Er is niets poëtischer dan de waarheid ~ Ivan Wolffers (red.)

Ooit was de schrijver Multatuli nog niet herdacht met een standbeeld. Een schande was dat, vond menigeen, waaronder de arts en schrijver Ivan Wolffers. Dus werd er geld ingezameld. Onder meer door dit actieboek uit te geven, waartoe tal van bekende Nederlandse auteurs hun gedachten over Eduard Douwes Dekker hadden opgeschreven.

Althans. Willem Frederik Hermans zag niet zo veel in het plan. De tijd van standbeelden was voorbij. Maar hij gaf wel weer toestemming om de beide brieven af te drukken die hij met Wolffers over het onderwerp had gewisseld.

Het boeiendst in deze bundel schreven de mensen die echt over Douwes Dekker hadden nagedacht, en niet enkel goede herinneringen bewaarde aan een flard Woutertje Pieterse op school, of de fabel van ‘Saïdja en Adinda’. Probleem werd alleen wel dat Multatuli dan meestal een nogal onsympathiek mens werd bevonden. Hoe goed hij soms ook schrijven kon.

Ook was er nog een ander probleem, volgens Hans Vervoort.

Op de televisie zie ik wel eens het programma ‘Wordt u al geholpen?’, een platte Engelse serie over komische gebeurtenissen in de modeafdeling van een warenhuis. Floor-chef is captain Peacock, die als twee druppels water lijkt op latere foto’s van Douwes Dekker. Heiligschennis, maar áls er ooit een beeld van Multatuli in Amsterdam komt, zal het op veel fotografische belangstelling van Engelse toeristen kunnen rekenen. [94]

Prettig duidelijk vond ik vooral de bijdrage van Maarten ’t Hart, die geen goed woord over heeft voor Multatuli, of diens status als auteur.

Te lang reeds werd in Nederland Multatuli de hand boven het hoofd gehouden. Volkomen misplaatste bewondering is zijn deel geworden. [141]

scheiding

Maar, zal men zeggen, hij kwam toch op voor ‘de verdrukte Javaan’. Ach, hoe nobel! Bedenk daarbij wel dat Mutatuli twee jaar lang op verlof in Nederland was, niet naar Indonesië terugwilde, daartoe geprest moest worden. Bedenk wel dat hij in die twee jaar grootmoedig andermans geld erdoor joeg en uiteindelijk wel terug moest en daarover zo verontwaardigd was dat hij de eerste de beste kans aangreep om amok te maken. [143]

scheiding

Onze grootste schrijver? Vanwege die schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen? [145]

scheiding

Z’n kennis was minimaal. Hij wist minder dan een kind wat nu van de lagere school afkomt. Hij was geborneerd, bekrompen, eigenwijs, meende Kant, Stuart Mill, Goethe, Sterne, ‘die vuile Richardson’, Diogenes (‘Ik houd Diogenes voor een bluffer’) en tientallen anderen van wie hij weinig tot niets gelezen had, rustig terzijde te mogen schuiven. [146]

scheiding

Hoe komt het dan toch dat hij zo algemeen bewonderd wordt? Het antwoord daarop is simpel: men kent z’n werk niet. [147]

Voorts was ’t Hart opgevallen dat maar éen soort auteurs werkelijk grote bewondering had voor Multatuli. De polemisten onder de Nederlandse schrijvers konden inderdaad wat een voorganger in hem zien.

Maar, misschien onbedoeld, Maarten ’t Hart toonde in zijn afkeer toch ook aan hoe prettig het kan zien om iemand te zien fulmineren tegen een ander; of de misverstanden die ieder over die ander heeft.

