Maigret en het lijk bij de sluis ~ Georges Simenon

Slechts éen Maigret weet ik zeker gelezen te hebben. Dat moest. Van school. In het Frans. Van de Maigrets die verder op mijn leesmenu mochten staan, ben ik alles vergeten. Hun bijzonderheden maakten geen indruk; hun algemeenheden wel.

Toch bezit ik zelfs enkele van de tientallen boeken die Simenon wijdde aan de Parijse politiecommissaris. Maar daarbij ging het me allereerst om het kaft, lang geleden ontworpen door Dick Bruna. Bovendien kostten ze indertijd hoogstens een dubbeltje, of een kwartje, tweedehands.

Een Maigret lezen, blijft alleen als het doorbladeren van de Donald Duck; of noemt elk willekeurig wekelijks verschijnend stripblad maar op. Wat er komt, is vertrouwd. De verrassing zit hem hoogstens in de minieme variatie op dat wat al zo vertrouwd was.

TV-soaps werken volgens eenzelfde stramien.

Simenon schreef zijn boeken snel. Met een hoofdstuk per dag. Een boek kostte elf dagen, of nog eens wat meer, als het tegenzat. Hij kon dit doen door bijvoorbeeld nogal wat dialoog op te nemen, die weliswaar prettig de bladzijden vulde, maar tegelijkertijd niet altijd het verhaal vooruit hielp.

Tegelijk biedt Simenon wel degelijk vele voorbeelden van efficiënt schrijven. Hij maakt geen woorden vuil aan hoe de commissaris andere politiemannen aanstuurt.

Deze variatie, Maigret en het lijk bij de sluis, bleek memorabeler te zijn om het tijdsbeeld, dan om het verhaal. Er komen vele boten en vrachtschepen in voor; en de meeste daarvan werden met een span paarden op het jaagpad vooruit getrokken.

Commissaris Maigret verplaatste zich dan nogal vaak op de fiets.

En de vertaalde titel klopt niet helemaal. Er is een lijk bij een sluis. En later nog éen in een sluis. En uiteindelijk sterft er ook nog iemand door een sluis.

Waarom de eerste twee doden vielen, dat mag de lezer zelf invullen. Ook dat hoort bij Simenon’s methode van efficiënt schrijven. Bovendien, hij laat na om expliciet oordelen uit te spreken. Ook dat kan de lezer best zelf. En alleen daarom al is goed te begrijpen dat de Maigrets ooit zo verslavend konden zijn; dat mensen ook het volgende, vaak zo vergelijkbare, deeltje wilden lezen.

Georges Simenon, Maigret en het lijk bij de sluis
191 pagina’s
Zwarte beertjes 345, 1961
Vertaling door Halbo C. Kool van Le charretier de la ‘Providence’

Man die de treinen voorbij zag gaan ~ Georges Simenon

Merkwaardig is het soms wat je na afloop van een boek het best kan zijn bijgebleven.

Zo gaat De man die de treinen voorbij zag gaan over een brave procuratiehouder uit Delfzijl, Kees Popinga genaamd. Deze huisvader wordt op een kwade avond door zijn baas in vertrouwen genomen. Die baas is een oplichter. Het faillissement van het bedrijf zal de volgende ochtend worden uitgesproken.

Popinga kan het dan ook niets meer schelen, weigert op de dag van het bankroet op normale tijd op te staan. Reist die middag af naar Amsterdam, om ’s avonds laat, na een misdaad te hebben gepleegd, door te gaan naar Parijs.

Daar verkeert hij onder criminelen. Onder meer. Tot er uiteindelijk een aanhouding volgt, en hij wordt uitgewezen naar Nederland.

En dan is het niet eens omdat ik al zo lang geen Simenons las, dat ik vooral aan andere auteurs moest denken bij het lezen. Hans Koning lijkt veel Simenon te hebben gelezen; al plegen bij hem de helden nooit zulke misdaden. En zelfs de naam Camus kwam bij mij op als associatie. Mede om de uitgebeende taal van Simenon, en omdat hij niet gaat psychologiseren waarom Kees Popinga deed wat hij deed.

