Benauwd in het midden ~ W. M. van Koppen red.

Het kan verkeren. In mijn halfslachtige streven om bij te houden wat F.R. Ankersmit overal aan opiniestukken publiceert, stuitte ik ditmaal op het tijdschrift van het wetenschappelijke bureau van het CDA.

Voor wie deze afkorting niet meteen iets zegt. Het Christen-Democratisch Appèl (CDA) is, met de voorgangers daarvan, de politieke partij die in Nederland al de macht heeft sinds Noach de Ark uitscheepte. Zulks is niet heel gezond voor een land, net wat u zegt. Slechts in de jaren 1994 — 2002 werden de Christendemocraten in de oppositie gedwongen. En blijkbaar was die ervaring zo traumatisch, dat de partij zich tegenwoordig ten koste van alles aan de macht vastklampt. Zelfs al moet daar voor geregeerd worden met een bende aan baantjesjagers, machtswellustelingen, en loslopende gekken, zoals wijlen de Lijst Pim Fortuyn ooit bevatte. Of anders wel met populist Wilders, in 2011, en de lui die zijn bekrompen wereldbeeld delen.

Dit tijdschrift is daarmee te lezen een verzameling rapporten aan een machthebber die zich realiseert dat zijn macht misschien niet meer vanzelf spreekt. Er is namelijk iets met de middenklasse aan de hand. Die lijkt op drift te zijn, en bij elke verkiezing op weer andere partijen te stemmen. Terwijl in die middenklasse nu juist vanouds de CDA-stemmers te vinden zijn. Ook al stemmen die daarmee misschien wel tegen hun eigen belangen in.

Alle democratieën, en Nederland al helemaal, worden namelijk door de middenklassen gedragen. Die betalen alle belasting — de armen zijn te arm, de rijken huren fiscalisten in om niet te hoeven — en krijgen daar in verhouding ook nog het minst voor terug. Omdat zij het minst van de sociale voorzieningen gebruik maken, bijvoorbeeld.

Dus buitelen de analyses, prognoses, en voorspellingen over elkaar heen in dit tijdschrift. Loopt de middenklasse echt weg? Wat is er aan de hand? Hoe is die groep te paaien? Is er nog wel sprake van éen groep? Moet het CDA nog meer gaan hameren op het gezin als hoeksteen van de samenleving?

Tussen al deze opinies en opinietjes kwam Ankersmit uitleggen wat het verschil is tussen democratieën die leven naar het Rijnlandse model, en de naties die in de Anglosaksische traditie staan. Dat is het verschil tussen overleg, egaliteit en lange termijn-denken, en machtswellust, overdreven krachtsvertoon en het ongezonde streven naar winsten op korte termijn, aldus de theoretisch historicus.

Tsja.

Was hij toch wat weinig kritisch over de uitverkoop van publieke diensten aan marktpartijen — zo’n typisch Anglosaksisch fenomeen — waar het CDA zo zelden vies van bleek. Of de kritiek moet wel erg tussen de regels door gegeven zijn, wat Ankersmit tot een beter politicus zou maken dan mij eerder was opgevallen. Maar toch, als een partij altijd de macht heeft gehad, is ook alles wat mis is in een land aan die mensen te wijten.

Benauwd in het midden
Christen Democratische verkenningen
Zomer 2008

308 pagina’s
Boom Tijdschriften, 2008

Bloedsomloop van de samenleving ~ E.J. van Asselt, G.J. Buijs en M. ten Hooven

Politiek en wetenschap gaan nogal vaak samen. In die zin is een pamflet als dit over vertrouwen, van het wetenschappelijk instituut van het CDA, in principe haast te prefereren boven werk van onderzoekers die zich wel neutraal wanen. Dat deze publicatie propaganda biedt, is vooraf aan het lezen duidelijk. Terwijl, wanneer ik als historicus over het verleden schrijf er ook kleuring optreedt van een doorgaans politieke aard. Zelfs al ben ik me daar bewust van, en probeer ik die subjectiviteit te voorkomen.

Tegelijk vielen eerdere beschouwingen van politieke partijen me zelden mee, door het bedenkelijk lage analytische niveau. Daar komt bij dat het CDA een partij van regenten is, die met iedereen wil regeren om maar aan de macht te blijven in Nederland. Dus intrigeerde me onder meer hoe die principeloosheid wetenschappelijk verkocht zou worden in deze publicatie.