Er is niets poëtischer dan de waarheid
Schrijvers over Multatuli

157 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1986

* in dit boek zijn bijdragen opgenomen van:

  • A. Alberts
  • Belcampo
  • Eva en J.M.A. Biesheuvel
  • Marion Bloem
  • Jan Blokker
  • Boudewijn Büch
  • Kees Fens
  • Margaretha Ferguson
  • Rudolf Geel
  • Hermine de Graaf
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • W.F. Hermans
  • D. Hillenius
  • Mensje van Keulen
  • Annie van den Oever
  • Karel van het Reve
  • Nico Scheepmaker
  • Jan Siebelink
  • F. Springer
  • Pramoedya Ananta Toer
  • Marten Toonder
  • Adriaan van der Veen
  • Ger Verrips
  • Cornelis Verhoeven
  • Hans Vervoort
  • Hans Warren
  • Ivan Wolffers

 


Heer Bommel en de bovenbazen ~ Marten Toonder

Soms wil het herlezen niet, of niet meer. En omdat ik herlezen van een grotere betekenis vind dan lezen, kan dit dan schuren.

Tegelijk zullen de redenen per boek verschillen waarom een terugkeer onmogelijk is geworden, hoe interessant dat ooit eerder was.

Bij de Bommel-verhalen van Marten Toonder weegt bijvoorbeeld mee dat ik de mechaniekjes ben gaan doorzien achter de verhalen. Die zijn me vaak wat te eenvoudig. Scenarist Lo Hartog van Banda, die ook voor De bovenbazen van betekenis was, en toch niet genoemd wordt in de verantwoording, zei bijvoorbeeld ooit iets elementairs over de personages Tom Poes en Ollie B. Bommel.

Als dat schaakstukken zouden zijn, was Tom Poes een loper, die altijd vasthield aan dezelfde lijn, en nooit plots naar een andere kleur zou overgaan. Heer Bommel daarentegen is een paard, die altijd sprongen maakt naar een onverwachte richting.

Nu is dit geen opmerking die groot nieuws brengt voor iemand die al meer dan éen Bommel-verhaal las. Tom Poes blijft inderdaad dat geheel voorspelbaar opererende personage. Altijd goed. En nogal plat daarmee. Terwijl het de sprongen van Bommel zijn waardoor de verhalen hun aardigheid krijgen.

Toch was het me net te veel aan onthulling als een maker aan geeft dat de verhalen ook zo werden opgezet, tijdens die verbale kaatspartijen tussen Hartog van Banda en Toonder bij het maken van de strip.

Vanzelfsprekend was deze krantenstrip maakwerk. Elke dag moest er een strook in NRC Handelsblad verschijnen. Zes stroken in de week. Ruim driehonderd per jaar. Met drie tekeningen per strook vereiste dat daarmee een kleine duizend tekeningen elk jaar, en niet te vergeten de woorden daaronder. Die hoeveelheid is alleen aan te maken met een industriële opzet, en tal van ingebouwde zekerheden, waarmee er toch altijd een zekere basisniveau werd behouden in de output.

En Bommel-verhaal 104, De bovenbazen, is dan weliswaar éen van de beter geslaagde afleveringen in de reeks. Indirect bevat ook dit verhaal de elementen die de reeks zo vervelend hebben gemaakt, voor mij. Zo bleek. De oplossing voor alle opgeroepen problemen was wel erg simpel. Een deus-ex-machina ? — nu goed, ditmaal was dat dan god ín een machinetje. Maar bovenal stoort de wetenschap dat de terugkeer naar de normaaltoestand nooit met een loutering komt, of een catharsis. In een volgend verhaal zal het zijn of deze geschiedenis nooit gebeurd is.

Daardoor lukt het me niet meer om terug te keren naar deze boeken. Omdat ik daarin te analytisch ga lezen, in plaats van in de tekst te kunnen verdwijnen. Ik herken liever de trucs niet die telkens werden ingezet om ook dit zoveelste verhaal weer te kunnen vullen.

Een probleem met De bovenbazen was ook dat het verhaal zwaar leunt op éen vondst — dat alles in de wereld het bezit is van een selecte groep — en dat het boek nooit meer te herlezen valt zonder kennis van die vondst.