Nee, wat me het meest verbaasde aan het boek, was dat die Popinga, op zijn plotselinge queeste, van Groningen naar Amsterdam reisde over Sneek. Omdat men toen nog met de boot van Stavoren naar Enkhuizen voer, over de Zuiderzee. Om dan weer op de trein te stappen voor het laatste stuk naar de hoofdstad.

Die reis nam kostte goed vier uur. En goed, dan gaat het tegenwoordig iets sneller met de trein, maar duurt de tocht nog altijd lang, en zit er niet eens een boottochtje over het IJsselmeer bij in.

Daar moest ik langer over nadenken dan over de rest van het boek, dat ik wel knap vond in zijn suggestie, maar wat schematisch in zijn tekening.

Georges Simenon, De man die de treinen voorbij zag gaan
191 pagina’s
Zwarte Beertjes 1104, 1967
vertaling van: L’homme qui regardait passer les trains, 1938

Man die Maigret niet was ~ Patrick Marnham

Simenon meende eind jaren dertig een kanshebber te zijn voor de Nobelprijs voor literatuur. En zijn omgeving sprak dit niet tegen. Tal van toonaangevende Franse literati hadden zich uiterst lovend uitgelaten over zijn romans. Daarin leefden de mensen tenminste; anders dan bij andere auteurs.

Alleen veranderde Georges Simenon toen van uitgever. Hij verliet het literaire bastion Galimard voor een uitgever die wel werk maakte van de verkoop van zijn boeken. Prompt verkocht hij vele malen beter dan voorheen. Alleen was het toen wel gedaan met de kans om Nobel-laureaat te worden, aldus de biograaf Patrick Marnham.

Ik schrijf deze anekdote hier op, terwijl die misschien niet meer dan een roddel is, omdat het gegeven me tot een standpunt dwingt. Tal van Simenons heb ik gelezen in mijn leven. Heel goed ook is me duidelijk waarom mensen hem lezen en telkens herlezen. Maar ik heb daarbij ooit gedacht een Nobelprijs-waardig auteur te lezen? Ondanks de kwaliteiten die zijn boeken wel degelijk hadden?

Simenon smeerde wat hij had aan gezoute boter wel ontiegelijk dun uit, dat zou mijn eerste bezwaar al zijn.

Hij schreef zijn boeken snel, in hoogstens een paar weken. Zonder doorhalen dan ook nog; naar verluid. En dat kan omdat hij enkele vaste schema’s klaar had liggen om zijn verhalen in te gieten. Zelfs zijn taal is karig; Simenon beperkte zich zelfs tot een vast idioom van misschien tweeduizend woorden.

Marnham gaat in de biografie overigens nauwelijks in op de boeken afzonderlijk. Dat ware ook onmogelijk geweest. Georges Simenon schreef onbehoorlijk veel. Zelfs voor hij aan Maigret begon, had hij al hondertweeëntwintig pulpromans geschreven. Om los te komen, en het vak te doorgronden. Die pulp kwam ook uit onder een pseudoniem; Georges Sim.

In 1937 meldde hij driehonderdnegenenveertig romans te hebben geschreven. Hij was toen 34 jaar oud.

Ook aan autobiografie is er onbehoorlijk veel. Er zijn eenentwintig boekdelen met memoires, die hij dicteerde aan het einde van zijn leven. En daarin noemde hij eerdere zelfportretten zoals Je me Souviens (1940), Pedigree (1943), en Quand j’etais vieux (1963) ‘vaak onnauwkeurig’.

Patrick Marnham was het met deze biografie dan ook vaak te doen om wat mythes te ontkrachten die zijn onderwerp zelf de wereld in had geholpen. Dat Maigret aan Simenon verscheen, op een winterdag in Delfzijl bijvoorbeeld? Een mooi verhaal. Alleen had Simenon op dat moment al romans geschreven waar een Maigret-achtige speurder in voorkwam.

Maar als iemand in zijn leven vooral geschreven heeft, en dit zo veel boeken opleverde dat die hoogstens in heel algemene termen te behandelen zijn, dan blijft er verder weinig over om een portret aan op te hangen.

