Actual ~ Saul Bellow

For those of you who are in the illusion I read everything very fast and superficially, that does not happen always. I had already taken up this book more than three weeks ago. And even though it is only somewhere around 20,000 words long The Actual really took all this time to finish it.

That I did not like it that much had something to do with it.

For a book about love, The Actual had far more implicit love in it than any outspoken affection. However, okay, I can live with that. Understatement works for me.

There just was not much in it otherwise. The Chicago described looked strangely timeless. Apart from the use of a cellular phone, the story could have taken place in the 19th century. And the object of love just isn’t that remarkable a woman. At least, it doesn’t become clear why the main character is attracted to her; apart from the memories they share from the time, they were high school lovers, many decades before.

Unless Bellow states here that love is just a necessary illusion, which maybe doesn’t have much to do with how the significant other is.

Saul Bellow, The Actual
a novella

104 pages
Viking Penguin, 1997


Dangling Man ~ Saul Bellow

Eigenlijk mocht ik in de debuutroman van Saul Bellow niet enkel lezen wat er stond, van de geleerden. Dangling Man gaat in hun interpretatie namelijk helemaal niet over een jongeman die begin 1943 al maanden wacht tot hij nu eindelijk eens opgeroepen wordt voor het Amerikaanse leger.

De hoofdpersoon is geboren in Canada — en dat luttele feit levert een oneindig traag malende bureaucratie op in de VS.

Nee, met deze roman zou Saul Bellow [1915 — 2005] allereerst commentaar hebben geleverd op de positie van de intellectuelen tijdens de economische crisis van de jaren dertig. Wier bestaan zo overbodig was, omdat er geen vraag kwam naar hun vaardigheden. Waardoor ze lang moesten wachten tot ze aan zoiets als een normale carrière konden beginnen; met een enigszins voorspelbaar verloop.

En die theorie klopt op zich best met de inhoud van deze roman. Alleen lijkt zo’n theorie me allereerst bedacht om zwaarte te geven aan een boek zonder al te veel eigengewicht.

Ook grote schrijvers moeten ergens mee beginnen. En Bellow zelf keek later wat misprijzend op zijn eerstelingen terug. Pas met zijn derde roman, The Adventures of Augie March, had hij een eigen stem gevonden; meende hij. De boeken daarvoor waren van een student die het vak nog moest leren.

Dangling Man heeft de vorm van een dagboek, dat loopt van 15 december 1942 tot en met 9 april 1943. De roman speelt daarmee tijdens de Tweede Wereldoorlog; en toch weegt dit conflict nauwelijks door in het verhaal. Dagelijkse beslommeringen bepalen het verhaal veel meer. Dat de verwarming het niet doet in de januariwinter is een veel grotere crisis in het boek.

De oorlog is hoogstens subtiel aanwezig. Sommigen goederen zijn al op rantsoen. En jonge mannen worden telkens uit hun werk opgeroepen om dienst te nemen — waardoor de hoofdpersoon zelfs geen tijdelijke baan kan vinden. Potentiële werkgevers kiezen liever een vrouw.

Eind maart breekt de man, en schrijft hij wanhopig naar het leger om hem alstublieft toch zo gauw als kan in te lijven. Waarop bijna per kerende post de oproep komt om zich opnieuw te laten keuren. En de man daarop juichend de oorlog instapt. Want eindelijk zal zijn leven volgens vooraf bekende lijnen gaan verlopen; voortaan zullen zijn uren vast liggen; door anderen bepaald.

Dat is een wrang ironisch einde.

Of wordt het een ironisch einde, omdat ik dat er in zie? Vanwege mijn kennis over hoe zo veel veteranen uit de oorlog terugkeren? Verknipt, beschadigd, gebruikt? Want, kon Bellow dat allemaal wel weten toen hij de roman uitbracht in 1944?

Ontstond er bij mij dus blijkbaar ook een behoefte om meer te willen lezen in dit boek dan er stond.

Niet omdat wat er wel stond niet zou deugen. Maar gewoon, omdat het verhaal leegten laat.