Kern van De bovenbazen is de simpele omkering dat voor Heer Ollie, wiens lijfspreuk de hele reeks luidt ‘geld speelt geen rol’, dat geld voor éen keer wel ineens hoogst belangrijk wordt. Want plots, door een onterecht gewonnen weddenschap van Tom Poes, overschrijdt zijn kapitaal de kritische massa, gaat dat uit zichzelf geld aantrekken, en hoort hij ineens tot de tien rijksten van waar het ook is waar het plaatsje Rommeldam ligt.

De andere negen rijksten, onder wie éen met de naam Horrorkitsj, wonen iets verderop, in de Gouden Bergen.

En zij palmen Heer Bommel in, omdat hij nu ook een bovenbaas is, en moet worden als zij. En vanzelfsprekend neemt Heer Bommel meteen afstand van alle minvermogenden.

Die status houdt hij slechts even. Want ongewild maakt Heer Bommel fouten, en even onbedoeld zet hij alles ook weer recht. Vlak voor het einde van het verhaal.

Later is deze vertelling extra heilig gemaakt, omdat Toonder, en Hartog van Banda, er spelenderwijs zoveel kritiek in lijken te hebben geuit op de uitwassen van het blinde marktkapitalisme. Enkel omdat Marten Toonder van zijn bedrijf af wilde, om lekker rustig in Ierland te gaan wonen, en daarom een schrik aanjagend kijkje had gekregen in de wereld van het geld.

En goed, het blijft bijvoorbeeld opvallend dat in een krantenstrip uit 1963 wel uitgebreid beschreven staat hoe makkelijk het milieu vernietigd wordt, als dit nuttig schijnt te zijn voor de grootste bedrijven en hun rijke aandeelhouders. Terwijl een toch behoorlijk linkse hoogleraar economie als Jan Pen pas jaren later door de Club van Rome inzag dat er toch echt keiharde problemen kleven aan het dogma van eeuwige groei om de welvaart.

Alleen heb ik dan weer te veel dystopische SF gelezen om niet te weten dat er indertijd al even boeken werden geschreven over milieurampen, of samenlevingen waarin het kapitaal leidend was, voor deze strip van Toonder verscheen.

In dit verhaal is, zoals in alle Bommel-verhalen, de hele wereld versimpeld tot een dorp, met een groot gebied er omheen. Alle multinationals, en hun meest vermogende aandeelhouders, zijn teruggebracht tot negen mannen die enkel om zichzelf en hun geld denken, de rest mag rustig kapot, als dat iets op zou leveren. Zelfs de principiële kern van het kapitalisme, dat je niet alleen geld kunt verdienen met werk, maar dat je geld op zich ook geld kan verdienen, werd vereenvoudigd tot een magisch proces.

Dus is het zeker knap dat binnen al die verkleining en versimpeling er toch nog van alles wordt opgemerkt dat op wezenlijke systeemkritiek lijkt. Alleen zijn de getoonde schema’s zo algemeen dat daar nog veel meer in te lezen valt, en gedaan is, dan de makers er ooit hebben ingestopt.

Een eeuwig probleem met strips als deze, net als trouwens met alle boeken waarin beeld en tekst naast elkaar staan, is verder dat het me niet lukt om te lezen en plaatjes te kijken tegelijk. Noodgedwongen vergt éen zo’n Bommel-verhaal dus altijd een lees- en een kijkbeurt. Dat helpt niet heel erg meer aan de beleving mee.

Marten Toonder, De bovenbazen
100 pagina’s
© 1963
in: Marten Toonder, Een ruim gebaar
Alle verhalen van Olivier B. Bommel en Tom Poes
185 pagina’s
De Bezige Bij, 2015

Koning Hollewijn 6 ~ © Marten Toonder

Toen onlangs de tekenaar Piet Wijn overleed [1929 – 2010] stond ik, zoals vaker met dode kunstenaars, voor de vraag of er enige woorden aan zijn sterven moesten worden gewijd.

