kan in het gezelschap van anderen. Elk boek waarin dit verhaal staat, is een goed boek.

Maar, worden de autobiografische verhalen beter door ze in éen band te zetten, dan ze in hun oorspronkelijke omgeving waren? Winnen ze bij bundeling?

Ik denk van niet. Omdat de zes verhalen nogal ongelijk van kwaliteit zijn, wordt ze geen dienst bewezen door alles bij elkaar te harken. Ook al omdat ze zo samen nu ook niet heel veel van ‘de waarheid’ vertellen over de schrijver.

[Overigens staat hier veel meer informatie over de figuur Richard Simmillion, en waarom Hermans nooit een autobiografie schreef. Zij het in een soms wel wat vervelend literatuurbeschouwersproza].

Willem Frederik Hermans, Richard Simmillion
Een onvoltooide autobiografie

met een nawoord van Arjan Peters
231 pagina’s
Uitgeverij De Bezige Bij, 2005


Weerspannige slaper ~ Willem Frederik Hermans

Criticus Arjan Peters heeft het werk van Hermans herordend in een aantal nieuwe boeken. Zijn idee om alle autobiografische verhalen te bundelen, leverde alleen een nogal gebrekkig monstertje van Frankenstein op, wat mij betreft. Er bleven ledematen ontbreken, en leven zat er nauwelijks in. Daarentegen toont de bundel De weerspannige slaper aan dat zo’n herschikking wel kan werken; als er maar genoeg bronmateriaal is om uit te kiezen.

Ik heb Hermans namelijk nooit gelezen met als doel om te zien wat hij nu over Parijs te zeggen had. Terwijl z’n uitspraken daarover wel degelijk een amusant boek opleveren. Zelfs al kende ik vrijwel alle materiaal al, in de nieuwe setting schittert het op eigen kracht; waar het indertijd misschien wat wegviel tussen alle polemiek over wat er mis is in Nederland.

In het boek zijn de columns opgenomen die hij in de jaren ’70 voor Het Parool schreef, onder de naam Age Bijkaart, en langere stukken die eerder verschenen in: Ik draag geen helm met vederbos [1979], Klaas kwam niet [1983], Door gevaarlijke gekken omringd [1988], en Malle Hugo [1994].

Opvallend is dat Hermans zich zo vaak een licht geamuseerd waarnemer toont in deze verzameling. Als hij spot is dat als vanzelfsprekend toch weer richting zijn lezers.

Hoe langer ik hier ben, hoe minder ik kan begrijpen dat niet iedereen er al lang vandoor gegaan is in Nederland. [28]

Wat mij dan weer het meeste opviel, was het essay ‘De Amerikanen hebben een computer die weet of u geslachtsziek bent!’. Hermans vertelt daarin over een bezoek aan de Amerikaanse consulaat in de jaren tachtig. Toen het nog nodig was een visum aan te vragen voor een bezoek aan de VS.

Dit essay moet, ongeweten en indirect, éen van de eerste stukken uit de Nederlandse literatuur zijn waar internet in meespeelt. Hermans’ visumaanvraag wordt aan ‘de computer’ voorgelegd, en omdat hij nergens in een bestand als terrorist gebrandmerkt staat, wordt het toelatingsbewijs in zijn paspoort gezet. Zo’n check kon natuurlijk nooit alleen plaatsvinden tegen lokaal beschikbare informatie — of als er al een lokale database was, zal die op zijn minst regelmatig van afstand worden bijgewerkt.

Ook interessant is dat de huidige praktijk om vingerafdrukken te nemen van elke reiziger die Amerika binnen wil, voorheen standaard was. Hermans herinnerde zich dat tenminste, van een reis dertig jaar daarvoor.

Willem Frederik Hermans, De weerspannige slaper
Gekozen en ingeleid door Arjan Peters

366 pagina’s
De Bezige Bij, 2004

Woord is aan de schrijver ~ Arjan Peters

Peters onderscheidt zich van andere literaire critici, doordat hij weleens een vraaggesprek heeft met een schrijver. Sommige van deze interviews worden zelfs op de radio uitgezonden. In Het woord is aan de schrijver zijn gesprekken verzameld die plaatsvonden tussen 1990 en 2005. Gezien deze vrij lange periode is het daarom niet vreemd dat sommige auteurs zelfs twee keer aan het woord komen in het boek.

Mij viel bij het lezen op dat ik me passages uit sommige interviews herinnerde. Had ik ze toch eerder gelezen in Vrij Nederland of De Volkskrant, zonder dat me ooit was opgevallen dat Arjan Peters de vragen had gesteld.

Die mij bekende opmerking van L.H. Wiener, dat hij tandpasta een te banaal woord vindt om in zijn boeken te gebruiken, komt bijvoorbeeld uit zo’n interview.

En dit blijft waarschijnlijk een probleem met gesprekken als in deze bundel. De ondervraagde schrijver is belangrijk. Niet het mannetje of vrouwtje dat de vragen stelt. Zijn of haar kwaliteit is hoogstens een indirecte kwaliteit. Zelfs als het de interviewer lukt om een schrijver interessant te maken waar ik geen woord van gelezen heb, is het nog hoogst onzeker of me bijblijft wie het gesprek heeft geëntameerd.

Toch, als een beoordelingscriterium is of ik nu nieuwsgierig ben geworden naar schrijvers waar ik nooit iets van las, dan heeft Peters gefaald. Dan zijn diens interviews misschien wat te veel gericht geweest op een nu achterhaalde actualiteit. Dan is iemand als Jan Brokken te prefereren; misschien omdat die meer schrijversportretten maakte van zijn interviews.

In dit boek staan bovendien een aantal vrijwel letterlijk uitgeschreven radiogesprekken die niet altijd even boeiend om te lezen waren; daar had enige verdere stilering misschien iets aan kunnen doen.

Tegelijk zijn er de gesprekken met Brakman, met Voskuil, met Campert, Gerrit Krol, Komrij, en Jean-Paul Franssens. Die ik soms al kende, maar die toch iets aan het werk van die auteurs wisten toe te voegen — of die op zichzelf wel een mooi portret opleverden.

Arjan Peters, Het woord is aan de schrijver
Interviews

280 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2005