Saul Bellow, Dangling Man
159 pagina’s
Weidenfeld & Nicholson 1972, oorspronkelijk 1944

Essays in Biography ~ Joseph Epstein

Veertig essays van Joseph Epstein. In een nieuw boek. Dat betekent zeker veertig dagen leesgenot voor mij. Omdat hij zo makkelijk wegleest dat het verleidelijk blijft om door te gaan in het boek. En door te gaan. Daarom beperk ik me inmiddels bewust tot éen essay per dag.

Delicatessen smaken nu eenmaal beter als er matigheid betracht wordt.

En Essays in Biography doet wat de titel belooft. Het boek biedt veertig portretten. Van mannen vooral, en slechts een enkele vrouw. Voor een deel mannen ook nog die gauw eens van betekenis waren in het intellectuele leven in de VS tijdens het derde kwart van de twintigste eeuw.

Over hen is er dan een biografie verschenen, of er kwam van hen postuum een egodocument uit. En Epstein schreef daarbij een doorgaans lange recensie die meestal nauwelijks over zo’n boek gaat. Door zich allereerst te concentreren op de persoon.

Meest memorabel lijken daarbij in eerste instantie de oordelen. Want ik heb bijvoorbeeld zelden zo’n negatieve beoordeling van Saul Bellow’s karakter en werk gelezen als Epstein hier ditmaal geeft. De mannen waren nota bene Racquetball-maatjes in de jaren zestig. Maar daarna kwam de verwijdering.

Perhaps he wasn’t a novelist at all but a high-octane riffer, a philosophical schmoozer, an unsurpassed intectual kibbitzer, one of the great monologists of the age. But he was no storyteller. Which explains why one doesn’t have much taste for rereading him and why, there is no good reason to believe, future generations are likely to have even less taste for reading him in the first place. [176-177]

Punt is hierbij dat ik deze woorden niet met ongeloof lees, maar dat Epstein slechts iets verder gaat dan mijn eigen oordeel al reikte. En dat ik hem dus geloof.

Dat maakt Joseph Epstein vanzelfsprekend een heel intelligent beoordelaar. Waarmee het vervolgens pijnlijk wordt als hij in een bespreking van Just Enough Liebling moet constateren dat veel van dat werk inmiddels verouderd is.

Ik vond die bloemlezing uit het werk van Liebling een prachtverzameling.

Maar anders dan ik heeft hij A.J. Liebling nog in leven meegemaakt, en genoten van diens werk toen het in de New Yorker verscheen. Mijn oordeel vormde zich tijdens een eerste kennismaking. Epstein maakte de reis nog eens terug, en dan is het perspectief altijd anders.

Aan de oordelen valt toch al op dat Joseph Epstein weleens van opinie durft te veranderen. Wat me overigens niet meer dan normaal lijkt.

In een eerdere bundel schreef hij dus nog lovend over A.J. Liebling, nu aanmerkelijk bedachtzamer. Eerder was hij redelijk negatief over het oeuvre van Bernard Malamud — omdat diens laatste romans zo matig waren — inmiddels vindt hij de twee eerste romans en vooral de verhalen van een zeldzame en blijvende klasse.

Maar om de oordelen gaat het niet per se bij Epstein. Hoe prettig het misschien ook is om Susan Sontag ondergeschoffeld te zien worden. Haar talent was public relations, niet de literatuur. Want ze schreef alsof een slechte vertaler iets uit het Frans had overgezet.

The problem is that Sontag wasn’t sufficiently interested in real-life details, the lifeblood of fiction, but only in ideas, She also wrote and directed films, which were not well reviewed: I have not seen these myself, but there is time enough to do so, for I have long assumed that they are playing as a permanent double feature in the only movie theater in hell. [284]

Joseph Epstein is namelijk zo geweldig goed in staat om afgeronde portretten te schrijven. Waardoor het besproken boek — als het om een boekrecensie gaat — daarnaast zelfs misschien wel overbodig wordt.

Wat interesseren mij de New Yorkse intellectuelen nu, bijvoorbeeld, die alleen lokaal invloed hebben gehad. En waarvan de glans allang dof is?

Epstein portretteerde ze zo dat het even heel interessante mensen werden. Waarbij hij binnen kort bestek zowel weet aan te geven waarom het interessant is om hen te gaan lezen — wanneer ze schreven — als waarin hun werk of hun oordeelskracht uiteindelijk tekort schiet.

