Eindelijk volstrekt alleen ~ L.H. Wiener

De boeken van L.H. Wiener worden steeds beter. Dat schreef ik al eens eerder, alleen ging het toen nog over diens romans. En ‘roman’ heten zijn boeken tegenwoordig niet meer. Ook ontbreekt de in fictie gebruikelijke disclaimer dat geen van de personages en gebeurtenissen naar de werkelijkheid is getekend.

Dat Wiener interessanter wordt als auteur, is omdat hij de lezer niet langer alleen de ingrediënten voorschotelt die hij altijd gebruikte. Misschien lukt het hem daarom nog eens een geheel ander boek te schrijven dan het ene, waar hij nu al zoveel variaties op heeft uitgeprobeerd.

Wiener is sinds 2007 leraar af. En in Eindelijk volstrekt alleen wordt op dit afscheid gepreludeerd, omdat de auteur van een last verlost lijkt. Zo kondigt hij aan zich niet meer achter het alias Victor van Gigch te zullen verschuilen; of nog langer de gepijnigde kunstenaar te willen zijn.

Dus bestaat dit boek zelfs voor een deel uit polemiek. Het felst is Wiener over Jeroen Vullings, de toonaangevende recensent van het tijdschrift Vrij Nederland. Die was al niet intelligent genoeg om het gymnasium te voltooien waar Wiener les gaf, en heeft sindsdien niets dan kleinheid bijgeleerd, volgens hem.

Verder schrijft Wiener brieven naar schrijvers die hij wel tot zijn vrienden rekent; zoals Jeroen Brouwers, en A.L. Snijders. Dat zijn allemaal plaatsbepalingen die duidelijkheid scheppen.

Maar, dit is geen boek om na te vertellen, laat staan om op te sommen wat er allemaal in staat. Eindelijk volstrekt alleen lijkt rommelig vol, zoals een dagboek. En tegelijk is het geen tel vervelend. Ik las dit boek als ware het een afrekening van een auteur, met wat hij tot nu toe allemaal gepresteerd had.

Meest opvallende wapenfeit is misschien nog wel dat Quirina T., waarnaar hij een heel boek had genoemd, alsnog weer in zijn leven opdook. En de 42 jaar leeftijdsverschil daarbij niet uitmaakte.

Het meest roerde mij de nagedachtenis aan Wiener’s jeugdvriend Wim Aaij; die ook uit Zandvoort kwam en ook wilde schrijven.

Rivaliteit kan bestaan zonder naam, zonder uitgesproken te worden; net als liefde, of haat, of als de resultante van die twee, die gevoeld wordt als medelijden. [245]

Mede omdat Wiener in die herinneringen het zuiverst is over wat die literatuur nu moet, of kan zijn.

Want, uiteindelijk doet natuurlijk weinig ertoe. Zelfs dat schrijven. Behalve als het er wel toe doet, en dat het belangrijkste is wat een mens kan uitvoeren.

Net als dat er soms niets belangrijker kan zijn dan het lezen in een boek. Zoals dit boek even presteerde.

L.H. Wiener, Eindelijk volstrekt alleen
268 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2008

Fallen Leaves ~ L.H. Wiener

Lezers zijn nogal wat wendbaarder dan schrijvers. Het kost ook veel minder moeite om iets te lezen te pakken dat al bestaat, dan om een tekst te moeten scheppen uit het niets. En toch kan dit mechanisme er toe leiden dat een lezer gaat denken een schrijver eigenlijk wel uit te hebben.

Dan hebben eerdere boeken duidelijk gemaakt wat de maker er voor eentje is, en welke afmetingen het denkraam heeft van hem of haar. En daar voegt een nieuw werk zelden of nooit meer aan toe.

L.H. Wiener las ik ruim dertig jaar terug ook al. En hij is zo’n auteur die telkens precies dezelfde elementen uit het eigen leven in zijn boeken gebruikt. Daardoor ontbrak voor mij de noodzaak om ook de nieuwste Wieners weer te willen lezen. Want hoe nieuw konden die zijn?

Als het me om herkenning gaat, en iets vertrouwds, is het ook nogal wat makkelijker om een favoriet boek te herlezen, dan om een geheel nieuw boek te lezen waaraan toch al heel wat voorspelbaar zal zijn.

Alleen kwam Wiener dit jaar met een verzameling brieven. Fallen leaves. Een dik boek, waarin toch niet meer dan een bescheiden bloemlezing prijkt van vijftig jaar aan correspondentie, dat ook een zelfportret werd van de man. En een verzameling brieven durfde ik nog wel aan — alleen al omdat ze me een meer spontane kant zouden kunnen tonen van de schrijver L.H. Wiener. Literatuur zal hij niet van ieder epistel hebben kunnen maken.

