Gelukkige schrijven ~ Kees ’t Hart

Wat lekker lezen is, zal voor iedereen verschillen, alleen lukt het vast wel om daar een idee bij te hebben. Maar lekker schrijven bestaat ook, zo stelt Kees ’t Hart impliciet in deze essaybundel. Al noemt hij dit dan Het gelukkige schrijven. En ik weet niet of hij die bewoording werkelijk meent.

Wel las ik zijn boek met een groter plezier dan gemiddeld.

In deze verzameling gaat hij nogal eens in op de oeuvres van schrijvers die decennia lang tekst bleven produceren. De mannen vooral, al noemt hij de naam Barbara Cartland ook terloops, voor wie het nooit volstaan heeft om een paar goede boeken te schrijven.

Staan er overigens bijvoorbeeld ook in memoriams in dit boek, al valt de herdenking van Jacq Vogelaar toevallig samen met aandacht voor diens enorme productie aan woorden.

En ’t Hart lijkt dat wel mooi te vinden, de mateloosheid van die veelschrijverij. Hij kijkt daar in elk geval niet afkeurend naar. Er speelt zelfs jaloezie mee: Kees ’t Hart beweert graag zo’n gelukkige schrijver te willen zijn, die eeuwig tekst blijft produceren — zelfs als dit enkel zou zijn om de angst te bezweren nog eens droog te komen vallen.

Ook als hij zo’n grote verzameling boeken inhoudelijk weegt, is dat gauw toch eens met bewondering. Zelfs over het oeuvre van de merkwaardige metableticus Jan Hendrik van den Berg weet hij nog positieve opmerkingen te maken.

Bij het werk van Dick Francis kon de opmerking niet uitblijven dat bijna al die boeken hetzelfde zijn, en toch is hij fan, die zelfs een handtekening kwam halen toen dat kon, eenzaam op Schiphol.

Of dan gaat er een lang essay over het werk van Herman Brusselmans, dat nog elk jaar groeit met éen of twee romans, en dan is het bij ’t Hart geen enkel bezwaar dat deze boeken inmiddels anti-romans zijn geworden. Omdat Brusselmans al enige tijd het geloof heeft verloren in het verhaal, en daardoor telkens al tijdens het vertellen de eigen vertelling onderuit haalt.

Mij lukte het bij de laatste pogingen niet meer om zo’n roman van Brusselmans uit te lezen. Doordat al deze boeken op elkaar lijken, en ik zijn vroege werk nog wel goed gelezen heb, heeft wat er nu uitkomt mij te veel van een slechte parodie op die eerste romans; toen het verhaal er nog wel toe deed.

Alleen lees ik zelden of nooit om gelijk te krijgen. Juist door de ogenschijnlijke bewondering van Kees ’t Hart voor de mateloosheid bij anderen keek ook ik een moment net anders naar zulke schrijvers. En dat is een verrijking. Voor even. Hoewel meteen een vraag is hoe lang het mogelijk blijft om met zo’n net iets andere blik te kunnen kijken.

’t Hart neemt de literatuur en de beoefenaren daarvan serieuzer dan mij dat lukt, ondanks al diens ironie; misschien omdat hij vele schrijvers kent; en soms zelfs samen met ze optreedt — zoals ook uit een verslag in deze bundel blijkt. En dat maakt zijn ogenschijnlijke bewondering voor de veelschrijvers misschien begrijpelijker. Voor die typering ‘gelukkig schrijven’ heeft hij zich even in zo’n auteur verplaatst, om zo te kunnen benoemen wat hen kan drijven.

Voor hem laten ze zien hoe dat eigenlijk zou moeten, schrijver zijn. Enkel bezig om woorden tot zinnen te rijgen, die dan weer hele pagina’s worden, hoofdstukken, boeken. Want hijzelf weet al lang dit nooit zo maniakaal te kunnen volhouden.

Ik moet bij veelschrijvers alleen ook denken aan al de idioten die mij in de loop van veertien jaargangen boeklog ongevraagd hun mateloze manuscripten hebben opgestuurd. Of anders aan de donkere portrettengalerij in Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf van Joris van Casteren, met al die gelukkige schrijvers die door blijven gaan zelfs nu geen uitgever meer interesse heeft in hun werk.

Vandaar dat ik de titel van de bundel, en daarmee ’t Hart’s typering van het gedrag van zulke schrijvers niet meteen geloofde.

Bracht Kees ’t Hart me alleen wel op de vraag of het een beetje lekker schrijven is aan mijn boeklog, met zijn ondertussen misschien wel anderhalf miljoen woorden; deze schier eindeloze website vol tekst. Alleen geldt daarbij toch allereerst dat ik deze zinnen heel snel op typ, liefst in éen geut. Binnen een kwartier moet zo’n boeklogje er wel zijn. Geluk is er hoogstens even daarna als me dit lukt. Tegenwoordig ouwehoer ik er alleen vaak een paar honderd woorden te veel bij, wat dat betreft is 2018 geen jubeljaar.