Is er ook nog zijn humor.

Bevat deze bundel bovendien een hele reeks onverwachte portretten. Tweemaal kijkt Epstein terug op pas gestorven vrienden. En de langste stukken in het boek, elk van zeker 12.000 woorden en biografiën op zich, gaan over de politicus Adlai Stevenson en de uitgever Henry Luce. Zelfs schreef hij een portret van de basketballer Michael Jordan; omdat die in Epstein’s woonplaats een lokale held was; en daarmee Chicago ineens tot sportstad maakte.

En zo’n onverwacht stuk maakt het dan weer dat opvalt hoe zeer ik Joseph Epstein vertrouw om zijn opinies en inzichten, terwijl hij nog altijd een vreemde is. Ook na al die boeken van hem gelezen.

Dus blijft hij verrassen. Al was veertig essays wel te veel voor éen boek. Er zijn evenwichtiger bundels van hem verschenen. Punt is dat Epstein nog beter wordt als er een persoonlijk belang speelt. De in memoriams over die twee vrienden van hem zijn voorbeelden in het genre. Zijn afrekening met Bellow toont een oprechte teleurstelling in iemand die hem ooit na stond.

Andere essays zijn weliswaar eminent geschreven journalistiek, maar missen ze dat sprankje eigenheid, is het resultaat minder.

Joseph Epstein, Essays in Biography
603 pagina’s
Axios Press, 2012

Herzog ~ Saul Bellow

Als er éen schrijver is die ooit onbehoorlijk veel indruk maakte, om zijn taal, dan wel Saul Bellow. Maar als ik dien aan te geven wie ik moeilijk kan herlezen, dan moet hij ook meteen worden genoemd.

Dus forceerde ik een poging om nog eens de roman Herzog binnen te dringen, door de hoofdstukken uit te smeren in vijf porties van een week.

Bellow bracht vanaf de jaren vijftig een hele reeks romans uit die op de keper beschouwd een paar fundamentele eigenschappen gemeen hebben. Allemaal maakten ze duidelijk dat er maar éen persoon belangrijk was in het boek. En diens naam stond al in de titel. Want het boek probeerde door het leven van die man iets te onderzoeken.

Daarnaast was Saul Bellow voor zichzelf bezig met deze boeken uit te vinden wat de roman nog allemaal zijn kon.

Van deze serie romans, die begint met The Adventures of Augie March [1953] en eindigt met Humboldt’s Gift [1975], wordt Herzog [1964] doorgaans als de belangrijkste titel gezien. En dat is dan zo’n academische wijsheid die een individuele lezer helemaal niets hoeft te zeggen. Voor lezers telt alleen of een boek een beetje aardig is.

Voor mij gold dat ik Herzog voor de eerste keer gelezen had op een leeftijd dat ik zeker wist er te jong voor te zijn. Want het boek gaat over de problemen van een man van middelbare leeftijd. Die net gescheiden is van zijn tweede vrouw — op haar uitdrukkelijke wens. Die bovendien plots afscheid heeft genomen van zijn carrière op de universiteit. En die om dit te verwerken zich helemaal heeft teruggetrokken uit de wereld in zichzelf.

Veel kon ik me niet herinneren van die eerste keer lezen — behalve dan dat Moses E. Herzog, de hoofdpersoon, telkens brieven componeert. Aan iedereen, dood of levend. En daar vrijwel geen van opstuurt.

Ook vond ik de roman toen te lang. En dat was geen vreselijk opmerkelijke conclusie. Herzog ontbeert lang vrijwel alle handeling. De lezer zit voornamelijk in het hoofd van Moses Herzog, en diens gedachteleven is zeker de eerste hoofdstukken vrij verward; het verhaal springt ook heen en weer in de tijd. Weliswaar zijn die zijsprongen aantrekkelijk door hun verhalende kracht en anekdotiek. Ze houden ook op. Omdat ik de roman in partjes verspreid las, viel me duidelijk op dat het boek pas over de helft tot onverbiddelijk doorlezen dwingt.