Verder heb ik vooraf aan het lezen van deze studie stevig nagedacht over het onderwerp vertrouwen. Daar kwam een vijftal conclusies uit voort. En als De bloedsomloop van de samenleving daar nu maar minstens twee op enig inhoudelijk niveau zou behandelen, was het lezen de moeite waard geweest, leek me…

Wat is er zoal over dat vertrouwen te zeggen?

  1. De Nederlandse overheid vertrouwt mij niet meer. En u al evenmin. Onder de kabinetten Balkenende [CDA] is een haast eindeloze reeks maatregelen genomen om mijn gedrag te monitoren, of andere privé-gegevens vast te laten leggen in databases. Dit alles onder het mom dat zo het terrorisme beter bestreden kan worden. Of anders wel onder het excuus dat zo de schrijnende probleemgevallen in onze samenleving eerder te herkennen zijn. Ondertussen is daardoor iedereen die weleens internet gebruikt al haast tot terrorist gemaakt; omdat de invoering van deep packet inspection van wat u op deze website komt doen, slechts een kwestie van tijd lijkt — een maatregel verkocht als noodzakelijk om de muziekindustrie te redden. Hard bevochten burgerrechten zijn stilletjes afgeschaft. En zeg nu niet dat dit overal zo is. Nederland doet altijd veel meer aan opslag en bewaking van gedragsgegevens dan de Europese richtlijnen eisen;
     
  2. Nederlandse politici blijken een eindeloos vertrouwen in regels en wetten te hebben. Zelfs al neemt met elke nieuwe wet de bureaucratie toe, en juridiseert de maatschappij nog weer verder. En ook al komt elke regelgeving met ongewenste neveneffecten, wetten zijn hier altijd meteen voor onbeperkte tijd geldig; in plaats dat nieuwe regels voorlopig worden ingevoerd, waardoor evaluatie na enige tijd ook werkelijk zin heeft;
     
  3. Nederlandse politici wantrouwen alle niet-politici. Sinds begin jaren 70 de laatste partijloze Commissaris der Koningin afscheid nam, is de voornaamste eis voor welke functie ook in het openbaar bestuur dat de gegadigde lid is van een politieke partij, en dan het liefst van een grote politieke partij. Dienstjaren en loyaliteit spelen daarbij de grootste rol. Kwaliteit in het geheel niet. Zo’n stelsel aan openbaar bestuur is daarmee ingesteld op het weren van buitenstaanders, of afwijkende opinies. Dat maakt het op dit punt alleen al door en door gecorrumpeerd. In vele buitenlanden is dit wel degelijk anders;
     
  4. Nederlandse politici vertrouwen de media niet. Terwijl de media zich nochtans vaak opvallend kritiekloos lenen voor overheidspropaganda, of politieke ideetjes die gelekt werden met een doel. Ergerlijk is natuurlijk wel dat journalisten er een handje van hebben vooral stil te staan bij thema’s die er in werkelijkheid nauwelijks toe doen — en politici daarover blijven lastigvallen;
     
  5. Maar bij al dit houdt de Nederlandse bevolking toch een opvallend groot vertrouwen in zijn bestuurderen, en hun besluiten; waar er in nabije buitenlanden een veel groter wantrouwen bestaat. Waardoor het des te meer opvalt dat hier een menigte van zo’n 15%-20% aan kiezers de laatste tien jaar op drift is geraakt, en stemmen wil op wie nu maar weer het best de populistische gedachte verwoordt. Vooral de kramp waarmee de zittende machthebbers op deze ontwikkeling reageren blijft opvallend;

Dit CDA-rapport signaleert van alle genoemde problemen er weliswaar drie, maar uit zich daar slechts in de meest algemene zin over.

Nog meer wetten invoeren, leidt inderdaad ook tot een verdere verstroping van het openbaar bestuur. Meer dan deze conclusie staat er niet in.

En dat blinde vertrouwen van de bevolking in de overheid, tja, misschien moest toch maar eens beter verteld worden dat dit misschien niet altijd terecht is. Tegelijk wordt dan een probleem dat politici moeilijk zelf kunnen vertellen dat hun handen behoorlijk gebonden zijn. Maar zo’n conclusie wordt al niet eens geformuleerd.

Net zo bestaat de enige stellingname tegen de trend naar populisme in de politiek uit de titel van het rapport, en dus slechts uit een metafoor die verder niet uitgewerkt wordt. Want, als de bloedsomloop van een land toch eens mocht stokken…

Over deze studie kan ik ook weinig anders schrijven dan dat die een hoogst oppervlakkige verkenning biedt van wat er op het moment allemaal speelt in de wereld. Dat het een rapport is eerder bedoeld om de achterban gerust te stellen, dan om deze mensen met enige kwaliteit te informeren.

De meeste observaties worden ook op een zeer voorspelbare, ja welhaast journalistieke manier afgedaan. Bovendien staat er niets nieuws in, voor wie de afgelopen tien jaar weleens een minuut of wat nagedacht heeft over de moeilijkheden waar de Nederlandse politiek voor staat.

Dan is er bijvoorbeeld zo’n dooddoener te lezen als dat de wereld steeds groter wordt — steeds kleiner kan volgens mij ook — en dan wordt zo’n opmerking op telkens dezelfde manier uitgewerkt. Er volgen eerst wat citaten. Deze hooggeleerde expert zegt er namelijk dat over. En die professor heeft dit te melden. Waarop ter afronding een nietszeggend cliché volgt uit de oude christendemocratische propagandatoeter.

Dus nee, mijn vertrouwen in de boven mij gestelden is er met dit rapport niet groter op geworden. Zelfs al zullen er dit jaar nog twee studies volgen waarin de denkbeelden uit dit rapport worden uitgewerkt.

Het CDA wil wel heel erg graag niemand uitsluiten als volgende regeringspartner.

E.J. van Asselt, G.J. Buijs en M. ten Hooven
De bloedsomloop van de samenleving
Een christendemocratische visie op het belang van vertrouwen

160 pagina’s
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2009

Blinde ambitie ~ Eduard J. Bomhoff

Het merkwaardigste kabinet dat Nederland ooit gehad heeft, kwam tot stand na de verkiezingen in mei 2002. Even daarvoor was de politieke opmars van Pim Fortuyn bruut gestuit met een moord. Maar zijn overhaast gevormde partij werd toch de éen-na-grootste van het land, en kreeg prompt regeringsmacht in het eerste kabinet Balkenende, bestaande uit CDA, Lijst Pim Fortuyn [LPF], en VVD.

Eduard Bomhoff, tot dan toe werkzaam als econoom, werd namens de LPF minister van Volksgezondheid, en vice-premier. Die aanstelling duurde drie maanden. Toen vroegen Bomhoff en collega LPF-minister Heinsbroek ontslag, blies de VVD dezelfde dag nog het hele kabinet op, en volgden nieuwe verkiezingen in 2003. Die luidden de ondergang in van de LPF als partij.

Blinde ambitie gaat voornamelijk over deze drie maanden van Bomhoff als minister, en de perikelen in de LPF. Daarbij is hij opvallend mild over het zootje baantjesjagers, idioten, en opportunisten dat zich voor de gelegenheid verzameld had als politieke partij. Hij is dit zelfs over de blinde machtswellust van collega Heinsbroek — een patjepeeër die te rijk was geworden in de platenindustrie; en ieder weldenkend mens hoort te weten welk een legale fraude daar nog altijd plaatsvindt.

Dat geruzie, of het gemanoeuvreer van Bomhoff om zijn positie te verklaren, boeide me niet erg. Ik wilde dit boek eens lezen om te zien wat de auteur zeggen zou over de cultuurschok die zijn komst naar Den Haag moet hebben opgeleverd. Wetenschappers denken nu eenmaal fundamenteel anders dan politici.

Nederlandse politici heb ik namelijk toch vooral leren kennen als mensen aan wier denken vrijwel elke analyse vreemd is — behalve als het om bewaking van de eigen positie gaat. In die zin las ik puur om vooroordelen bevestigd te zien. Dat staat me niet te prijzen. Maar die instelling maakt lezen wel leuk. En Bomhoff bevestigde ook vele van mijn ergste ideeën.

Nederland wordt geregeerd door een klasse van regenten, bij wie de politieke kleur er normaal vrij weinig toe doet; behalve als schaamlap om beleid te verkopen. Nu ja, de VVD heeft vrij rampzalige ideeën over de werking van de markt als panacee, en de PvdA zweert op beleidsterreinen als de zorg en onderwijs bij een blind soort planeconomie. Maar bij alle keuzen die gemaakt worden, valt altijd op dat die meer dienen om de posities van de partij in het kabinet vast te stellen, dan dat er inhoudelijke gronden voor zijn. Wie per se wat wil, moet daarmee gedogen dat de mederegeerders iets aan wensen ingewilligd krijgen; hoe kortzichtig dat beleid ook uitpakt. Daarom is de machtigste partij in Nederland het CDA; omdat die nimmer op een principiële keuze betrapt kan worden. [En nee, ik denk niet dat steun aan de illegale oorlog tegen Irak uit enig principe voortkwam].

Gezien de enkele analyse die Bomhoff in dit boek maakt over wantoestanden aan bureaucratie in de zorg, is het jammer dat zijn ministerschap maar drie maanden duurde; en er dus relatief weinig onderwerpen passeerden.

Desondanks heeft dit boek twee opvallende karakteristieken. De eerste is de ietwat zwarte humor die Bomhoff zich permitteert, ook over zichzelf als stijve gelovige.

Ten tweede uit hij zich opvallend vrij over wat hij beleefde tijdens het wekelijkse kabinetsoverleg — waarmee Bomhoff volgens sommigen staatsgeheimen schond. Tegelijk zegt hij nauwelijks meer dan dat niet alleen Nederlandse ministers bijzonder weinig weten, en ook de ambtelijke top van de ministeries alle normale analytische vermogen mist.

Zo wordt minister Donner beschreven als een bluffertje dat heel goed kan acteren staatsman te zijn. Balkenende blijkt vooral een handige voorzitter te zijn van de vergaderingen. En per se dus geen leider. Zo vatte hij een besproken agendapunt altijd samen, zonder daarbij aan te geven waartoe nu besloten was. Balkenende’s ster rees slechts zo hoog doordat hij altijd voorzichtiger is dan anderen.

Ondertussen is ook het vierde kabinet dat zijn naam droeg ruim voor het eind van de regeertermijn gevallen.

Dan was er nog vermelding van het opmerkelijke dreigement van Gerhard Schröder tegenover Balkenende, bij de uitbreiding van de EU: “Als Nederland dwarsligt over de toelating van Polen, kijken we jullie honderd jaar niet meer aan”.

Het zal dan ook om dit boek, naast het LPF-lidmaatschap, zijn dat Bomhoff vervolgens naar het buitenland moest om zijn werkzame leven als econoom te vervolgen. Het regentendom hier kon de rijen weer sluiten; het grootste gevaar leek geweken. Waarop bleek dat ze een adder aan hun borst hadden gekoesterd door een nitwit als mevrouw Verdonk tot minister te maken; op een post zelfs waar zij zich publiek kon profileren. En toen het gevaar van haar populisme eindelijk wegdeemsterde kwam Wilders op…

Eduard J. Bomhoff, Blinde ambitie
Mijn 87 dagen met Zalm, Heinsbroek en Balkenende

176 pagina’s
Balans, 2002

Eeuwige terugkeer van het fascisme ~ Rob Riemen

Er bestaan heel verschillende manieren om naar de pluspunten en problemen van de parlementaire democratie te kijken. Ik kijk allereerst met een historische blik, en vervolgens vanuit een pan-Europees perspectief. Daardoor erger ik me bijvoorbeeld zeer aan het hijgerige onbenulligheid waarmee de meeste massamedia het democratische proces verslaan.

Zo gaan journalisten er te makkelijk vanuit dat er democratie ís in Nederland; terwijl daar grote vraagtekens bij te zetten zijn, die helaas hoogstens wetenschappers weleens plaatsen onder elkaar.

Tegelijk heb ook ik zeker wel een mening over Geert Wilders, en zijn eenmansbeweging.

Mijn hekel aan Wilders en zijn Kamervak vol stemvee is namelijk al bijna even groot als mijn weerzin tegen de traditonele partijen CDA, PvdA, en VVD.

Toch is Wilders onschuldiger. Wat hij met nadruk nastreeft, voor zover daar een lijn is in te ontdekken, gaat meestal dwars in tegen bestaande grondrechten en internationale afspraken. De kans dat deze wensen vervuld worden, is daarmee vrijwel nihil.

Als andere politici zijn eisen inwilligen, schaffen ze namelijk af waar democratie in internationaal verband voor staat. En dat snappen de meesten waarschijnlijk nog net.

De drie grote partijen kan daarentegen wel degelijk verweten worden in hun onbenul mijn grondrechten te hebben uitgehold; om nog maar te zwijgen over de schade de Rechtstaat aangedaan. Is daar ook nog de stelselmatige schending van artikel 3 van de Grondwet:

Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

omdat die een dode letter mag heten momenteel. Doordat in de praktijk een partijkaart en wat dienstjaren verplicht zijn voor functies in het Openbaar bestuur. Waardoor de boven ons gestelden uit een te kleine pool aan mensen komen, die bovendien op de verkeerde wijze is uitgeselecteerd. Eigenzin, of het vermogen tot zelfstandig nadenken, zal onder deze mensen nauwelijks nog voorkomen.

Goed beschouwd bestaat de parlementaire democratie in Nederland nog niet eens honderd jaar — vergeet 1848, want het algemene kiesrecht kwam er pas in 1919. En een eeuw kan best eens te kort zijn om de bestaande bestuurscultuur grondig te veranderen.

Dat VVD, CDA, en PvdA tegenwoordig allereerst uitzendbureaus zijn voor bestuurders, is geen andere situatie als in de tijd dat de regenten hier het nog afkonden zonder de schaamlap te hoeven gebruiken dat zij een politieke partij zouden vertegenwoordigen.

Rob Riemen ziet het evenwel anders. Riemen schreef eerder het boek Adel van de geest, met een pleidooi voor elitaire waarden. En hij bracht in 2010 dit pamflet uit, getiteld De eeuwige terugkeer van het fascisme. Met als voornaamste doel om Geert Wilders’ beweging gelijk te stellen aan alle kwalijks wat er in die kleine eeuw aan democratie geweest is aan politieke partijen elders.

Bovendien schrijft hij dat de grote partijen van dit moment

hun eigen gedachtegoed verloochenen.

terwijl het mij niet was opgevallen dat deze een idee hebben gehad, in de twintigste eeuw. Wat er veranderde, kwam toch allereerst door economische ontwikkelingen of technologische vernieuwing.

Pappen en nathouden volstond meestal wel. En laat ons de aardgasvondst ook niet vergeten, met al zijn gratis miljarden aan inkomsten die het onnodig maakten om werkelijk met beleid te besturen.

Ja, dat elke partij claimt een denkstroming te vertegenwoordigen, en het beste met de mensheid voor te hebben, weet ik ook wel. Maar juist bij politici doen hun woorden er niet toe, en dienen alleen hun daden aandacht te krijgen.

En ik moet de eerste politieke beschouwing nog lezen waarvan de schrijver het aandurft de woorden, en hun holle retoriek, van politici eens geheel te negeren.

Dat is veel te veel werk, namelijk. En zo’n tekst zou te zeer afwijken van wat men gewoon is.

Rob Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme
62 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2010

Lachende derde ~ Peter Middendorp

Schrijf over een politicus, en noem daarbij zijn of haar naam, en er ontstaat een kans van 99% dat zo’n tekst plots op slag verouderd is. Politici spelen nooit zo lang een rol op het eerste plan. Hun carrière voor het oog van de natie is waarschijnlijk nog korter dan die van een blessuregevoelige sporter.

De lachende derde is een boek over Jan Peter Balkenende. Deze man was minister-president ooit, van een hele reeks Nederlandse kabinetten aan het begin van de eenentwintigste eeuw; die allen voortijdig vielen.

En het tijdperk Balkenende lijkt nu al einden terug te liggen, ondanks dat deze bundel van Peter Middendorp toch pas eind 2009 uitkwam. Sindsdien is er ook nogal wat gebeurd. De ontwerpfout in de euro werd tamelijk genadeloos blootgelegd en zorgt thans voor crisis. En er kwam een kabinet waaraan een partij deelnam die een groot deel van Grondwet en daarmee de rechtstaat wou afschaffen. Voor een beperkt deel van de bevolking dan.

Ook dat kabinet is ondertussen alweer weg.