Mij gaat het om de flow bij het schrijven van een boeklogje, zoals eerder beschreven, als het zelf even helemaal uitgeschakeld lijkt te zijn en alles is gericht op de taak. Wordt het helemaal mooi als er zich ondertussen daarbij ook nog een idee of wat aan me opdringt. En iets aan geluksgevoel moet dat wel opleveren, anders zou ik er niet nu al jaren mee doorgaan.

Is ’t Hart’s typering misschien dus toch de juiste, bij tweede beschouwing…

Kees ’t Hart, Het gelukkige schrijven
328 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2015

Krokodil van Manhattan ~ Kees ’t Hart

De paar boeken van Kees ’t Hart die ik las resumerend, durf ik het nu wel aan te zeggen dat hij nooit mijn lievelingsauteur zal worden. Want, daarvoor vertelt hij me te traag. Zijn boeken tellen minder ter zake doende gebeurtenissen dan menig klassiek kort verhaal heeft.

Nu kan traagheid op zich een kwaliteit zijn, maar ’t Hart vertelt ook steeds op dezelfde tergend slome dreun, zodat alles inwisselbaar wordt.

Goed, de man is niet dom, en weet soms zijdelings weleens aardige kritiek te leveren. Ditmaal parodieert ’t Hart leuk de onhandige ernst van een beleidsmedewerker die in New York inspiratie op komt doen voor nieuwe lesprogramma’s op zijn hogeschool. Die school is de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, kortweg NHL. En omdat deze instelling echt bestaat, en daarmee dus beleidsmedewerkers heeft, krijgt de hoofdpersoon van dit boek voor het gemak de naam van de schrijver. Kees ’t Hart. Lijkt het net alsof hij zichzelf bedoelt, in plaats van iemand anders.

Nu ken ik verscheidene mensen die aan de NHL lesprogramma’s maken of hebben ontworpen. En daarom kan ik meedelen dat de werkelijkheid de satire zelfs alweer achterhaald heeft. Inmiddels is er een nog grotere crisis in Leeuwarden, vooral omdat de steden Groningen en Zwolle veel meer in trek zijn bij komende HBO-studenten.

Toegegeven, een lesprogramma voor toekomstige soap- en musicalacteurs, waar in dit boek sprake van is, heeft de NHL nog niet. Maar de wanhoop lijkt er groot genoeg voor, soms.

Ach.

Kees ’t Hart, De krokodil van Manhattan
255 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij © 2006


Kunst van het schrijven ~ Kees ’t Hart

Is het interessant om kennis te nemen van de opvattingen die Kees ’t Hart heeft over schrijven? Ik bedoel, als ik zijn romans moet samenvatten, dan is dat toch met de woorden dat in die boeken zo veel minder gebeurt dan mij lief is. De belofte vooraf blijft altijd groter dan wordt waargemaakt.

Hij heeft me daarmee al getoond dat zijn opvattingen over literatuur niet noodzakelijk de mijne zijn.

Maar ’t Hart stelt in dit boek wel dé vraag waar ik op boeklog ook telkens op terugkom. Wat maakt sommige romans tot meesterwerken, en andere juist niet?

Voor De kunst van het schrijven praatte ’t Hart met zes ervaren Nederlandse auteurs over de totstandkoming van éen van hun romans. Om na dit interview telkens een fragment uit zo’n boek te citeren, en dat in detail te bespreken. Deze exercities worden voorafgaan, en achteraf nog eens samengevat, in essays over het schrijven als ambacht.

’t Hart sprak met Hella Haasse, A.F.Th. van der Heijden, Tom Lanoye, Margriet de Moor, Thomas Rosenboom, en K. Schippers. Van de besproken boeken had ik er twee gelezen. Van der Heijden’s Advocaat van de hanen, en Lanoye’s Kartonnen dozen. K. Schippers’ Waar was je nou ligt dan weer al jaren op de stapel nog te lezen boeken. En opvallend was dat bij deze laatste twee titels het gesprek van ’t Hart iets aan deze boeken toevoegde.

Bij Lanoye, omdat ik me niet eerder gerealiseerd had hoe zwaar zijn achtergrond als toneelschrijver meeweegt in de romans.

Bij Schippers, omdat zijn boeken voor mij zo vaak als luchtbellen zijn; even heel bewonderenswaardig, en prachtig, maar dan hup weg, zonder ook maar iets benoembaars bij me na te laten.