Herzog handelt dan eindelijk eens. Hij vlucht niet langer, maar zoekt de confrontatie op.

Eerst bezoekt hij zijn advocaat, dan vertrekt hij met het vliegtuig naar Chicago, met vaag omlijnde plannen. Al moet hij daarvoor eerst nog de antieke revolver van zijn vader opsnorren, bij een tante van hem.

Twee kogels zitten er dan nog in die revolver. Precies genoeg om zijn ex-vrouw Madeleine en haar minnaar om te brengen, en om dan met zijn dochtertje June weg te vluchten.

Tot schoten komt het niet evenwel. Wat waarschijnlijk niet eens vreemd is. Bellow had anders ook moeten uitleggen hoe zo’n passieve man ineens tot die immense daadkracht was gekomen. Waarmee hij van de weeromstuit nog gekker was geworden dan in de eerste hoofdstukken.

Die tweede boekhelft maakt ook weer dat de roman achteraf eigenlijk te kort leek; dat ik graag had gelezen hoe het nu verder ging met de hoofdpersoon. Want weliswaar lijken alle voorwaarden aanwezig voor Herzog’s herstel. Significant is ook dat hij zich weer terugtrekt van alles. In zijn vakantiehuis; dat al voor veel te geld verbouwd is in het verleden. En waar hij toch al weken verbleef. Maar dan zonder de moeite te nemen om de stroom aan te laten sluiten.

De tweede helft maakt ook duidelijk waar vandaan voor Herzog genezing komen kan. Hij heeft een leuke sensuele vriendin. Met zijn broer is er nog altijd een vanzelfsprekende verstandhouding. En de zoon die hij uit zijn eerste huwelijk overhield zal komen logeren — dus die relatie deugt ook nog altijd.

Maar dat het einde open is, komt omdat Herzog zijn heil het hele boek lang in ideeën is blijven zoeken; en de scholing die hij ontving. En dat het begin van het boek zo lang lijkt te duren, komt omdat de lezer eerst wel eerst terdege kennis moet maken met het malende brein van de hoofdpersoon.

Overigens wordt daar meteen voor gewaarschuwd. Het boek opent met de zin:

If I am out of my mind, it’s all right with me, thought Moses Herzog.

En dat heb ik lang de mooiste regels gevonden waarmee een roman maar beginnen kon. Wat dan vooral om het staccato was, van al die éenlettergrepige woorden op een rij, gevolgd door een ineens iets ingewikkelder lijkende naam. Omdat de taal enerzijds onmachtig lijkt, door zijn eenvoud, en tegelijk toch zo krachtig is.

En indertijd, bij de eerste keer lezen, geloofde ik nog dat Moses Herzog een ware intellectueel was; waardoor het nut had van al zijn denkbeelden kennis te nemen. Zelfs als die vorm kregen in een brief die nooit verstuurd zou worden; naar Nietzsche, Heidegger, de president, of wie dan ook.

Inmiddels zie ik bijvoorbeeld dat Herzog zich weliswaar historicus noemt, maar dit niet is. Hij heeft veeleer een vage achtergrond in de letteren, en toont zich redelijk gevoelig voor stromingen op de Amerikaanse letterenfaculteiten; waar zo vaak ineens éen denker kritiekloos omarmd wordt. Niet dat historici ongevoelig zouden zijn voor modes in hun benadering, maar dat zijn doorgaans heel andere modes.

Bellow heeft ook ergens gezegd dat het hem verbaasde hoe serieus Herzog’s brieven genomen werden door de lezers van de roman. Terwijl hij die teksten toch zo vaak als pastiche had bedoeld.

Bovendien leidt denken tot niets, voor wie methoden als de kritische analyse op zichzelf toepast.

In this reign of multitudes, self-awareness tends to reveal us as monsters.

[179]

Het lijkt me een kernzin.

Al is nog belangrijker wat Herzog formuleert, voor hij eindelijk weer eens iets doen gaat. En de samenvatting gegeven wordt van wat er aan schort.

I brought all this on myself by telling Ramona the story of my life-how I rose from humble origins to complete disaster.

