Essay over tijd ~ Norbert Elias

► door: A.IJ. van den Berg

Een horloge draag ik niet, en toch levert het nooit een probleem op om weten hoe laat het is; ook zonder mobiele telefoon op zak. En dat komt niet door unieke gaven om de zonnestand in te schatten, of de kleur van het licht. Ik denk dat ik onbewust telkens alle tijdmelders meeneem in mijn zicht, en daarmee iedere keer mijn interne klok iets bijstel.

Ik schreef al eens eerder gedachten op aan mijn tijdbeleving. Maar, waar ik toen, en ook later, niet bij stilstond, is dat die ideeën en gevoelens ergens wegkomen. Net zoals kleine kinderen er lang over doen om te leren dat er verschillende weekdagen bestaan, of wat een datum is, zo hebben wij mensen hele ontwikkelingen moeten doormaken om een tijdsbesef te krijgen.

Een essay over de tijd van de socioloog Norbert Elias gaat voornamelijk over de wording van onze manier om met tijd om te gaan.

Vanzelfsprekend komt in dat betoog zijn civilisatietheorie weer terug — want het tijdsbesef dwingt ons tot van alles, zoals dat er een plicht is om op tijd te zijn.

Het aardigst vond ik dan weer zijn speculaties over de opkomst van sjamanen en priesters; misschien waren dat wel allereerst experts in het bijhouden van de tijd. Omdat er, toen er eenmaal tot landbouw was overgegaan, ook een behoefte kwam om enige grip te krijgen op het verlopen van die tijd. Zaaien levert nu eenmaal meer op als dat op het juiste moment gebeurt.

Elias’ werk is bovendien altijd goed voor enkele opmerkingen om ideeën die ik had te ondermijnen. Of om de trots die ik voel te krenken, zoals die van mijn grip op de tijd, in de beginalinea aangestipt.

De meeste inwoner van moderne staten hebben een bijna onbedwingbare behoefte om tenminste te weten hoe laat het is. Deze behoefte, hun allesomvattende bewustzijn van tijd, is zo dwangmatig dat zij zich bijna niet kunnen voorstellen dat hun eigen manier om tijd te ervaren niet door alle mensen en in alle tijden, wordt gedeeld. [101-102]

scheiding

In discussie over het probleem van de tijd wordt men gauw misleid door de zelfstandige naamwoordsvorm van het begrip. Ik heb er elders op gewezen dat het gebruik van woorden waarmee beweging tot een ding wordt gemaakt (reïficatie) een ernstige hinderpaal kan zijn om de onderlinge verwevenheid van gebeurtenissen te begrijpen. Het doet denken aan de neiging van mensen uit de oudheid — nog geenszins geheel verdwenen — om abstracties te verpersoonlijken. Rechtvaardig handelen werd zo de godin Justitia. Voor de hand liggende voorbeelden van de sterke druk die van onze taal uitgaat om reïficerende zelfstandige naamwoorden te gebruiken zijn zinnen als ‘De wind waait’ of ‘De rivier stroomt’. Maar waaien en de wind zijn in feite identiek: bestaat er een wind die niet waait of een rivier die niet stroomt?

Zo staat het ook met het tijdbegrip. [12-13]

En zoals vaker bij Norbert Elias is éen lezing niet voldoende, om alles te begrijpen. Omdat hij soms al te grondig afrekent met vanzelfsprekendheden, die, bij nader zien, allemaal rusten op drijfzand.

Norbert Elias, Een essay over tijd
166 pagina’s
Meulenhoff, 1985
Vetaling door G. Benthem van den Berg van An Essay On Time, 1982

[x]opgenomen in het dossier: