Marathonloper ~ Abdelkader Benali

Abdelkader Benali werd geïnspireerd om te gaan hardlopen door de TV-beelden die hij zag van Saïd Aouita. Dat was een Marokkaanse atleet die in de jaren tachtig internationaal domineerde op de middellange afstand.

Voor mij gold een beetje hetzelfde. Op mij maakte de marathonloper Gerard Nijboer een bepalende indruk. Eerst door zijn overwinning in Amsterdam, in 2.09. Toen door zijn eeuwigdurende achtervolging door de eindeloos lange en verlaten grijze straten van Moskou, tijdens de Olympische Spelen in 1980.

Ik ging middenafstandlopen, Benali marathons. Nadat hij het eerst geprobeerd heeft op de tien kilometer. En toch is dat hardlopen gemeenschappelijke ervaring genoeg om te telkens te vergelijken hoe hij het beleefde, en wat ik me ervan herinner.

Wat het lezen van dit boek ook raar maakte, is dat ik niet meer kan hardlopen door een slepende knieblessure. Maar het soms wel vreselijk kan missen.

Meestal lees ik romans over mensen waarvan ik blij ben niet zoals zij te zijn.

Maar door die eeuwige vergelijking met mijn eigen ervaringen viel me ook op waarover Benali niet schrijft. Hij blijft behoorlijk netjes bijvoorbeeld. Heeft het alleen expliciet over de marteling die het lopen van lange afstanden voor zijn voeten is. Terwijl hardlopen met het hele lichaam gedaan wordt, waarvan alle onderdelen kunnen reageren op de inspanning.

Enfin.

Dit boek is uit hoofdstukken opgebouwd zoals de marathon afstandsaanduidingen heeft. Iedere kilometer staat aangegeven, net als het punt halfweg. En Benali gebruikt ieder hoofdstuk om iets te vertellen over zijn ervaringen op dat moment tijdens het lopen van de marathon van Amsterdam. Maar omdat dit alleen een erg saai boek op zou leveren, zijn de hoofdstukjes aangevuld met fragmenten uit Benali’s hardloopleven.

Het zijn die opmerkingen naast dat wedstrijdverslag die dit boek voor mij interessant maken. Over hoe het voelt om te hardlopen, hoeft mij dan ook niets te worden verteld. In elk geval las ik daarover niets nieuws. Maar waarom gaat iemand in hemelsnaam hardlopen? Het is een erg zelfzuchtig genoegen.

Benali geeft daarover aan:

‘Is schrijven net als hardlopen niet een egoïstisch genoegen?’
‘Hardlopen is egoïstischer, want in plaats van hard te lopen kan je ook iets schrijven wat anderen zouden kunnen lezen.’ [115]

Abdelkader Benali, Marathonloper
164 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderpers, 2007

Mijn rondje ~ Pieter Cramer & Lean Hodselmans

Ooit werd ik vlak voor een lokale fietsbrug ingehaald door de wielerprof Pieter Weening. Hij reed niet veel harder dan ik. En al evenmin klom hij sneller. Daardoor kreeg ik even de tijd om naar de magerte te kijken van de benen en de kont van een beroepswielrenner. En daar toen eigenlijk wel wat van te schrikken.

Eén dijbeen van mij was zo al dikker dan twee van de zijne.

Weening’s aanwezigheid daar, waar ik die nu net niet verwacht had, liet alleen wel de vraag rijpen wat zoal de lokale routes zouden zijn die de serieuze renners reden. En Bauke Mollema was de eerste die me daarop een soort van antwoord gaf — want de jaarlijks georganiseerde Mollematocht zou naar verluid over wegen voeren waar hij vaak heeft getraind; nee, zelfs zijn lievelingsroutes tonen. En tegenwoordig is er het sociale netwerk Strava. Dat legt automatisch een hittekaart aan van de wegen die elk jaar de meeste snelle fietsers trekken.

Speelt er vanzelfsprekend nog zo veel meer bij de keuze voor een trainingsroute.

Voor de interviewbundel Mijn rondje hebben Pieter Cramer en Lean Hodselmans met 32 fietsers gepraat over een route die zij vaak hebben gereden vanuit thuis. Daaronder zijn actieve wielerprofs, zoals Wout Poels, Steven Kruijswijk, en Laurens ten Dam. En Marianne Vos en Annemiek van Vleuten niet te vergeten.