[166]

Alles overziend valt me op dat ook deze roman van Bellow in de details zoals de gebruikte taal en de terloopse anekdotiek werkelijk prachtig is. Maar dat er als boek toch iets aan schort, omdat de tempi domweg niet deugen om het als roman een totaalbelevenis te laten zijn.

Dus blijft staan dat ik The Adventures of Augie March waarschijnlijk Bellow’s leesbaarste roman vind -– terwijl aan dat boek dan weer merkwaardige probleem kleeft dat ik de inhoud altijd verwar met die van The Apprenticeship of Duddy Kravitz van Mordecai Richler. Beide gaan op dezelfde manier over Joodse jongens die zich vanuit de nederklits opwerkten.

Bellow heeft waarschijnlijk ook te veel navolging gekregen om nu nog werkelijk indruk te maken. Navolgers hebben waarschijnlijk allang onzichtbaar gemaakt wat er ooit origineel was aan dit boek. De figuur van de vastgelopen intellectueel, die alleen houvast heeft aan de academische shoptalk die voor kennis doorgaat, is een archetype geworden. Bijna de vaste hoofdpersoon ook inmiddels in romans van Nederlandse auteurs die willen laten zien dat ze enige scholing hebben gehad.

De kunst is dan om een boek over een treurig type niet ook treurig te maken. En Bellow toont zich daarin ook al gauw een veel groter schrijver dan zijn navolgers.

Dus moest er dit jaar nog maar éen uit die reeks, met de naam van de hoofdpersoon in de titel, en dan ook heel langzaam gelezen.

* in het putje van de winter 2011-2012 las ik tegelijk met Achille van den Branden de roman Herzog van Saul Bellow. Zijn ideeën over deze exercitie staan ook online.

Saul Bellow, Herzog
371 pagina’s
Penguin Books 2003, oorspronkelijk 1964

It All Adds Up ~ Saul Bellow

Sinds het internet het zo makkelijk maakt om Engelstalige boeken te bestellen, heb ik ontdekt dat Nederlandse uitgevers me in het verleden dikwijls bestolen hebben. Dan brachten ze een boek uit in vertaling, en was het niet het hele boek. Goed, de Nederlandse uitgaven zijn meestal op beter papier gedrukt, of hebben een stevig en glimmend kaft; maar die uiterlijkheden interesseren me uiteindelijk toch weinig.


It All Adds Up bevat vijftig procent meer artikelen dan Van een vaag verleden naar een onzekere toekomst: de titel waaronder dit boek in 1995 werd uitgebracht hier. Bovendien zijn de oerteksten alleen al meer waard doordat die Bellow’s eigen woorden brengen. De vertaling is bij Bellow altijd nogal wat minder dan het origineel. Dat zal ik misschien moeten toelichten.

Toen Saul Bellow doodging, in 2005, stierf daarmee ook een laatste vertegenwoordiger van een generatie die op een uitzonderlijke manier opgroeide met taal en boeken. De televisie, en andere massamedia, hebben die mogelijkheid voor ons allang verpest. Maar voor hem en zijn generatiegenoten, volwassen wordend in de crisisjaren, was het niet alleen normaal om te lezen, en om daarbij alles te lezen, zij hadden ook de tijd om het gelezene te bespreken en te verwerken.

Dan nog moet er dat talent zijn om iets met die taalervaring te doen. Maar goed, Bellow’s boeken zijn talig en precies op een manier die latere generaties schrijvers niet meer benaderen.

Dus blijft het zelfs een genot een minder gelukte reportage van Bellow te lezen — want, niet alles in deze bundel is inhoudelijk even rijp. Het boek bevat zowel journalistiek werk als enkele lezingen, die bovendien kunnen dateren van 1948 tot 1994.

Aan de Nederlandse versie hield ik indertijd het idee over dat de twee interviews die Bellow afnam aan zichzelf achterin het boek het interessantst waren. Bij het lezen van deze Engelstalige editie bleken dat misschien wel de minst interessante stukken te zijn.