Het gesprek met Rosenboom overtuigde me haast toch eens iets meer van hem te lezen. Maar hij schrijft nu eenmaal telkens historische romans; en ik ben te zeer historicus om het verleden zo misbruikt te willen zien.

Haasse liet me onverschillig. Haar werk zal kwaliteiten hebben, maar heeft nooit iets in me weten te roeren. En de gesprekken met Margriet de Moor, en A.F.Th. van der Heijden fascineerden me op een geheel verkeerde manier. Kees ’t Hart slaagde er daarbij haast in om deze auteurs voor altijd taboe te verklaren voor mij. Al was daar bij De Moor misschien slechts éen beginzin voor nodig. Haar roman De kegelwerper opent met de woorden:

Charles Pluut, een achterbaks sujet dat ooit een meisje heel dicht naar zich toe had gehaald om haar daarna als een hobby weer af te schaffen, arriveerde tegen zessen bij het pension. [138]

Die zin bestaat uit zo een machteloos macramé van taal, naar mijn idee, dat ik meteen al niet meer in dat schrijverschap geloof.

Bij Van der Heijden speelde een langzamerhand gegroeid vooroordeel mee. Zijn boeken bevatten me gewoon te veel ruis — terwijl critici telkens zijn stilistische vermogens blijven roemen. Nu kan ik net zo van een goedgeformuleerde zin in een roman genieten als iedereen. Alleen moet zo’n zin dan wel het boek ten dienste staan. En bij Van der Heijden heb ik inmiddels het idee dat die zo prominent aanwezige ruis slechts dient om zijn schrijverij meer te laten lijken dan die kan waarmaken.

Is er tenslotte uit dit boek niet een eenduidige conclusie te trekken over waarom ’t Hart’s eigen romans me zo weinig doen. Wel heb ik geleerd dat hij anders naar teksten kijkt als ik doe. En zulks is alleen maar informatief.

Kees ’t Hart, De kunst van het schrijven
215 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 2007

Mooiste leven… ~ Kees ’t Hart

Eén van de eisen die deze tijd stelt aan de man, is dat deze voor een voetbalclub hoort te zijn. Ik vind dat een wat merkwaardige bepaling. Maar in voorkomende gevallen antwoord ik de vraag altijd wel, terwijl ik niet eens een lievelingsclub heb. Zulks hoort nu eenmaal bij de standaard aan kennismakingsrituelen; tegenstribbelen loont de moeite niet. Bovendien antwoord ik dan: sportclub Heerenveen. Want het noemen van die naam oogst altijd respect, dat dan weer op mij afstraalt. In Nederland althans.

Vele voetbalclubs mogen grotere prijzenkasten hebben, er is maar éen club het meest sympathiek. Heerenveen. Toevallig de betaald voetbalorganisatie het dichtst bij mijn huis gevestigd. De Friese dorpsclub die na enkele sterke stukken in de jaren vijftig — met dank aan volksheld Abe Lenstra — in anonimiteit terugviel, om pas decennia later langzaam met steeds grotere regelmaat in de landelijke subtop te verschijnen.

Over een paar weken speelt de ploeg weer eens een bekerfinale.

In het seizoen 2000 — 2001 speelde de club zelfs Champions League, doordat Heerenveen als tweede was geëindigd in de chaotische competitie het jaar ervoor; wat toen nog goed was voor rechtstreekse plaatsing. En over het seizoen 2000 – 2001 gaat dit boek, dat geschreven werd door een totale buitenstaander. De literator Kees ’t Hart, die dan in het dagelijkse leven docent aan de Open Universiteit is.

Hij maakte een nogal matig seizoen mee. Heerenveen speelde voor de winterstop dramatisch slecht in de nationale competitie, om het jaar als tiende te eindigen. Pas na de komst van een nieuwe spits werd het wat.

De Champions League leverde vooral ervaring op, plus vier nederlagen in de round robin, een gelijkspel, en éen winstpartij.

Maar, het boek gaat hier niet om. Kees ’t Hart deed zijn best om zo vaak mogelijk op de club te zijn. Om daarbij jongen onder de jongens te worden, voor zover mogelijk. Met alle platte grappen die daar bij horen, en alle andere groepsgedrag. En zo schreef hij een sportboek dat geheel afwijkt van vrijwel alle sportboeken die ik ken. Altijd gaan die over helden. Of mooier nog, over helden die falen, en zich daarmee naast idool toch ook nog menselijk tonen. Nooit hebben sportschrijvers het over het dagelijkse leven van de atleet. Met alle sleur. Met alle routines, want er moet nu eenmaal elke dag getraind worden. Met alle stress, want het hele voetballeven is alleen maar voorbereiding op die negentig minuten dat het werkelijk gebeuren moet; de wedstrijd.