Nog net wat interessanter waren evenwel de gesprekken met oud-wielrenners. Zoals Peter Winnen, Maarten Ducrot, Joop Zoetemelk, of Fedor den Hertog. Omdat in hun verhalen ook het verleden een dimensie is, waarin ze de dingen toch soms heel anders deden.

Zijn de rest van de interviews gevoerd met Nederlanders die bekend zijn geworden om iets heel anders, en die het fietsen enthousiast er bij doen.

Deze persoonlijke verhalen worden in de tekst afgewisseld met stukken van de routebeschrijving. Waarna zo’n hoofdstuk besluit met een simpel kaartje, en een verwijzing naar een website, die niet meer online lijkt te zijn.

Mijn rondje biedt kortom doelgroepproza van het soort waarvoor ik toevallig heel erg doelgroep was. Alleen vielen zelfs mij na een paar gesprekken al de constanten op. De interviewers wilden namelijk steevast precies dezelfde dingen weten:

Fiets je dat rondje het liefst alleen, of met anderen?
Rijd je altijd eerst tegen de wind in?
Ga je ook fietsen als het slecht weer is? Als het regent?
Wat neem je aan eten en drinken mee?
Stop je weleens onderweg, voor koffie?
Leg je de geleverde prestatie vast? En zo ja, met welke elektronische middelen?

En dat zijn allemaal volstrekt legitieme vragen — in interviews kan de vraag ook vaak niet simpel genoeg zijn om de gesprekspartner tot praten te verleiden. Alleen maakten de auteurs er ook een kwestie van of de fietsers wel een bel hebben. En of ze niet weleens de zonde begaan om met spatborden te rijden.

Toegegeven, de regels waaraan ‘echte fietsers’ zich hebben te houden gaan nog een paar stapjes verder. De interviewers hadden ook nog kunnen informeren of hun gesprekspartners altijd wel keurig witte sokjes aantrokken voor hun rit. Helaas vind ik veel van dat geneuzel al gauw interessantdoenerij. Maar op al mijn fietsen moet het dan ook mogelijk zijn om comfortabel de hele nacht door te rijden, met licht op, desnoods in hondenweer.

Voor mijn eigen rondjes had dit boek overigens amper waarde. De geïnterviewde fietsers wonen in heel andere delen van het land. Enkel Lieuwe Westra reed in Friesland rond. Alleen was diens vaste trainingsrondje er éen richting de kale leegte. Hij reed dan vanuit de Mûnein naar Harlingen, om vandaar over de Waddenzeedijk en Sint Anne terug te fietsen. En die hoek van de provincie is me doorgaans echt te onherbergzaam om me daar vaker dan éen, twee keer in het jaar te wagen. Bovendien hóef ik niet tegen de wind in te trainen om beter te worden, anders dan een prof.

Was het verder heel aardig om over de liefde van oud-schaatser Erben Wennemars te lezen voor de Lemelerberg — want in dat verhaal wist ik tenminste wat hij bedoelde met de lange kant, en de korte kant van die heuvel.

Voor de rest is er als fietser nog heel wat Nederland te ontdekken, voor mij. Enkel de omgeving van de Zevenheuvelenweg, bij Berg en Dal, uit het verhaal van Peter Winnen, kende ik ook. Alleen was dat door het hardlopen ooit. En daardoor nam ik later die route vaak aan het eind van de eerste dag van een fietsvakantie. Om alvast wat te wennen voor als het echt omhoog zou gaan, in de Ardennen.

Pieter Cramer & Lean Hodselmans, Mijn rondje
Trainingsroutes van profrenners en bekende wielerfanaten

280 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Schrijvers op reis ~ Privé-domein gaat op vakantie

Een kleine honderd deeltje privé-domein zijn er inmiddels geboeklogd. En dat had een reden kunnen geven om eens een wat langere beschouwing aan deze serie egodocumenten te wijden. Alleen lukt me dat niet. Over een serie is weinig anders meer te melden dan dat niet elk deel dezelfde kwaliteit heeft.

Bovendien is de betekenis van de serie privé-domein al even verandert — wat misschien mede komt omdat de uitgever de reeks heeft laten versloffen. Het meest recente deel, Schrijvers op reis, waarin een reeks aan Nederlandse en Vlaamse auteurs die toevallig een band hebben met De Arbeiderspers een verhaal of fragment publiceren, is op geen enkele manier een hoogtepunt te noemen.