Al lijkt het me ook weer niet helemaal normaal dat iemand van al zijn brieven doorslagen en kopieën heeft bewaard over die afgelopen vijftig jaar.

Lag er verder het gegeven dat Wiener en A.L. Snijders al geruime tijd een vriendschap onderhouden, elkaar brieven schrijven, en dat beide inmiddels voorkomen in elkaars werk. Of dat Wiener met Jeroen Brouwers correspondeert — die ooit de maat zette voor mij voor wat brievenboeken zouden moeten brengen, en helaas zo zelden doen.

En als Brouwers’ Kroniek van een karakter de gouden standaard is, dan scoort Fallen leaves op kwaliteit toch op zijn minst zilver. Het boek las heel prettig door. Er is vaak genoeg humor, net als bij Brouwers. Al is het verder onmogelijk om een correspondentie die over de decennia heen mijn taalgebruik duidelijk beïnvloed heeft, nu al te vergelijken met een boek dat ik net uit heb. Een uitgave gelezen op een moment bovendien dat het me zo veel minder makkelijk lukt om nog ergens van onder de indruk te raken.

Goed bleek alleen wel te zijn dat alle brieven genoeg informatie meekrijgen om de inhoud begrijpelijk te maken. L.H. Wiener deelde verder zijn brieven, of is het zijn leven, voor het boek op in vier perioden. Het laatste tijdvak — 2002-2016 — kreeg daarbij de meeste ruimte; en neemt bijna de helft in van het boek.

Toevallig was dit ook de periode waarin ik het meest geïnteresseerd was. Over Wiener’s leven tot 2008 had hij me immers al zo veel verteld in zijn eerdere boeken.

De schrijver is ook dan pas een wat evenwichtiger mens geworden. Eerst verwekte hij op latere leeftijd nog een zoon en een dochter, zijn eerste kinderen, wat hem al een ander perspectief bezorgde op wat belangrijk was en niet. En bovendien kwam er in 2007 een vanzelfsprekend einde aan de dwangarbeid die het lesgeven voor Wiener was geworden. Hij kon met pensioen. Lijkt er later zelfs een partner te zijn die hem begrijpt, en dus niet ineens in de steek zal laten.

Constante in het hele boek blijft alleen wel Wiener’s hoekigheid — al biedt deze bundel bijvoorbeeld ook zoet gevooisde brieven met troost, zoals aan zieken, en vriendelijke epistels aan oud-leerlingen.

En deels zal dat onvermogen tot het aanvaarden van compromissen een karaktertrek zijn, deels komt die ook voort uit zeer strenge ideeën over taal en literatuur. En daar zitten dan altijd twee kanten aan.

Ik kan er zeer van genieten als de ene schrijver een andere de maat neemt, met argumenten; zoals nogal eens gebeurde in deze correspondentie. Zo schreef Wiener al in 2000 een brief aan Joost Zwagerman, waarin hij deze prijst om zijn stijl, en ondertussen bekritiseerd om het gemis aan eigen inzichten en ideeën. Niet dat hij me daarmee nieuws vertelde. Maar dat wij allebei dit totale gebrek aan eigenheid hebben gezien, bij een doorgaans toch enkel geprezen schrijver, maakt dat ook de andere oordelen van Wiener als vanzelf meer waarde krijgen.

Aan de andere kant heeft Wiener de zelfde absolutistische neiging als schrijvers zoals Jeroen Brouwers, of Geerten Meijsing — die hij trouwens beide thuis opzocht — om de literatuur en dat schrijven te zien als het belangrijkste dat er is. Waardoor het schrijnt voor hen dat de wereld daar zo anders over denkt, en deze auteurs zich dus op tal van manieren miskend kunnen voelen. Dus zit er ook weleens een larmoyante kant aan een brief.

Enkel het idee trouwens al dat een samenleving zijn schrijvers iets extra’s verschuldigd zou zijn, alleen omdat zij zo fraai kunnen formuleren, wil mij domweg niet meer aan. Al blijft een vraag of dat eeuwige schrijven deze mannen tot gemankeerde mensen heeft gemaakt, of dat het andersom is, en vooral gemankeerde mannen menen eeuwig door te moeten schrijven.

L.H. Wiener, Fallen leaves
Brieven 1966 – 2016

560 pagina’s
Atlas Contact, 2018

Langste adem ~ L.H. Wiener

Als mij gevraagd wordt om kort de Friestalige literatuur te beschrijven, heb ik daar wel een standaardantwoord op. Dit luidt: er zijn enkele opvallend aardige Friese dichters, maar verder wat te veel schoolmeesters die meenden boeken te moeten schrijven.