Bij het lezen over Balkenende zit mij ongetwijfeld in de weg dat er geen politiek partij is waaraan ik een groter hekel heb dan het CDA — gehuichel, gekuip, en genever — en dat er tijdens mijn leven geen slechtere minister-president is geweest dan hij. Al dingen nog wel meer partijen en meer premiers naar deze titels.

Balkenende is allereerst een sprekend pak, volgegoten met clichès die hij opdeed bij de gristelijke jongemannenvereniging. Een man die op alle vragen een dooddoener wist die niets met de vraag van doen had.

Balkenende was een regent van het type ‘regeren is vooruitschuiven’. En als hij wel een beslissing durfde te nemen, deugde die niet.

Balkenende is namelijk een man die op normen en waarden hamerde, meende dat deze zaten in het spreken met twee woorden, maar die doodleuk zelf een illegale oorlog tegen een autonoom land mee hielp plotten. En daarmee naar de letter van het Volkerenrecht de grootste misdaad denkbaar pleegde; en dus een oorlogsmisdadiger is.

Dus vond ik De lachende derde enerzijds prachtig, omdat Middendorp als geen ander weet te tonen dat Jan Peter Balkenende een lul met vingers is.

Terwijl het simpel lijkt wat de auteur deed. Ga gewoon in de buurt staan als je onderwerp ergens komt, en beschrijf hoe hij zich dan gedraagt. Stap zijn werkkamer binnen en beschrijf wat je ziet.

Middendorp bundelde grotendeels columns uit dagblad De Pers in dit boek. Maar ook ging hij op onderzoek naar Balkenende’s Zeeuwse wortels, en reisde hij daartoe af naar Kapelle-Biezinge. Veel nieuwe feiten leverde dat niet op. Behalve dan dat de geslotenheid van een gemeenschap over éen van zijn bekendste zonen impliciet informatie geeft.

Meest opvallende onthulling uit het boek is overigens dat Jan Peter Balkenende als minister-president zijn handen niet thuis kon houden, en telkens de billen bevoelde van de jonge vrouwen die op recepties bij hem kwamen staan. Tegelijk beschrijft Middendorp in dit boek hoeveel spijt hij kreeg dit gemeld te hebben. Zelfs al weet iedereen in Den Haag dat de premier een aanrander is, als alleen een columnist dit durft te melden, en de rest van de journalisten daar over zwijgt, bestaat het hele feit domweg niet. Wel staat de columnist vervolgens overal buiten. De scoop maakte Middeldorp er helemaal tot dorpsidioot.

Dat Jan Peter Balkenende ooit minister-president werd, was grotendeels toeval, zo zullen de historici later schrijven. Eerst was er het merkwaardige gegeven dat de CDA in de oppositie zat, terwijl die partij al de macht in Nederland had sinds Noach de Ark uitscheepte. En bij een interne strijd om het lijsttrekkerschap bleek Balkenende ineens die lachende derde waar iedereen wel mee leven kon; waar de twee bekendere kandidaten de partij te veel polariseerden.

Vervolgens kwam Pim Fortuyn op, en die richtte al zijn woede op de partijen die aan de macht waren. Werkelijk stom toevallig was het CDA daar eens niet bij. Dus richtte zich na de moord op Fortuyn vervolgens ook alle volkswoede tegen iedereen behalve het CDA. En daarmee werd deze kwijnende partij nog eenmaal de grootste.

Maar vermoedelijk zullen historici de economische crisis van begin 21e eeuw interessanter vinden. En willen weten hoe de politieke verstarring ontstond waarin zo’n idioot systeem als de Europese muntunie boven alles heilig werd verklaard; zelfs al ontstond daardoor grote stagnatie waar dit niet had gehoeven.

De meest significante vraag voor mij die dit boek oproept — voor de zoveelste maal — is evenwel wat er in hemelsnaam deugt aan een politiek systeem dat een Jan Peter Balkenende oplevert als leider van het land. Want weliswaar heb ik gekankerd op die man, en wist Peter Middeldorp hem vrij grondig als sukkel af te schilderen, maar er zijn nog zo veel meer mannetjes en vrouwtjes van dat hopeloos middelmatige slag actief in Den Haag.