Veel liever waren me de teksten waarin Bellow zijdelings over zijn persoonlijke ervaringen schreef. Waaraan niet het idee kleefde dat ik maakwerk aan het lezen was. Zoals zijn verhaal over zijn ontwaken als romanschrijver, tijdens een verblijf in Parijs. Wat dan bijvoorbeeld besluit met wat iets gewijzigd het credo van een goede criticus zou kunnen zijn:

The degree to which you challenge your own beliefs and expose them to destruction is a test of your worth as a novelist.

[46]

Saul Bellow, It All Adds Up
From the Dim Past to the Uncertain Future
A Nonfiction Collection

327 pagina’s
Penguin Books 1995, oorspronkelijk 1994

Paris Review Interviews, I ~ Philip Gourevitch (ed.)

Ik zie de drie delen die nu zijn uitgekomen met interviews uit Paris Review als éen boek, met vele hoogtepunten, en toch ook wel minder interessante gesprekken. Maar gedwongen tot een keuze zou ik waarschijnlijk het eerste deel tot het meest geslaagde benoemen.

Dit heeft twee redenen. Er staan minder interviews in die me matig interesseerden dan in de andere bundels — wat een negatief argument is. Maar positief is dan weer dat er ook aandacht uitgaat naar andere schrijfvormen dan fictie en poëzie.

Elk van de interviews in de bundels, of het tijdschrift, draagt een ondertitel. Komt iemand aan het woord die vooral romans of verhalenbundels schreef, dan heet zo’n gesprek ‘The Art of Fiction’. Bij dichters gaat het om ‘The Art of Poetry’. En in dit eerste deel uit de verzameling komen er nog andere aanduidingen voor.1

Het interview met Joan Didion heeft als ondertitel ‘The Art of Nonfiction’, terwijl het gesprek dan weer vooral over haar fictie gaat.

Het gesprek met Billy Wilder heet ‘The Art of Screenwriting’, en is alleen al interessant om het gegeven dat Wilder regisseur werd om zijn scripts te beschermen tegen onverschilligheid.

Maar het meest opmerkelijk interview vond ik dat met Robert Gottlieb, dat ‘The Art of Editing’ heet, omdat dit over iets gaat waaraan vrijwel geen boek voor publicatie aan ontkomt; en dat toch in vrijwel alle interviews met auteurs ontbreekt. Het behandelt de samenwerking tussen redacteur en schrijver. Waarbij Gottlieb er voor koos om te reageren op citaten van auteurs die hij begeleid had; waaronder Joseph Heller, en Doris Lessing.

Tegelijk luidt een conclusie uit dat gesprek wel dat de wereld van het uitgeven zo verzakelijkt is, dat de meeste redacteuren niet meer redigeren, maar dat werk uitbesteden. Al relativeerde Gottlieb meteen, door te stellen dat de gouden tijd van het boek altijd veertig jaar eerder was. Ook veertig jaar terug al.

Mooiste opmerkingen uit de interviews zijn misschien ook wel de uitspraken waarin de schrijvers — of Gottlieb — mythes ontkrachten, of ernstig relativeren.

Zo wordt Dorothy Parker vaak een stamgaste genoemd aan de legendarische ‘Algonquin Round Table‘, terwijl ze nauwelijks ging omdat lunchen daar haar te duur was.

Enfin. Mijn ervaring met bijvoorbeeld het gesprek met Vonnegut, dat ik al heel lang ken, bewijst dat dit interviews zijn om naar terug te keren, en te herlezen, en er die volgende keer weer andere zaken uit op te pikken dan bij eerste lezing aansloegen. Maar dat schreef ik al.

Willekeurig rijtje citaten, ter illustratie [ik merk vooral verwijzingen aan te tekenen die andere boeken toelichten, en hier niet zo veel nut hebben]:

undefined

Interviewer
What, then, would you say is the source of most your work?

Parker
Need of money, dear.

Dorothy Parker [1956]
undefined

A lot of novelist start late-Conrad, Pirandello, even Mark Twain. When you’re young, chess is all right, and music and poetry. But novel-writing is something else. It has to be learned, but it can’t be taught.

James M. Cain [ 1978]
undefined

I write love stories. The dynamics of a love story are almost abstract. The better your abstraction, the more it comes to life when you do it-the excitement of the idea lurking there. Algebra. Suspense comes from making sure your algebra is right. Time is the only critic. If your algebra is right, if the progression is logical, but still surprising, it keeps.