’t Hart deed een opmerkelijke poging vast te leggen hoe het is om voetballer te zijn. En welke inspanningen zoal nodig zijn om die voetballers te laten presteren. En daarbij heeft hij, wat mij betreft, slechts éen aspect wat vergeten. Al komt dat in deze uitgebreide heruitgave uit 2006 — dit boek verscheen eerst als speciale uitgave van het tijdschrift Hard gras — wel zijdelings aan de orde in de bijlagen. Het was vrij toevallig welk team er stond in het seizoen 2000 — 2001. Vijf jaar later speelde er maar éen van de personages in het boek nog voor de club, de rest was uitgewaaierd, of gestopt.

Het is een mooi leven, dat van de profvoetballer die in het eerste team weet te spelen, maar het is ook wel een heel onzeker leven.

Kees ’t Hart, Het mooiste leven…
Een seizoen bij sc Heerenveen
439 pagina’s
Querido 2006, oorspronkelijk 2001

Ter navolging ~ Kees ’t Hart

Twee tegengestelde oordelen hebben over een roman, op hetzelfde moment. Dat kan dus. Bijvoorbeeld omdat het niet lukte om zo’n boek in éen keer uit te lezen. En het je een volgende keer niet meer lukt om in dezelfde leesroes te komen als eerder.

Objectief is daarmee hoogstens over Ter navolging van Kees ’t Hart te zeggen dat deze roman te veel pagina’s telt.

Subjectief zijn er meerdere verhalen over deze uitgave te doen.

Aantrekkelijk was in eerste instantie vooral de enorme rijkdom van het boek.’t Hart vertelt er verschillende verhalen tegelijk in, en doet dat dan ook nog in heel diverse stemmen. Ter navolging is een brievenboek, met heel wat correspondenties tegelijk; waarin de lezer dus wel het hele verhaal krijgt, en de boekpersonages al die kennis niet bezitten.

Staan er ook nog romanfragmenten en onderzoekverslagen in van de jong gestorven vader van het belangrijkste personage. Plus vergaderingsnotulen, en dat soort teksten. Sms-jes niet te vergeten.

De schrijver zal er een enorm plezier in hebben gehad om telkens zo extreem van register te mogen veranderen. Tenminste, zo las ik dit boek in eerste instantie. Gegrepen door de rijkdom, en dan vooral door het gegeven dat een auteur toch werkelijk alles mag en kan in zijn tekst; hoewel slechts weinig schrijvers zich daartoe ook geroepen voelen.

Hoofdlijn in Ter navolging is het onderzoek van de jonge wetenschapper Vincent Gorter naar het netwerk van Betje Wolff en Aagje Deken. Dat zijn twee dames die eind achttiende eeuw het boek in het Nederlands schreven dat wordt gezien als de eerste roman in de taal.

Niet geheel toevallig was dat een brievenroman. De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart.

Dingt Vincent Gorter met zijn onderzoek ook naar een aanstelling aan het prestigieuze Huizinga-Instituut. Waardoor ’t Hart tal van brieven kon opnemen die enkele hooggeleerde lieden met elkaar uitwisselenden over zijn kandidatuur en die van anderen; waarmee de auteur terloops een nogal vilein commentaar gaf op de mores aan de onderzoeksinstituten in Nederland. Eén van de brievenschrijvers was daarbij de mij niet geheel onbekende F.R. Ankersmit.

Ondertussen leefden Betje Wolff en Aagje Deken in roerige tijden, met een groeiende weerstand tegen de ongelijkheid, waaruit uiteindelijk de Bataafse Republiek zou voortkomen. Mede daarom bracht Kees ’t Hart als extra element in de roman in dat politiek commentaar indertijd gauw eens de vorm had van pornografie.

Waarop deze auteur dus ook het brave duo Wolff en Deken, waar nooit iets bijzonders over te melden viel, porno laat schrijven, en zelfs verkopen.

Zijn er nog tal van andere verhaallijntjes naast, waardoor ik in die eerste leesroes nog dacht: om alles mee te krijgen wat de schrijver in dit boek heeft gestopt, is wel heel wat belezendheid gewenst.

Maar, een groot tal van de precies dezelfde kwaliteiten van deze roman stoorden me toen ik het boek een volgende keer probeerde uit te krijgen. Want ineens leek ik een auteur te lezen die wel erg verliefd was op de eigen vondsten. Die van zijn jonge hoofdpersoon een wel heel veel tekst producerende onderzoeker had gemaakt. Toen was de roman ook zo uit, omdat ik drie vier keer sneller lezen ging. Wetende dat een terugkeer naar het paradijs voor altijd onmogelijk was geworden.

Is me bij die eerste kennismaking ongetwijfeld nog van alles ontgaan aan postmoderne ongein door de auteur ingebracht.

Kees ’t Hart, Ter navolging
439 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 2004