De ondertitel ‘Privé-domein gaat op vakantie’ lijkt me zelfs leugenachtig. In weinig verhalen speelt vakantie namelijk een rol. Een verblijf even elders, à la. Daarmee houdt het gauw op.

Vrijwel geen van de auteurs is trouwens ook onderweg — voor mij altijd het belangrijkste deel van een vakantie — bijna iedereen is al op zijn of haar bestemming; en gauw ietwat losgeslagen daar, doordat in den vreemde zo veel vertrouwds van thuis moest worden losgelaten.

Privé-domein diende me ooit om schrijvers te leren ontdekken. Opname in de reeks alleen al was een aanbeveling. Lang geleden.

Vandaar toch dat ik Schrijvers op reis probeerde. Wellicht dat uit deze verzameling een interessante nieuwe stem zou opklinken die me naar een tot nu toe genegeeerd oeuvre leiden kon. Maar zo’n ontdekking zat er niet bij.

En ja, dat zegt evenveel over mij als lezer, of meer wellicht, dan over de opgenomen auteurs.

Dus blijf ik de deeltjes privé-domein koesteren die me kennis lieten maken met iets, in de jaren tachtig, dat me toen de toegang ontsloot tot wat veel groters. Canetti’s Wat de mens betreft. Handke’s Last van de wereld.

Dus is er de wetenschap ook dat er deeltjes privé-domein bestaan die ik nooit zal lezen, omdat ik die uitgaven al in de oorspronkelijke taal bezit; en daardoor nooit als onderdeel van die Nederlandse reeks heb kunnen zien.

En dus staat de vervelende constatering nog altijd die al deze jaargangen boeklog me bracht: dat heel veel deeltjes privé-domein merkwaardig bescheten bloemlezinkjes zijn van veel grotere egodocumenten. Wat het ook heel moeilijk maakt om nieuwe uitgaven in de reeks werkelijk nog onbevangen in huis te halen.

Schrijvers op reis
Privé-domein gaat op vakantie

264 pagina’s
De Arbeiderspers, 2013
Privé-domein nr. 276

Wegen van de loper ~ Adharanand Finn

Mij fascineren alle gerichte pogingen van mensen om betere mensen te worden. Helemaal natuurlijk als het me onmiddellijk duidelijk is dat zij zich daarbij voor de gek houden. Strychnine inzetten als doping, natuurlijk…

Vandaar dat de roman Zandloper van Abdelkader Benali zo vreselijk tegenviel. Want de schrijver nam daarin wel een man die een betere hardloper wilde worden dan hij was. Alleen vergat de auteur even dat er een zekere obsessiviteit hoort bij zo’n innige wens; en daaraan dan gekoppeld een grote aandacht voor details.

Werd die hardloper in het boek weliswaar ook een betere atleet, alleen gebeurde dat in een jaar aan trainingskamp waarvoor het boek geen enkele aandacht heeft. Deus ex machina. Het echte verhaal stond daarmee niet in de roman.

Nee, dan de boeken Adharanand Finn. Hem volgde ik al eens naar Kenia, waar hij dacht op hoogte het geheim te kunnen ontrafelen van de beste hardlopers op aarde.

En voor De wegen van de loper trok hij naar Japan — het land met misschien wel de grootste beroepsbevolking aan betaalde lange-afstandlopers in de wereld.

Tal van bedrijven daar hebben hardlopers in dienst, opdat die voor hen kunnen uitkomen in estafettes over grote afstand, de zogeheten ekiden; waarvan een enkele ‘leg’ zelfs de lengte van een halve marathon kan hebben. Want in Japan bestaat er niets groters dan een aantal van deze klassieke ekiden. Die worden ook rechtstreeks uitgezonden op televisie daar, en hebben hoge kijkcijfers, net als de marathons.

Baanatletiek daarentegen stelt amper iets voor in het land.

Finn valt alleen ook al snel op dat Japanse mannen zelden prijzen winnen op de grote internationale kampioenschappen. Terwijl ze bij de junioren nog in grote getale tot de wereldtop behoren, stokt de doorgroei naar de volwassen sport.