[Ibidem]
undefined

Pictures are something like plays. They share an architecture and a spirit. A good picture writer is a kind of poet, but a poet who plans his structure like a craftsman and is able to tell what’s wrong with the third act. What a veteran screenwriter produces may not be good, but it would be technically correct; if he has a problem in the third act he certainly knows to look for the seed of the problem in the first act.

Billy Wilder [1996]
Paris Review Interviews, I
510 pagina’s
Picador, 2006

* in volume i zijn de gesprekken opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]

  • Dorothy Parker [1956]
  • Truman Capote [1957]
  • Ernest Hemingway [1958]
  • T.S. Eliot [1959]
  • Saul Bellow [1966]
  • Jorge Luis Borges [1967]
  • Kurt Vonnegut [1977]
  • James M. Cain [1978]
  • Rebecca West [1981]
  • Elizabeth Bishop [1981]
  • Robert Stone [1985]
  • Robert Gottlieb [1994]
  • Richard Price [1996]
  • Billy Wilder [1996]
  • Jack Gilbert [2005]
  • Joan Didion [2006]

 

  1. dit is niet uniek voor Vol. I overigens. In Vol. II heet het gesprek met Harold Bloom ‘The Art of Criticism’. In Vol. III krijgt het interview met Jan Morris als ondertitel ‘The Art of the Essay’ mee, en dat met Harold Pinter ‘The Art of the Theater’. []

Writers at Work ~ Kay Dick (sel.)

Het tijdschrift Paris Review publiceert al sinds 1953 maandelijks een interview over het vak met een bekende auteur. Daar heeft Penguin al eens een ruime selectie uit gepubliceerd, in liefst acht delen. Die recente reeks van vier bundels die ik in 2009 las was dus aanzienlijk minder uniek dan ik dacht.

Tegelijk blinkt dit deeltje uit 1972 niet uit in meta-informatie. Hoort het wel tot die Penguin-serie van acht? Omdat het een andere samensteller lijkt te hebben, en geen volgnummer draagt? Tegelijk heet die achtdelige serie ook Writers at Work

Enfin, goed om te weten dat er iets is om nog eens uit te zoeken. Want, de website van Paris Review laat slechts zien wanneer een geliefde auteur ondervraagd werd, en zo’n bundel doet ook wat. Uit mijzelf zou ik bijvoorbeeld niet gauw een interview met Allen Ginsberg lezen. In een boek als dit, gaat zulks vanzelf.

Deze bloemlezing bevat vijftien interviews. Daarvan las ik er zes met aandacht; die met E.M. Forster, Angus Wilson, Robert Frost, Boris Pasternak, Aldous Huxley, en voornoemde Allen Ginsberg. De overige negen konden wat oppervlakkiger worden gelezen, die zijn namelijk ook opgenomen in de recente reeks boeken, die ik vorig jaar las.

Is er iets gemeenschappelijks over die zes vraaggesprekken te zeggen? Behalve dan dat ik ze niet graag gemist had? Nu ja, er komen nogal stevige ‘characters’ aan het woord, bij wie het leven van naast het werk ook interessant was. In die zin zijn de interviews van in Paris Review van de laatste decennia gelijkmatiger; omdat schrijvers zo veel meer op elkaar zijn gaan lijken, in achtergrond en opleiding.

En de hele literaire scene is ook gewijzigd. Als Houellebecq zich tegenwoordig publiek over de Islam uitspreekt, kan dat ook als een marketingtruc worden gezien; omdat hij daarmee aandacht oogst. T.S. Eliot’s anti-semitisme, of Pound’s innige flirt met het fascisme zijn zo bezien toch van een andere orde — al gaan de interviews daar niet over, want zulke gesprekken zijn het niet.

Aangetekend werden tenslotte onder meer de volgende uitspraken:

Short stories and plays go together in my mind. You take a point in time and develop it from there; there is no room for development backwards. In a novel I also take a point in time, but feel every room for development backwards. All fiction for me is a kind of magic and trickery — a confidence trick, trying to make people something is true that isn’t. And the novelist, in particular, is trying to convince the reader that is seeing society as a whole.

