Aspects of the Novel ~ E.M. Forster

Heeft wat een auteur in 1927 zei over de roman, in een lezingenreeks voor de Cambridge University, nu nog enige zeggingskracht?

Ik denk enerzijds wel, en anderzijds ook weer helemaal niet.

Voor de betogen van E.M. Forster [1879 – 1970] spreekt dat de roman, als cultuurgoed, nooit sterker zal hebben gestaan dan juist in die tijd. Ook al was er inmiddels concurrentie gekomen door de bioscopen. Maar de film met geluid zou pas een paar jaar later doorbreken.

Bovendien kende Forster het werk van Joyce, en had hij dus weet van de pogingen die gedaan werden meer met het genre te doen. Zelfs al was hij daar niet heel erg van onder de indruk.

Ulysses […] is a dogged attempt to cover the universe with mud, an inverted Victorianism, an attempt to make crossness and dirt succeed where sweetness and light failed, a simplification of the human character in the interests of Hell.

Tegen zijn opvattingen spreekt dat romans en hun schrijvers sindsdien behoorlijk gekelderd zijn in status. Forster wijdde éen van zijn lezingen aan de auteurs die in zijn ogen als profeten fungeerden. Maar wij halen onze toekomstverwachtingen nu eerder uit de krant; of plukken die van internet; en dan zijn er ook nog altijd mensen die de beloften van politici geloven.

Bovendien leefde Forster in een tijd dat niet alles in druk verschijnen kon. Hij was homoseksueel. Schreef ook een roman met een hoofdpersoon die van de mannen was — Maurice — maar deze werd pas postuum gepubliceerd. Er kon kortom nog zo veel meer aan onderwerp in het genre, dan waar hij op in ging tijdens de lezingen.

Maar Forster’s voordrachten waren alleen al prettig te lezen om de wit van de auteur.

Bovendien zegt hij een aantal heel verstandige dingen.

Zijn definitie over het verschil tussen wat een verhaal is, en wat een plot werd zelfs klassiek:

‘The king died and then the queen died,’ is a story. ‘The king died, and then the queen died of grief’ is a plot.

Of, in de context van hoe Forster het zei:

Let us define a plot. We have defined a story as a narrative of events arranged in their time-sequence. A plot is also a narrative of events, the emphasis falling on causality. ‘The king died and then the queen died,’ is a story. ‘The king died, and then the queen died of grief’ is a plot. The time-sequence is preserved, but the sense of causality overshadows it. Or again: ‘The queen died, no one knew why, until it was discovered that it was through grief at the death of the king.’ This is a plot with a mystery in it, a form capable of high development.

De lezingenreeks van Forster begon met een verhandeling over het verhaal. Daarna heeft hij ruim aandacht voor de mensen in het boek — omdat de schrijver tot de soort behoort, heeft hij of zij een zekere band met mensen — waarop aandacht volgde voor het plot, de ruimte voor fantasie, de mogelijke profetieën van auteurs, en het patroon en de ritmen die de kwaliteit van een roman kunnen maken en breken.

In deze Penguin-uitgave zijn deze stukken bovendien aangevuld met andere verhandelingen van Forster over de roman. Verder staan er fragmenten uit zijn commonplace-book in waarin hij hardop nadenkt over zaken die in de lezingen ook werden behandeld.

Dickens’ characters are types, but his vitality causes them to vibrate a little, so that they borrow his life and appear to live their own. Mr Micawber, Pickwick, Mrs Jellaby, live, but not in the sense that we can turn them around and see new aspects.

Dus was er genoeg om nog eens over na te denken, en vond ik alleen de voorbeelden die Forster gebruikte vervelend. Omdat hij zijn publiek tracteerde op lange citaten uit boeken die zij konden kennen — boeken dus uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw. En helaas zijn dat naar onze smaak trage romans; waarin alles met veel omhaal van woorden wordt gezegd.

E.M. Forster, Aspects of the Novel
with an introduction by Frank Kermode

204 pagina’s
Penguin Classics 2005, oorspronkelijk 1927

Writers at Work ~ Kay Dick (sel.)

Het tijdschrift Paris Review publiceert al sinds 1953 maandelijks een interview over het vak met een bekende auteur. Daar heeft Penguin al eens een ruime selectie uit gepubliceerd, in liefst acht delen. Die recente reeks van vier bundels die ik in 2009 las was dus aanzienlijk minder uniek dan ik dacht.

Tegelijk blinkt dit deeltje uit 1972 niet uit in meta-informatie. Hoort het wel tot die Penguin-serie van acht? Omdat het een andere samensteller lijkt te hebben, en geen volgnummer draagt? Tegelijk heet die achtdelige serie ook Writers at Work

Enfin, goed om te weten dat er iets is om nog eens uit te zoeken. Want, de website van Paris Review laat slechts zien wanneer een geliefde auteur ondervraagd werd, en zo’n bundel doet ook wat. Uit mijzelf zou ik bijvoorbeeld niet gauw een interview met Allen Ginsberg lezen. In een boek als dit, gaat zulks vanzelf.