Zijn boek biedt deels een antwoord op de vraag hoe dit dan komt, omdat Finn het systeem in Japan wel moest ontleden. Het is zo anders dan wat hij gewend was in het Verenigd Koninkrijk, waar hardlopen op topniveau lang een hobby is, die slechts een enkeling zich kan blijven veroorloven. De prestatiedichtheid in Japan mag dan onvergelijkbaar veel groter zijn, juist dat maakt het vreemd dat ze geen wereldtoppers hebben bij de mannen.

Is er bovendien nog de vergelijking mogelijk met Kenia, waarin de lopers veel meer vrijheid hebben om hun eigen ideeën te volgen over trainen. Te vaak is in Japan het woord van de coach nog wet, waarbij de sporters pech hebben die een ouderwetse drilmeester treffen; de kans wordt daarmee groot dat ze te grote afstanden zullen lopen in training. Zeker is ook dat de middelbaar scholieren er veel te hard trainen, waardoor er nauwelijks nog mogelijkheden bestaan om beter te worden eenmaal ze beroepsloper zijn geworden, op een universiteit gekomen of bij een bedrijf.

Loopt in Japan bovendien niemand niet de hele tijd op asfalt, wat nogal makkelijk tot overbelasting lijdt — en voor Kenianen ook zo ongeveer het meest verkeerde is dat een beetje atleet kan doen.

De wegen van de loper is om meerdere redenen een intrigerend boek. Zo woonde Adharanand Finn een tijd met zijn vrouw en hun drie kinderen in het land, in een gewoon huis, in een doorsneebuurt, en was er alleen al die cultuurschok te overwinnen. Verder had hij de ingewikkelde taak om uit te leggen waarom de ekiden voor Japanners een zo veel aansprekender atletiekonderdeel is dan welk solonummer ook; waarom zij de gezamenlijkheid in de inspanningen voor zo’n estafette zo waarderen. Als enige in de wereld.

En Finn was nog altijd nieuwsgierig naar hoe hij zelf een betere loper kon worden, ondanks dat hij bijna veertig was. Daarmee aantonend, in vergelijking met Benali, dat het toch echt de details zijn die een boek maken of breken.

Zo was aan Japan alleen al goed voor hem dat zelfs het dagelijkse dieet al er zo gezond is — Finn viel er zes kilo door af, zonder kracht te verliezen. Kreeg hij daarnaast door hoe nuttig het was om ook zijn kracht te gaan trainen. Omdat hij daarmee voorkwam zichzelf af te remmen bij elke pas als hij moe werd, en op de middenvoet kon blijven landen in plaats van op de hak.

Adharanand Finn, De wegen van de loper
een reis door de betoverende wereld van het Japanse hardlopen

372 pagina’s
De Arbeiderspers, 2016
vertaling door Gies Aalberts en Edwin Krijgsman van: The Way of the Runner, 2015

Wie kan het paradijs weerstaan ~ Abdelkader Benali & Michaël Zeeman

Onbetrouwbare vertellers zijn er in fictie volop, maar hoe zit het met auteurs die de geadresseerde telkens overbluffen in brieven? Zijn dat ook onbetrouwbare vertellers? Of moet hen enkel imponeergebas worden verweten…

Het waren telkens opmerkingen van niets in dit boek, tussenwerpsels zelfs, onnodige toevoegingen, waar ik bij aarzelde. Zinnetjes waar geen mens over zou struikelen, maar die mij telkens behoedzaam maakten; als waren het toch dampende drollen op een sneeuwwit tapijt.

Michaël Zeeman vond ik eerder pas interessant toen hij aan een gelijke schreef. Toen hij het ineens niet nodig had om indruk te maken.

Van de weeromstuit lees ik misschien te veel in de mails die hij aan Abdelkader Benali schreef. Michaël Zeeman zag hem nog niet als een gelijke, zo leek me — terwijl Benali wel bezig was aan een oeuvre te schrijven, anders dan hij. Zeeman gaf namelijk telkens les. Ook in de gesprekken die hij en Benali hadden buiten de brieven om.

Zeeman was in 2003-2005, de periode van de e-mailwisseling, correspondent voor de Volkskrant in Rome. Daarvoor was hij bij de krant ontslagen als redacteur. Het fijne over die affaire is nooit naar buiten gekomen. Nog net wel dat Zeeman in het redactiesysteem had ingelogd op andermans account.