Peter Middendorp, De lachende derde
167 pagina’s
Prometheus, 2009

Hoe God verdween uit de Tweede Kamer ~ Eginhard Meijering

Zeldzaam merkwaardige beschouwing over de Nederlandse politiek is dit. Hoe God verdween uit de Tweede Kamer beperkt zich nogal tot goed beschouwd zeer oppervlakkige feiten. Verder gaat de remonstrantse theoloog Meijering er bijvoorbeeld zonder meer vanuit dat het CDA een christelijke partij is; alleen is die C steeds kleiner geworden in de loop der tijd.

De meeste politicologen noemen evenwel het Christen-Democratisch Appèl toch echt eerst een bestuurderspartij als gekeken wordt naar de daden. En pas daarna die getuigenispartij.

Soms hebben deze twee aspecten weliswaar gebotst. En het ware interessant geweest om over zulke botsingen te lezen welke argumenten daarin dan uiteindelijk de doorslag hebben gegeven. Maar daar is dit het boek niet naar. Meijering ging voor het overzicht, deed de hele twintigste eeuw af in een relatief gering tal pagina’s, en maakte daarbij opvallende keuzes.

De lezer wordt bijvoorbeeld wel opvallend goed geïnformeerd over heel ceremoniële zaken, zoals het verdwijnen van het gebed aan het eind van de Troonrede. Voor de rest lijkt deze publicatie nog het meest op een gespecialiseerd aanhangsel van een veel dikker boek over politiek, waar wel alles in staat.

Alleen bestaat dat dikkere boek helaas niet.

Eginhard Meijering lijkt vooral geïnteresseerd te zijn geweest in de data waarop iets gebeurde. Bij verkiezingen toen-en-toen kregen de christelijke partijen zo veel stemmen, in dat kabinet namen ze die-en-die positie in. Toen er dit-en-dat gebeurde, reageerden de christelijke voormannen daar zo-en-zo op.

Daarbij bleken die geuite opvattingen niet altijd consistent met de traditie.

En in 1994 mocht er voor het eerst eens geen christelijke partij in de regering. Toen ook werd prompt de winkelsluiting verruimd; omdat niemand in het kabinet de zondag nog als onaantastbare sabbat bleef heiligen. Meijering noemt dit niet.

Voor een boek over politiek ontbreekt nogal opvallend precies dat: besef van het politieke handwerk.

Meijering negeert daarmee nogal wat.

Om een actueel voorbeeld te geven van hoe de Nederlandse politiek werkt. De Staatkundig Gereformeerde Partij [SGP] kreeg in 2011 met zijn luttele tal zetels ineens opvallend veel macht in het inmiddels demissionaire kabinet Rutte. Zij konden deze wankele coalitie telkens toch aan een Kamer-meerderheid helpen bij omstreden kwesties. En dit verleidde Rutte er misschien daarom wel toe om de SGP-ers ‘leuke jongens’ te noemen.

Voor alle Vlaamse boeklog-lezers: de mannenbroeders van het SGP willen de theocratie invoeren, zijn voor de doodstraf, en krijgen geen subsidie vanwege hun structurele vrouwendiscriminatie. Want de Bijbel bepaalt nu eenmaal dat de vrouw haar plaats moet weten. Leuke jongens, inderdaad. Maar misschien vergeleek Rutten hen ook slechts met zijn regeringspartner, de PVV van Geert Wilders.

In ruil voor steun van de SGP ontwikkelde dat zo weinig christelijke kabinet ineens soms opvallend religieus geöriënteerde politiek.

Maar goed. Volgens de huidige peilingen wordt de aanwezigheid de christelijke partijen in het Nederlandse parlement bij de verkiezingen in september 2012 volkomen marginaal. Het zal nog een probleem voor ze worden om twintig van de honderdvijftig zetels te bezetten. Dus heeft de totale afkalving goed vijftig jaar geduurd. Pas in 1967 verloren de christelijke partijen voor het eerst hun absolute meerderheid.

Daarmee was Nederland laat, vergeleken met andere landen, zo schreef Meijering. En voor de verandering vertelde hij me daarmee wel iets nieuws.

Eginhard Meijering, Hoe God verdween uit de Tweede Kamer
De ondergang van de christelijke politiek

223 pagina’s
Balans, 2012

Alexander ~ Renate Rubinstein

Ook ik gaf hem ooit een hand. Willem-Alexander. Toen nog Prins der Nederlanden, vandaag tot een hoger ambt geroepen.