Maar, voor iemand wiens werk zo veelvuldig in mijn leven is geweest — voor welk Nederlands blad maakte Wijn geen strips? — bezat ik wel erg weinig boeken met tekeningen van hem.

En bij wat ik wel bezat, was er twijfel. Zeker is dat Piet Wijn alle tekeningen voor de tekststrip Koning Hollewijn maakte die na 1964 in De Telegraaf verschenen. Voordien deden er andere werknemers van de Toonder-studio’s aan mee.

En laat ik nu net alleen boeken hebben met strips van voor 1964. Ergens in een doos op zolder ook nog.

Een probleem met de stripreeks Koning Hollewijn is namelijk dat de Toonder Studios een vergelijkbare strip maakten, die onvergelijkbaar veel beter was. De avonturen van Tom Poes zijn interessanter, taaltechnisch boeiender, en personages zoals Ollie B. Bommel zijn nogal wat sprankelender dan wat Koning Hollewijn te bieden heeft.

De belangrijkste personages uit de Hollewijn-verhalen zijn allemaal net te weinig uitgesproken. De koning is bijvoorbeeld een filosoof, en dus wijs, met immer goede ideeën. Voor een spannend verhaal werkt zoiets helaas slecht. Zijn secretaresse Wiebeline Wip is allereerst een bakvis uit de jaren vijftig — weleens beschreven als een Tom Poes met tietjes — die een ‘goed’ personage is, dat daardoor een heel vlak karakter heeft.

Als beide strips niet uit dezelfde fabriek waren gekomen, had Koning Hollewijn de slechte imitatie kunnen zijn geweest van een concurrent die jaloers was op het succes van de Tom Poes-verhalen.

Het land dat Hollewijn regeert, heeft dan wel weer elementen waarin Nederland geparodieerd wordt. Aardig was zeker ook om nu, terwijl door de bezuinigingen flink op cultuur bezuinig wordt, een verhaal te lezen waarin in het staatsbudget niets aan cultuur wordt uitgegeven.

En dan, wat is cultuur eigenlijk?

‘De thesaurier’ behandelt onder meer leuk hoe in de Nederlandse politiek problemen worden opgelost. Er wordt dan namelijk altijd een commissie ingesteld. Net als in dit verhaal, waarin iemand zich, uitgaande van oude protocollen, stiekem de positie van thesaurier des konings inpikt.

Bijten deed het alleen niet. Memorabel werd het ook geen moment. En de lijnvoering, bijvoorbeeld in de baard van Hollewijn, hintte wel naar Piet Wijn; maar helemaal zeker ben ik daar nog altijd niet van.

Koning Hollewijn 6
De thesaurier
Zoekt de cultuur

[160 pagina’s]
Uitgeverij Skarabee z.j., (1957)
© Marten Toonder

* click voor groter:


Marten Toonder ~ Wim Hazeu

Hazeu’s kunstenaarsbiografieën roepen bij mij steevast de vraag op wat ik nu precies verlang van zulke portretten. Want er kwamen al meerdere van zijn boeken bij mij in huis. En toch lukte het me eerder nooit om zo’n levensportret dan helemaal uit te lezen — of zelfs maar de vijftig procent aan inhoud te halen waardoor ik er een boeklogje aan had horen te wijden.1

Van zijn dikke biografie over Slauerhoff las ik amper een kwart.

En vanzelfsprekend ligt dat allemaal aan mij. Al is de schrijversbiografie op deze website meer dan eens een onmogelijk genre genoemd.

Hazeu slaagt er namelijk absoluut in om telkens een vlot lezend verhaal van zo’n levensloop te maken.