Deze bloemlezing bevat vijftien interviews. Daarvan las ik er zes met aandacht; die met E.M. Forster, Angus Wilson, Robert Frost, Boris Pasternak, Aldous Huxley, en voornoemde Allen Ginsberg. De overige negen konden wat oppervlakkiger worden gelezen, die zijn namelijk ook opgenomen in de recente reeks boeken, die ik vorig jaar las.

Is er iets gemeenschappelijks over die zes vraaggesprekken te zeggen? Behalve dan dat ik ze niet graag gemist had? Nu ja, er komen nogal stevige ‘characters’ aan het woord, bij wie het leven van naast het werk ook interessant was. In die zin zijn de interviews van in Paris Review van de laatste decennia gelijkmatiger; omdat schrijvers zo veel meer op elkaar zijn gaan lijken, in achtergrond en opleiding.

En de hele literaire scene is ook gewijzigd. Als Houellebecq zich tegenwoordig publiek over de Islam uitspreekt, kan dat ook als een marketingtruc worden gezien; omdat hij daarmee aandacht oogst. T.S. Eliot’s anti-semitisme, of Pound’s innige flirt met het fascisme zijn zo bezien toch van een andere orde — al gaan de interviews daar niet over, want zulke gesprekken zijn het niet.

Aangetekend werden tenslotte onder meer de volgende uitspraken:

Short stories and plays go together in my mind. You take a point in time and develop it from there; there is no room for development backwards. In a novel I also take a point in time, but feel every room for development backwards. All fiction for me is a kind of magic and trickery — a confidence trick, trying to make people something is true that isn’t. And the novelist, in particular, is trying to convince the reader that is seeing society as a whole.

Angus Wilson
scheiding

The world in twenty years has piled up hysteria – anxiety over a third war, bureaucratic tyranny, and hysteria from paper forms. The immense and undeniable loss of freedoms, as they were in 1900, is undeniable. We have seen the acceleration in efficiency of the tyrannizing factors. It’s enough to keep a man worried.

Ezra Pound
scheiding

The greatness of a writer has nothing to do with subject matter itself, only with how much the subject matter touches the author. It is the density of style which counts.

Boris Pasternak
scheiding

Al my thoughts are second thoughts.

Aldous Huxley
scheiding
Writers at Work
The
Paris Review Interviews
Selected by Kay Dick

314 pagina’s
Penguin Books, 1972

** in dit boek zijn interviews opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]


Zuivere schim in een vervuilde schepping ~ Rudy Kousbroek

Was E.M. Forster niet ooit naar Alexandrië gegaan, dan had de wereld misschien nooit gehoord van de dichter Kaváfis. Rudy Kousbroek noemt het feit terloops, in de essaybundel Een zuivere schim in een vervuilde schepping. En het gegeven zet hem toch ook nog tot mijmeren aan.

Hoeveel dichters zijn er die nooit het geluk smaakten om hun E.M. Forster te ontmoeten?

Ik wist dat niet, van die ontdekking door een buitenstaander. Zelfs al is er dat raadsel hoe het kan dat een in het Grieks dichtende man uit een Arabisch sprekend land overal in de wereld bekend zou worden.

Kousbroek was verder niet heel gul met feiten in zijn essays. Dit boek bevat drie opstellen, en wat reacties daar dan op. En eigenlijk geldt voor alle stukken dat ze bedoeld zijn voor een al ingevoerde lezer.

De kwaliteit van Kaváfis’ gedichten spreekt bijvoorbeeld voor zich. Die hoeft niet te worden uitgelegd.

In het eerste essay is Kousbroek in Alexandrië, op bedevaart naar de plaats waar enkele van de mooiste regels ooit uit de wereldliteratuur geschreven zijn. Alleen is dat huis van Kaváfis vijftig jaar later nauwelijks te vinden, en voelt hij zich een indringer als hij uiteindelijk het vroegere appartement binnentreedt van de dichter. Dat is dan een armoedig en vol pension.

Het tweede essay is ietwat polemisch. Voor Rudy Kousbroek stond buiten kijf dat Kaváfis’ homosexualiteit, en zijn kwetsbare positie daardoor, meeweegt in de poëzie. Literatuurwetenschappers en ook vertalers willen daar niet echt aan.

In het derde essay wordt op deze kwestie voortgeborduurd. Want, doe het gedachtenexperiment eens, en vervang de ‘hij’ die de vertalers in de liefdesgedichten introduceren nu eens overal een door ‘zij’. Vertoont het object van de begeerte, of eerder de herinnering, dan mannelijk of vrouwelijk gedrag?

Waarmee dus ook weer eens voor mij gold: ik kan beter Kaváfis zelf herlezen. Anderen zien polemiseren over bepaalde aspecten van zijn oeuvre maken die gedichten niet beter. Of toegankelijker.

Dus speelt de aloude kwestie weer eens. Ergens tussen feit en mening dringt zich de interpretatie op, van een ander. En die gaat niet altijd een even interessante richting uit.

[ wordt vervolgd ]

Rudy Kousbroek, Een zuivere schim in een vervuilde schepping
Over het werk van Konstantinos Kavafis

95 pagina’s
Vriendenlust, 1988