Benali had indertijd Italiaanse verkering, kwam daarom met regelmaat in het land.

En de toon van de mails in Wie kan het paradijs weerstaan is doorgaans licht spottend. Roddel over het literaire leven in de Nederlandse hoofdstad volop. En mooi is ook dat de heren elkaar telkens schrijvers en boeken aanraden. Nooit zijn dat overigens boeken van Nederlandse auteurs — want daar wordt niemand meer vrolijk van.

Bovendien brengen de mails directe reacties op actuele zaken van toen. Zoals het optreden van Ayaan Hirsi Ali bij Zomergasten. Zoals de moord op Theo van Gogh daarvan het gevolg.

Dus was het bijna interessant om deze doorgaans vlotte briefwisseling te lezen.

Behalve dan dat me dus telkens van alles opviel aan wat Zeeman schreef. Beweringen ook nog van niets waren dat doorgaans, die helemaal niets toevoegden aan zijn verhaal.

[…] oog in oog met Ayaan Hirsi Ali verdampt alle kritische zin. Omdat ik haar enigszins ken begrijp ik dat wel, maar ik veracht het tegelijkertijd. Alles wat ik tot dusverre aan haar verhalen controleren kon bleek gelogen. Let op mijn woorden: binnen twee jaar hebben wij hier de nieuwe Tara Singh Varma. [147-148]

Is een heel sterke claim, met de suggestie van bewijs, waarbij geen enkel bewijs geleverd wordt. Terwijl buitengewone beweringen nu eenmaal enkel gestaafd kunnen worden met het bijbehorende buitengewone bewijs.

De Herald Tribune is, ten slotte, de beste krant ter wereld. Die toon wordt natuurlijk veroorzaakt door zijn Amerikaanse komaf: de redacteuren en de commentatoren van die krant communiceren inderdaad met de politici die het voor het zeggen hebben in de wereld. Ik lees die krant al vanaf mijn zestiende en heb hem nog bijna geen dag overgeslagen. [163]

Gesteld dat de International Herald Tribune in Dokkum te krijgen was, waar Zeeman op z’n zestiende school ging, wat me niet heel waarschijnlijk lijkt, maar kan, was het ook toen al een soort knipselkrant. Deels gevuld met werk van een eigen redactie, maar grotendeels bestaande uit het beste van de New York Times en de Washington Post toen nog.

Er nog van afgezien dat elke krant een onmogelijk product is, lijkt het me vreemd om een dagblad te bewonderen om zijn commentatoren en redacteuren als de meeste van deze mensen zelf denken voor een heel ander blad te schrijven.

Gisteravond werd bekend dat Czeslaw Milosz gestorven is en dus moest ik een necrologie van hem schrijven. Ik verdwaalde vervolgens in zijn Geboortegrond: ken je dat? Ik ken de contreien waaruit hij afkomstig is tamelijk goed, dus ik kan zo’n boek, eenmaal opgepakt, niet meer wegleggen, ook al heb ik het al gelezen en herhaaldelijk geraadpleegd. [139]

Zeeman beweert hier dus in de goed tien jaar sinds de Sovjet-unie uiteenviel niet alleen Litouwen bezocht te hebben — en dat waarschijnlijk meermaals want waar komt die tamelijk goede kennis anders weg — maar ook de Poolse, Wit-Russische, en Russische gebiedsdelen in de buurt — allemaal éen land nog in Czesław Miłosz’ jeugd, allemaal beschreven in Geboortegrond; zij het betrekkelijk summier. Heeft daarbij blijkbaar geen enkel moeite gehad om visa te krijgen. Wat voor Belarus heel erg bijzonder is. Elders heeft hij het alleen nooit meer ergens over deze regio.

Ik ken de contreien waaruit hij afkomstig is tamelijk goed, […]

Ik herken de bluf die deze man hanteert tamelijk goed. Ook al omdat ik die wat lachwekkend vind. Zeeman wordt er zo’n stakker door. Dus laat me hier maar ophouden voorbeelden te geven. Daar wordt niemand beter van.

En misschien ben ik zelf te zeer geneigd om mijn licht onder de korenmaat te zetten. Ik heb in gesprekken nimmer de neiging om anderen te overbluffen met mijn belezenheid, laat staan hen te verbeteren op hun fouten of misverstanden. Wat ik daarbij denk, is ook beter om voor me te houden.