Alleen, voert hij in zijn boeken niet te veel details op die niet per se ter zake doen? Is hij soms niet al te verliefd op wat zijn research heeft opgeleverd? En negeert Hazeu de bredere context van zo’n scheppend bestaan misschien soms niet wat al te makkelijk? Wordt ook niet te veel bekend veronderstelt over de inhoud van het werk van de geportretteerde?

Voornaamste reden om dan toch Hazeu’s biografie van Marten Toonder [1912 — 2005] te lezen, was dat ik meer over de laatste jaren wilde weten van die man. Ik had de verschillende delen van Toonder’s autobiografie gelezen. Op boeklog is ook zijn correspondentie met Dick Matena al eens langsgekomen. Alleen was me nooit duidelijk geworden waarom Toonder na al die decennia tevreden in Ierland te hebben gewoond in Nederland in het Rosa Spier-huis terecht kon komen. Om aldaar jaren lang in interviews te gaan verklaren dat verder leven niet meer hoefde van hem.

En toen bleek dat zijn kleinkinderen hem min of meer uit een droef Iers ziekenhuis ontvoerd hebben, opdat Toonder terug in Nederland op kon knappen van een mislukte zelfmoordpoging met pillen — een episode waarover tegen buitenstaanders gezegd werd dat hij een dubbele longontsteking had gehad.

De hoofdstukken over die laatste jaren van Toonder’s leven lazen als bijzonder naar; ook al omdat bijna al zijn kinderen en pleegkinderen doodgingen, en hij met zijn oudste zoon gebrouilleerd was geraakt.

Dus wilde ik van de weeromstuit wel over de vrolijker en veerkrachtiger jaren van Marten Toonder lezen.

Waarmee dus misschien nu de receptuur is gevonden om die vuistdikke Hazeu’s door te komen. Zulke boeken kunnen wellicht het best in een andere, meer willekeurige volgorde worden doorgenomen dan deze auteur aanbiedt. Want die houdt toch allereerst aan de chronologie van zo’n leven vast. En lang alle jaren niet in zo’n leven zijn even boeiend.

In dit boek viel het alleen nog niet mee om echt gelukkige perioden te vinden, in dat leven van Toonder. Met die crisisjaren eerst, de oorlog, en alle slepende zakelijke perikelen daarna. En de familie wist buitenstaanders goed te weren. Echte vrienden leek Marten Toonder naast zijn broer ook nooit gehad te hebben. Dus staat er ook heel veel niet in dit boek.

Tegelijk, geluk schrijft wit.

Wim Hazeu poogt in de biografie onder meer recht te doen aan het vele werk dat de medewerkers deden aan het oeuvre waarvan Marten Toonder in interviews altijd achteloos beweerde dat helemaal in zijn eentje geschapen te hebben — zoals die Tom Poes-verhalen. Terwijl iemand als Lo Hartog van Banda toch al pratend het plot van menige strip had weten te bedenken. Om nog te zwijgen over alle tekenwerk van de nimmer klagende Piet Wijn.

Alleen riep dat element bij mij de vraag op of alle op- en aanmerkingen die van Toonder kwamen over het werk altijd terecht waren geweest. Had hij het immer als beste gezien? Opvallend vond ik namelijk dat veel van de bekritiseerden weliswaar aan het woord kwamen, maar dat deze niets zeiden over hún inhoudelijke kritiek op de strips — zelfs al is er de verzachtende omstandigheid dat deze mannen allemaal als jongmaatje bij de Toonder Studio’s waren gekomen, en onder de hoede van Toonder het vak hebben geleerd.

Dat Dick Matena het zat was, als freelancer, dat Marten Toonder zelfs op het laatst nog moeilijk deed over het betalen van werk, was me overigens dan wel al bekend.

En ergens staat toch ook een tekenend citaat van Toonder over alle parasieten die zijn studio bevolkten, die nooit iets oorspronkelijks brachten, maar wel meeprofiteerden van de inspanningen van de getalenteerde enkeling. Dus zal er een strenge hiërarchie van meester en gezellen zijn geweest.