Marnham besteedde bijna een derde van het boek aan de jeugd van Georges Simenon, in Luik. Waaraan vooral interessant was dat deze op zijn vijftiende, zestiende de journalistiek in rolde. En al gauw rechtbankverslaggever werd.

Bovendien heeft hij als extraneus college gelopen aan de universiteit in vakken criminologie.

Dus de opschepperij van Simenon later dat Maigret geheel en al uit zijn fantasie ontsproten was, blijkt bluf te zijn geweest, volgens de biograaf. Ook eenmaal in Parijs aangeland — dé plaats om carrière te maken voor Luikse jongens — heeft Simenon de werkwijze van de politie daar kunnen bestuderen; hij had vrije toegang tot een van de bureaus.

En dat is dan misschien het aardigste element aan deze biografie. Dat Marnham de werkwijze van Simenon voor een deel heeft kunnen ontleden. Waardoor duidelijk wordt hoe dicht diens romans soms op de actualiteit waren geschreven; zodat de auteur nog op moest passen ook geen smaad te bedrijven.

Patrick Marnham, De man die Maigret niet was
De biografie van Georges Simenon

405 pagina’s
De Arbeiderspers, 1992
vertaling door Tinke Davids van: The Man Who Wasn’t Maigret, 1992

 


Paris Review Interviews, III ~ Margaret Atwood (intr.)

Er is éen nadeel aan boeken als deze interviewbundel. Ik ben allereerst toch het meest geïnteresseerd in de gesprekken met schrijvers die me iets zeggen. Dus op een gegeven moment was ik in de delen éen, twee, en drie tegelijk bezig om eerst te zien wat mijn favorieten te melden hadden.

Het zijn bonbondozen, deze boeken, waarin op het laatst altijd de auteurs overblijven die me nog onbekend zijn, of waaraan ik wat een hekel heb.

Deel III bevat ook enige gesprekken die nogal afwijken van de interviews die mij het liefst zijn. Ik zie graag dat een auteur geïnterviewd wordt als hij of zij in de kracht van zijn leven is — het uitgangspunt om over iemands manier van werken te praten, wordt veel interessanter in de wetenschap dat het oeuvre nog niet af is. Maar de gesprekken met Dinesen, Rhys, en Mailer vonden aan het eind van hun leven plaats, toen vrijwel alle productiviteit al achter hen lag. En het gesprek met Waugh is voor de verandering een mislukt en afstandelijk interview.

undefined

Interviewer
Did you write these early novels with ease or–

Waugh
Six weeks’ work.

Interviewer
Including revisions?

Waugh
Yes.

Evelyn Waugh [1963]
undefined

Beschamend voor mij was dan weer dat ik blijkbaar altijd gedacht heb dat Ralph Ellison en James Baldwin éen en dezelfde schrijver was; ondanks dat hun namen toch duidelijk van elkaar verschillen. Zulke persoonssamenvoegingen komen anders alleen voor bij mensen die me niet wezenlijk interesseren, zoals mannelijke tennissers, of blonde presentatricetjes van op de TV.

Interessantste gesprekken voor mij uit deze bundel waren dan toch die met helden, als Cheever en Carver. Misschien niet eens per se om wat ze te zeggen hadden, maar omdat ik hun werk goed genoeg ken, om tussen de regels van hun antwoorden door te kunnen lezen.

Uit het gesprek met Ted Hughes pikte ik dan weer het idee op om eens na te denken over de vraag of het schrijfmateriaal de manier van formuleren beïnvloedt.

Wat willekeurige quotes:

undefined

Interviewer
What do you mean by ‘too literary’? What do you cut out, certain kinds of words?

Simenon
Adjectives, adverbs, and every word which is there just to make an effect. Every sentence which is there just for the sentence. You know, you have a beautiful sentence-cut it. Every time I find such a thing in my novels it is to be cut.

Simenon [1955]
undefined

I don’t work with plots. I work with intuition, apprehension, dreams, concepts. Characters and events come simultaneously to me. Plot implies narrative and a lot of crap. It is a calculated attempt to hold the reader’s interest at the sacrifice of moral conviction. Of course, one doesn’t want to be boring. . .one needs an element of suspense. But a good narrative is a rudimentary structure, rather like a kidney.