Alleen moest zo veel hoffelijkheid op boeklog toch maar niet.

[ wordt vervolgd ]

Abdelkader Benali & Michaël Zeeman
Wie kan het paradijs weerstaan
Romeinse brieven

237 pagina’s
De Bezige Bij, 2007

Zandloper ~ Abdelkader Benali

Meest bezochte boeklogje ooit is dat over de roman De marathonloper van Abdelkader Benali. Een boek dat ik toevallig vrij vlot na verschijning las, en waar toen niet heel veel bijzonders over op te merken viel.

Dit gegeven laat voor mij vooral zien hoe willekeurig populariteit is. Want zoals de boeklogjes gaan, is die tekst wel een heel gemiddeld boeklogje. Er moet daarom wel een externe factor zijn geweest waardoor zo veel volk langs kwam voor mijn woorden over De marathonloper. Wellicht is dat een tijd een boekenlijst-topper geweest op middelbare scholen. Waar dan ook nog verder niet zo veel over te vinden was, online.

Benali heeft nog een boek over dat hardlopen van hem geschreven, zo bleek me pas nu. Alleen pakte Zandloper uit als een wat vreemd sprookje, waar ook niet veel over te zeggen valt. Dus heb ik het met De marathonloper indertijd misschien niet eens zo slecht gedaan.

De schrijver gebruikte voor dit boek zijn almacht als auteur door zijn hoofdpersoon, met de naam Abdelkader Benali, voor even een heel snelle loper te laten worden. Zo eentje die in de top tien kan eindigen van goed bezette wedstrijden, en dan éen van de eerste Nederlanders is.

Daarvoor had hij zich dan wel eerst anderhalf jaar op trainingskamp moeten terugtrekken in Marokko, het land zijner voorvaderen, waar hij niettemin een vreemde is.

Die wens om de concentratie even enkel op dat hardlopen alleen te richten, komt mede omdat de hoofdpersoon, die ook nog schrijver is, wel een heel schrale afrekening krijgt van zijn boekroyalties. Bovendien wordt hij ouder.

Centraal in de roman staan de eerste maanden van dat verblijf in Marokko — over het hele laatste jaar daar zegt het boek helemaal niets — als de hoofdpersoon met enige moeite deel wordt van de hardloopgemeenschap aldaar. Van groot belang is daarbij zijn vriendschap met een groot Algerijns talent, Noureddine, die tien jaar jonger is en twintig kilo lichter, en hem ziet als een broer.

De roman heeft als raamvertelling de deelname van de ditmaal super afgetrainde Abdelkader Benali aan de halve marathon van Egmond aan Zee. Dat is een wedstrijd die traditioneel gehouden wordt in de kou van januari. Het jaar van deelname wordt daarbij niet genoemd in de roman. Maar omdat de naam van de winnaar in het boek niet voorkomt op de echte erelijst, doet dat jaar er ook weinig toe. Denkbeeldige wedstrijden kunnen op elk moment in de tijd hebben plaatsgehad, of niet.

En ik vond wat deze schrijver me bracht allemaal wat te weinig bijzonder om iets te lezen te hebben gekregen dat zal beklijven.

Kiezen voor de monomanie van een sport is een keuze voor een uiterst geregeld en daarmee voor de buitenstaander nogal saai bestaan. Dus mag ik zo bezien blij zijn dat er hele stukken niet beschreven zijn van dat ellenlange trainingskamp in Marokko. Topsporters zijn saaie mensen, of mensen die tot saaiheid worden afgestompt door de vele herhaling in hun dagelijkse training.

Alleen, als de bezetenheid van de sporter om beter te willen worden evenmin direct uit de tekst blijkt, zoals nu, dan wordt daarmee wel een heel centraal gegeven van zo’n boek ondermijnd.

Had Benali evenmin iets bijzonders op te merken over hoe het is om hard te lopen, of hoe het is om naar een wedstrijd toe te pieken. En dan hoort dit voor een fictieboek misschien allemaal niet uit te maken, alleen doet het dat wel.

[is vervolgd]

Abdelkader Benali, Zandloper
216 pagina’s
De Arbeiderspers, 2010