Lied van de Eems ~ Aafke Steenhuis

► door: A.IJ. van den Berg

Een boek is heel rijk als zelfs de terzijdes me al kennis bijbrengen die een leemte vult.

Zo ben ik altijd wat verwonderd geweest over de stad Groningen. Hoe kan het bijvoorbeeld dat er geen enkele andere stad van een vergelijkbare statuur is, tot zo ver in de omtrek? Noord-Nederland heeft verder wel steden in naam — Friesland telt er zoal elf — alleen zijn dat doorgaans dorpjes op leeftijd, waaraan oneindig veel vroeger nog eens wat rechten zijn verleend.

En dan blijkt bijvoorbeeld dat ook in de eeuwen voor de aardgasbel, en de bijbehorende ‘Dutch disease’, Groningen al de brandstof leverde waarop de rest van het land draaide. Alleen vloeiden de inkomsten daaruit toen toevallig niet weg naar een schatkist elders; want de centrale staat bestond nog niet.

Het Groningse veenkoloniale model is de belangrijkste historische prestatie van de stad Groningen geweest. Een unieke verdienste. Die enorme dominantie van de stad, die vanuit een welbegrepen eigenbelang de regio heeft ontwikkeld, kom je nergens anders in Nederland tegen, alleen in Italiaanse en Noord-Duitse stadstaten.

De stad liet in het veen kanalen aanleggen door particuliere compagnieën, maar werd zelf eigenaar van die kanalen; de stad kreeg eenvijfde van alle turfopbrengst; de turfschepen die door die stadskanalen voeren, moesten aan de stad vaargeld betalen; de verveners hadden de verplichting om, nadat de turf afgegraven was, met stadsafval ofwel pleedrek de grond zodanig te verbeteren dat erop geboerd kon worden. Dat was de clou. […] [184]

Het lied van de Eems gaat dus over veel meer dan een reis van de Dollard tot aan de bronnen van de rivier, in Duitsland. Zelfs al gebruikte Aafke Steenhuis dit relatief eenvoudige procédé om haar verhalen te kunnen vertellen. Het boek biedt ook een verkenning naar wat perifeer is, en waarom.

Want wie de Eems volgt, reist daarbij parallel aan de grens tussen Nederlands en Duitsland. En landsgrenzen zijn nu net de plekken waar staten met de ruggen tegen elkaar gingen staan. Het is geen toeval dat landen kerncentrales doorgaans dicht bij grenzen bouwen; want dan valt een eventuele ramp misschien mee voor de eigen bevolking bij gunstige wind.

Netzo min is het vreemd dat ten tijde van dit boek Ter Apel een groot centrum was voor asielzoekers en vluchtelingen die zouden worden uitgezet. Of dat de Duitsers daar in de buurt voor en tijdens de oorlog er zo veel kampen hadden.

En, de Eems mondt uit in de Dollard; wat nog altijd een behoorlijk vieze zeearm is. Zelfs al is Aldelf in Delfzijl inmiddels dicht, en sterven er geen schapen meer op de waddendijken door de vuile dampen van dat bedrijf.

Dat er nu in de Eemshaven twée elektriciteitscentrales zijn gebouwd die draaien op steenkool lijkt me alleen geen toeval. In dat gebied woont bijna geen mens, en ook de zware industrie leek er uit te sterven — waardoor de lokale behoefte aan stroom niet groot is.

En wie wat kan, is al weggetrokken. Dus ontstaat er lokaal ook nooit genoeg kritische massa om effectief in protest te komen.

In Het lied van de Eems wordt een geschiedenis gegeven van de regio’s aan beide kanten van de rivier — wat niet meer dan terecht is. Tot 1815 bestonden er immers geen landsgrenzen.

En deze geschiedenis bestaat uit een merkwaardige mengeling van rijkdom en armoe, en kerende kansen. Lang was het direct aan de Duitse kant zo arm dat de inwoners massaal naar de veel rijkere Nederlanden trokken.

Toch zat er olie in de bodem. En aardgas. En daarmee zout — want olie is vaak leven uit oude zee.

En toen de rijkdom in het gebied eenmaal herontdekt was, hadden de inwoners zelf daar betrekkelijk weinig aan.

Als Aafke Steenhuis zich op haar reis verwondert over de schoonheid van de Duitse stadjes nabij de bron van de Eems, wordt haar ook verteld dat lokale armoede al die stadsgezichten gered heeft. Enkel als er geen geld is om iets nieuws te bouwen, blijft al het oude bestaan. Ook de stadsgrachten in Amsterdam zouden overigens niet meer bestaan als de Hollandse economie niet zo verschrikkelijk was ingekakt na de Gouden Eeuw.

Tegelijk doe ik dit boek geen recht door me zo te concentreren om de historische gegevens die het biedt, en die mij intrigeerden. Het lied van de Eems is namelijk allereerst een boek van gesprekken. Tientallen gesprekken. Als het er geen honderden zijn.

Die gesprekken nemen uitgewerkt nooit heel veel ruimte in, en ze geven het boek een zeer menselijke maat. Ook de vele gedichten en liedteksten van haar gesprekspartners die Steenhuis opnam, hielpen daaraan mee. Alleen werd deze uitgave wel erg vol door al deze stemmen. Iets meer lucht, een honderd pagina’s meer, ware prettig geweest om alle rijkdommen die de tekst biedt.

Aafke Steenhuis, Het lied van de Eems
Van de monding naar de bron

383 pagina’s
Contact, 2011

[x]