John Cheever [1976]
undefined

Journalism, particularly book reviewing, brings in another magnitude of difficulty. Fiction writing is basically what I want to do when I get up in the morning. If I haven’t done any all day, then I feel dissatisfied. If I wake up knowing that I have some journalism to write, then it’s with a heavy tread I go to the bathroom-without relish, for many and obvious reasons. You’re no longer in complete control.

Martin Amis [1998]

wordt vervolgd

The Paris Review Interviews, III
With an Introduction by Margaret Atwood
446 pagina’s
Picador, 2008

* in volume iii zijn de gesprekken opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]

 


Writers at Work ~ Kay Dick (sel.)

Het tijdschrift Paris Review publiceert al sinds 1953 maandelijks een interview over het vak met een bekende auteur. Daar heeft Penguin al eens een ruime selectie uit gepubliceerd, in liefst acht delen. Die recente reeks van vier bundels die ik in 2009 las was dus aanzienlijk minder uniek dan ik dacht.

Tegelijk blinkt dit deeltje uit 1972 niet uit in meta-informatie. Hoort het wel tot die Penguin-serie van acht? Omdat het een andere samensteller lijkt te hebben, en geen volgnummer draagt? Tegelijk heet die achtdelige serie ook Writers at Work

Enfin, goed om te weten dat er iets is om nog eens uit te zoeken. Want, de website van Paris Review laat slechts zien wanneer een geliefde auteur ondervraagd werd, en zo’n bundel doet ook wat. Uit mijzelf zou ik bijvoorbeeld niet gauw een interview met Allen Ginsberg lezen. In een boek als dit, gaat zulks vanzelf.

Deze bloemlezing bevat vijftien interviews. Daarvan las ik er zes met aandacht; die met E.M. Forster, Angus Wilson, Robert Frost, Boris Pasternak, Aldous Huxley, en voornoemde Allen Ginsberg. De overige negen konden wat oppervlakkiger worden gelezen, die zijn namelijk ook opgenomen in de recente reeks boeken, die ik vorig jaar las.

Is er iets gemeenschappelijks over die zes vraaggesprekken te zeggen? Behalve dan dat ik ze niet graag gemist had? Nu ja, er komen nogal stevige ‘characters’ aan het woord, bij wie het leven van naast het werk ook interessant was. In die zin zijn de interviews van in Paris Review van de laatste decennia gelijkmatiger; omdat schrijvers zo veel meer op elkaar zijn gaan lijken, in achtergrond en opleiding.

En de hele literaire scene is ook gewijzigd. Als Houellebecq zich tegenwoordig publiek over de Islam uitspreekt, kan dat ook als een marketingtruc worden gezien; omdat hij daarmee aandacht oogst. T.S. Eliot’s anti-semitisme, of Pound’s innige flirt met het fascisme zijn zo bezien toch van een andere orde — al gaan de interviews daar niet over, want zulke gesprekken zijn het niet.

Aangetekend werden tenslotte onder meer de volgende uitspraken:

Short stories and plays go together in my mind. You take a point in time and develop it from there; there is no room for development backwards. In a novel I also take a point in time, but feel every room for development backwards. All fiction for me is a kind of magic and trickery — a confidence trick, trying to make people something is true that isn’t. And the novelist, in particular, is trying to convince the reader that is seeing society as a whole.

Angus Wilson
scheiding

The world in twenty years has piled up hysteria – anxiety over a third war, bureaucratic tyranny, and hysteria from paper forms. The immense and undeniable loss of freedoms, as they were in 1900, is undeniable. We have seen the acceleration in efficiency of the tyrannizing factors. It’s enough to keep a man worried.

Ezra Pound
scheiding

The greatness of a writer has nothing to do with subject matter itself, only with how much the subject matter touches the author. It is the density of style which counts.

Boris Pasternak
scheiding

Al my thoughts are second thoughts.

Aldous Huxley
scheiding
Writers at Work
The
Paris Review Interviews
Selected by Kay Dick

314 pagina’s
Penguin Books, 1972

** in dit boek zijn interviews opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]