Niet dat ik me erop wil voorstaan weleens leden van het Koninklijk Huis te hebben ontmoet. Dat gebeurde namelijk altijd gewoon tijdens het werk. Elke journalist moet weleens verslag doen van éen uit de talloze openbare toneelstukjes die iedere dag in Nederland worden georganiseerd.

Net zo heb ik incestplegers ontmoet. Pooiers. Of harddrugsdealers. Advocaten en rechters. Ministers en mini-sterretjes.

Soms speelde ik zelfs in een toneelstukje mee — als het erom ging een hoogwaardigheidsbekleder uitspraken te ontlokken. Dat beviel me zo matig dat ik die verplichting liever niet meer opzoek.

Aan de toneelstukjes waaraan prinsen of koninginnen meedoen, is me vooral opgevallen dat die nog net een tikje belachelijker zijn dan andere officiële bijeenkomsten. De spanning bij de organisatoren is aanmerkelijk groter. Het gefluister heviger. De afwachting waarachtiger. En de stilte die valt als de koninklijke hoogheid binnenstapt is dieper.

Als ik iets van zulke ontmoetingen geleerd heb, dan vooral dat het me een straf lijkt om koning te zijn, en vooral mensen te ontmoeten die hun billen dan heel strak samenknijpen.

En vanzelfsprekend is een koningshuis onzin, en erfelijke troonopvolging iets middeleeuws. Maar mij zit het huis Van Oranje-Nassau niet in de weg. Bij de gedachte aan een Republiek zie ik meteen ook alle glibber-christenen voor me van het CDA, die de afgelopen decennia grote kans hadden gemaakt die positie te veroveren. Je zou van minder nachtmerries krijgen.

Willem-Alexander heeft ondertussen de tijd gehad om op zijn rol in de toneelstukjes te oefenen. De opleiding tot koning begon op zijn achttiende, toen hij in loondienst trad van de Staat der Nederlanden, en prompt een wedde kreeg van 900.000 gulden in het jaar. Inmiddels werd hij 46.

In de reportage Alexander staat die training nog allemaal te beginnen. Hij is dan bijna achttien en zit op kostschool in Wales. En Renate Rubinstein werd door het Koninklijk Huis gevraagd op haar manier een portret te maken van de prins; op de grens van diens meerderjarigheid.

Bij het bezoek aan de school nam ze wel neef Maurits mee. Die kon haar mooi rijden, en is bovendien maar iets ouder dan Willem-Alexander; wat misschien in het contact een grotere vertrouwelijkheid zou opleveren.

En het lijkt me ook niet dat er ooit een waarheidsgetrouwer portret van de man geschreven zal worden. Alleen is hij dus nog geen achttien in dit boek, en daarmee amper een uitgebot mens te noemen. Hij weet wel wat er aan verplichtingen op hem wacht, en tegelijk is alles nog ver weg.

Aardigst aan de reportage is misschien nog wel het tijdsbeeld. Alle aanwezigen paffen stevig sigaretten. En dat de minderjarige Alexander regelmatig kratten Heineken regelde voor zijn schoolkameraden had hem of zijn leverancier in dit tijdsgewricht hoge boetes opgeleverd, en paternalistische publiciteit.

Rubinstein vatte haar portret in de laatste alinea’s samen:

Ik zie in de hele monarchie maar één mogelijke zwakke plek en dat is de persoonlijkheid van de monarch. Hij of zij kan dom zijn, of fanatiek, of machtsbelust. Het zal, aan het eind van dit boekje, niemand meer verbazen dat ik dat van koning Willem-Alexander niet verwacht. Hij is geen intellectueel, maar wel intelligent, een gezonde dosis onverschilligheid beschermt hem tegen fanatisme en macht ambieert hij niet. [276]

Alleen zei Renate Rubinstein daarbij niets over de invloed die de partnerkeuze van de toekomstige koning nog eens kon hebben. Terwijl zij, van Zorreguieta, die valse-blonde, juist wel allerlei ambities moet hebben gekoesterd om zich zo op te dringen aan de kroonprins.

Er is een verschil tussen geboren worden in een gouden kooi óf daar geheel uit vrije wil voor altijd binnengaan.

Renate Rubinstein, Alexander
50 pagina’s
© 1985
in: Renate Rubinstein, Verzameld werk 1981 – 1990
869 pagina’s
Meulenhoff, 1994