De biografie schetst, kortom, het portret van een eenkennige, op persoonlijk vlak zelden handig opererende man, die zijn genialiteit bewaarde voor wat hij maakte aan zijn bureau. Uit het niets. Waarmee ook dit levensportret weer eens onbegrijpelijk wordt voor wie de verhalen van Toonder al niet kende, en ook bewonderde.

Alleen is niet alleen een probleem van Hazeu’s kunstenaarsbiografieën — het euvel dat de lezer gauw eens verondersteld wordt een bewonderaar en zelfs al kenner te zijn van het oeuvre van een geportretteerde, is kenmerk van heel het genre van de biografie.

Wim Hazeu, Marten Toonder
Biografie

640 pagina’s
De Bezige Bij, 2012
  1. Die zelf opgelegde plicht gold overigens enkel in de jaren 2005-2014. []

Wat jij, jonge vriend ~ Dick Matena & Marten Toonder

De verzameling Wat jij, jonge vriend laat zien wat een geweldig genre het brievenboek zijn kan. Als de samenstellers nu eens wel de moeite nemen om de brieven van beide kanten op te nemen. En de correspondenten daarbij ook een gesprek gaande houden.

Bovendien toont Wat jij, jonge vriend nog een andere ontwikkeling. Die naar vriendschap. Ooit kwam Dick Matena [1943] als jongen van zeventien voor de studio van Marten Toonder [1912 – 2005] werken. Toen was er onoverbrugbaar standsverschil tussen beide; alleen al omdat de bewondering van Matena voor zijn meester te groot was.

Hun briefwisseling begon doordat Matena na jaren eens wat pas gepubliceerd werk opstuurt naar Toonder; die dan al even in Ierland woont, maar nog altijd wel de dagstrip Tom Poes schrijft en tekent. Toonder maakt zich er dan niet met een simpel bedankje vanaf, hij geeft ook commentaar op de ontvangen verhalen. En daarmee dus goede raad. Zo ontspint zich al snel een levendig gesprek dat telkens terugkomt over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het stripverhaal.

Alleen dat al vond ik geweldig om te lezen. En, in zoverre ik dat nog niet wist, de brieven bevestigden ook dat tekenaars veel leukere mensen zijn schrijvers; die zo vaak iets benepen egocentrisch houden — wat in hun brievenverzamelingen doorgaans nog benadrukt wordt ook, omdat daarin doorgaans alleen hún stem te horen is.

Wel hebben Toonder en Matena altijd geworsteld met het gegeven dat de meeste stripverhalen niet zonder tekst kunnen.

Toonder loste dat op, zoals bekend, door de tekeningen van zijn Bommel-verhalen te ondertitelen met een grote hoeveelheid woorden.

Matena is zich nog altijd aan het ontwikkelen als de briefwisseling begint. En hoewel hij zeker een eigen handschrift heeft, zoekt hij zeker nog naar vorm.

Daarbij tegelijk kampend met het eeuwige probleem dat hij zijn vrije werk moest subsidiëren met strips in opdracht. Er altijd deadlines wachtten. En het een vraag bleef of de verhalen wel afzet zouden vinden; na eerste publicatie in een blad.

Mooi was het dat de mannen zich over alle aspecten uitspreken van het vak. Van de teleurstellingen die er vaak waren als drukkers tekenwerk onmogelijk flets hadden afgedrukt tot filosofieën over waar het beeldverhaal staat, en wat er mee moet.

Daarnaast worden ze, in de loop van het boek, steeds vrijmoediger in hun opinies over andere zaken. Hun mening over Nederland, bijvoorbeeld. En een opvallend derde personage in deze brievenverzameling wordt de tekenaar Hans G. Kresse; die ooit de schepper was van de legendarische strip Eric de Noorman. Die man is geniaal, maar tegelijk onmogelijk, en beide kennen hem te goed om niet af en toe met smaak over hem te vertellen.