Angus Wilson
scheiding

The world in twenty years has piled up hysteria – anxiety over a third war, bureaucratic tyranny, and hysteria from paper forms. The immense and undeniable loss of freedoms, as they were in 1900, is undeniable. We have seen the acceleration in efficiency of the tyrannizing factors. It’s enough to keep a man worried.

Ezra Pound
scheiding

The greatness of a writer has nothing to do with subject matter itself, only with how much the subject matter touches the author. It is the density of style which counts.

Boris Pasternak
scheiding

Al my thoughts are second thoughts.

Aldous Huxley
scheiding
Writers at Work
The
Paris Review Interviews
Selected by Kay Dick

314 pagina’s
Penguin Books, 1972

** in dit boek zijn interviews opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]


Writers on Writing ~ John Darnton (intr.)

Schrijvers die het over hun vak hebben, had ik daar laatst niet al een haast onafzienbare reeks interviews over doorgenomen? Dat klopt, maar deze essays uit The New York Times waren ook heel prettig om te lezen. Zelfs al hebben ze de pretentie niet de schrijvers te portretteren, laat staan zijn of haar oeuvre te duiden. Dit zijn gewoon aangenaam korte stukken, elk van rond de 1.800 woorden, waarin ervaren auteurs het over éen of twee aspecten van hun vak hebben.

Ik bedoel, net zo makkelijk had ik een boek gelezen dat ‘Loodgieters over loodgieten’ heette, of ‘Ambulancebroeders over ongelukken’. Maar schrijvers hebben nu eenmaal het voordeel gewend te zijn voor een publiek te werken, en zullen enige moeite doen de lezer niet te vervelen.

Verder is het moeilijk iets algemeens te zeggen over de uitspraken die ze doen. Behalve dan dat het me niet verbazen zou dat dit boek, en het tweede deel, ergens als lesmateriaal zou dienen voor een cursus ‘creative writing’. Terwijl dit toch geen kookboek is, met uitgewerkte voorbeelden. De recepten waarmee enkele schrijvers ooit succes kregen, leveren niet automatisch een ander iets pruimbaars op.

Niettemin:

artists are a lot like gangsters. They both know that the official version, the one everyone else believes, is a lie.

Russell Banks
undefined

I can’t remember how many times I advised students to stop writing the sunny hours and write from where it hurts: “No one wants to read polite. It puts them to sleep.”

Anne Bernays
undefined

Some of the most thoughtful if not ingenious criticism written today is written by critics of film who, often as not, address themselves to work that is hardly worth their attention. The most meretricious or foolish movie will elicit a cogent analysis. Why? It may be a film’s auspices that obligate the critics. But it may be that, however unconsciously, they mean to reaffirm or defend print culture by subjecting the nonliterate filmgoing experience, good or bad, to the extensions of syntactical thought.

E.L. Doctorow
undefined

Most writers write too much. Some writers write way too much, gauged by the quality of their accumulated oeuvre.

Richard Ford
undefined

I keep aiming toward that novel that is just that, a true novel, but a novel for our time, dealing with an essential theme and an essential message in a subterranean, carefully hidden way, a message like a snake in the grass, as Trollope put it. There’ll be no boy meets tractor, nor even a professor meets sophomore.

Hans Koning
undefined

For the past 30 years the greatest novelists writing in English have been genre writers: John le Carré, George Higgins and Patrick O’Brian.

David Mamet
undefined

to write is to practice, with particular intensity and attentiveness, the art of reading. You write in order to read what you’ve written and see if it’s O.K. and, since of course it never is, to rewrite it ? once, twice, as many times as it takes to get it to be something you can bear to reread. You are your own first, maybe severest, reader. “To write is to sit in judgment on oneself,” Ibsen inscribed on the flyleaf of one of his books. Hard to imagine writing without rereading.

Susan Sontag

* NB: de tekst van al deze essays, en nog enkele meer, staat ook online

Writers on Writing
Collected Essays from The New York Times
Introduction by John Darnton

268 pagina’s
Henry Holt and Company, 2001

** in dit boek zijn de essays opgenomen van:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens geboeklogd zijn]