Voor mij zal wel meegewogen hebben dat ik inmiddels vrijwel alle werk van Matena ken. Dus, als Toonder de verstripping van Dik Trom bewondert, ben ik dat met hem eens. Als Toonder waarschuwt dat Matena zijn plaatjes gauw te vol maakt, dan klopt dit precies.

Overigens propt Matena tegenwoordig niet meer. Maar in zijn bewerkingen van bijvoorbeeld Elsschot’s boeken tekent hij ook niet altijd even zorgvuldig meer, naar mijn smaak.

De briefwisseling tussen beide stopte abrupt toen de vrouw van Toonder, Phiny Dick, onverwachts stierf. Omdat zij altijd mee las, en dat niet meer kon. En, hoe logisch ook, dat geeft dit boek helaas een wat open einde.

Toonder zou nog tot 2005 leven; zij het met grote tegenzin op het laatst. Matena zou nog vele helemaal nieuwe projecten beginnen. Veelbesproken projecten. Maar daar blijft het nu raden naar.

scheiding

De waarheid is dat ik met die studio’s maar één ideaal had, en dat was om de leemte te vullen waar ikzelf zo’n moeite mee had toen ik startte. Ik bedoel: het scheppen van mogelijkheden voor iedere kladderaar met ideeën en een beetje talent om een Vak van zijn gekluns te maken. Ik kan dat nu, in mijn nadagen, en vanuit Ierland rustig zeggen. In Nederland zou dat niet gaan, want het klinkt als walgelijke ophakkerij. Trouwens, het is niet geslaagd. Van de honderden beginnende en soms veelbelovende tekenaars zijn er maar een paar, waar iets van is terechtgekomen.

Marten Toonder [1981]
scheiding

Men vereelt door ervaringen, terwijl men doorkrijgt hoe men met een zekere gewiekstheid geld kan verdienen door het tekenen van platte poppetjes. Waarom zou je je uitsloven, als niemand ziet waar je eigenlijk heen wilt? Zo zijn er velen de slechte weg op gegaan want de verleiding is groot. Daarom heb ik veel waardering voor figuren die in het vak zijn blijven geloven als een opzichzelfstaande kunstvorm.

Marten Toonder [1984]
scheiding

40 jaren Bommel is een lange tijd. Hij was een nuttige kapstok om verhalen aan op te hangen, en het brengen van verhalen op het Continent is een moeilijke zaak. Hier zijn Verhalen de enige vorm van de letterkunde, maar in de Lage Landen druisen ze tegen Calvijns Beginselen in. Met Bommels als vermomming hebben ze het nu 40 jaren geslikt; met redelijk succes, mag ik op mijn leeftijd wel zeggen.

Marten Toonder [1985]
scheiding

Er bestaan bijna geen schrijvers! Van de Weert waarschuwde me al dat tekenaars niet kunnen schrijven, en heel slecht kunnen lezen. Ik weet dat aan zwartgalligheid en denderde lichthoofdig door, terwijl om me heen de stripmakers degradeerden tot kadermannetjes en rasterplakkers. Het was een bestaan vol teleurstellingen dat ik aan eigenwijsheid te danken had. Pas op mijn oude dag dringt de bitter waarheid zich op; zelfs wanneer ik wel eens voor de tv zit. Er zijn geen schrijvers. Goeie acteurs, knappe cameratoren, prachtige omgevingen en alles. Maar de schrijver deugt niet. De ziel van alle werk is de gedachte die erachter zit, en de manier waarop die verteld wordt maakt het de moeite waard; of niet.

Marten Toonder [1988]
scheiding
Dick Matena & Marten Toonder, Wat jij, jonge vriend
Brieven 1979-1991

287 pagina’s
De Bezige Bij, 2009