Dat is een veroordeling. Ik vertrouw leraren die boeken schrijven niet zo. Tenzij het mensen zijn die na een paar jaar volkomen op het onderwijs afknapten. Die duidelijke weerzin maakt ze nu net wel interessant.

Samengevat: mensen die lang in het onderwijs werken, wennen er te zeer aan om altijd tot niet-wetenden te spreken. Dat verziekt hun manier van communiceren. Ze krijgen te weinig kritiek, al helemaal als ze niet zelf hun belangrijkste criticus zijn.

Daarbij komt dat leraren geacht worden hun pupillen tot brave belastingbetalers op te leiden. Terwijl goeie schrijvers juist aanklagen; de redenen geven om autoriteiten te wantrouwen die niemand eerder zag.

Ik heb deze lange inleiding nodig om te formuleren wat me tegenstaat in het werk van L.H. Wiener. En ook om aan te geven waarom het me lang geleden wel aanstond. Want, ik las Wiener al toen ik zelf nog onderwijs genoot. Op het moment dat de leerkracht nog een autoriteit was, om tegen op te kijken. Geen mens als ik. Toen was het ontwapenend om in zijn boeken over de twijfels te lezen van een man die in het onderwijs werkzaam is, maar liever kunstenaar wil zijn.

Inmiddels geef ik zelf ook weleens les — maar mijn hoofdbezigheid is dit nooit — en ik heb de keuze gemaakt daar niet mijn carrière van te maken. Dit verandert mijn oordeel nogal over een man die wel in dat onderwijswereldje hangen blijft, en daar toch problemen mee heeft. Helemaal als elk boek daarover gaat.

In deze novelle papt de hoofdpersoon, een leraar Engels te Haarlem, aan met oud-leerlinge. Ondanks het luttel aantal pagina’s is het boek halverwege al langdradig. Het verliest dan ineens enorm aan tempo en wordt daarbij nogal voorspelbaar.

Nee, Wiener moet zijn boeken voor mij door de vorm aardig maken. Inhoudelijk lukt dat niet, door zijn attitude en navelstaarderij.

L.H. Wiener, De langste adem
116 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1993

Naamloze meisjes ~ L.H. Wiener

Herlezen is voor mij het ware lezen. Alleen kan herlezen erg gevaarlijk zijn. Zelfs als er wat extra goodwill voor de auteur is, omdat me pas nog bleek dat L.H. Wiener met Nestor helemaal geen vervelende roman heeft geschreven.

Maar deze verhalenbundel bracht me niets. Nu ja, hoogstens heb ik me even afgevraagd wat mij twintig jaar geleden dan zo aantrok in deze verhalen van Wiener. Over die vereenzaamde man, die toch wel wat zwelgt in zijn isolement.

Het is me allemaal wat te éen-dimensionaal geworden, deze verhalen. Gewoon niet goed genoeg. Ik vind die steeds terugkerende hoofdpersoon, die naar Wiener zelf getekend schijnt te zijn, nogal vervelend in zijn passiviteit.

Zelfs dat verhaal over het casino-bezoek, waarin plots wel enige actie plaatsvindt, komt me nogal bedacht voor. En dat was anders het beste verhaal uit het boek.

Wiener was vroeger aantoonbaar minder.

L.H. Wiener, Naamloze meisjes
127 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1984

Nestor ~ L.H. Wiener

Vanaf het moment dat L.H. Wiener langere boeken ging publiceren, las ik hem niet meer. Misschien dacht ik dat de verstikkende levensangst uit zijn korte verhalen zich niet leent om groot gebracht te worden.

Ook was ergernis ontstaan over de naam die Wiener gebruikt voor een alter ego in de boeken. Steeds vaker begon de schrijver/leraar Victor van Gigch een belangrijke rol te krijgen in de verhalen.

Nu lees ik snel omdat ik woordbeelden herken, in plaats van woorden te vocaliseren. Waar Victor van Gigch staat, lees ik daarom altijd Vincent van Gogh. En daarop blijven mijn ogen in hun voortgang haken, omdat die overbekende naam in de context van het verhaal daar niet klopt.

Ongetwijfeld was het de bedoeling van de schrijver dat ik die naamsassociatie zou maken. Maar ik vind hem laf. Er bestaan subtielere manieren om aan te geven dat iemand een gekweld kunstenaar is. En dus, met al die miljoenen boeken op de wereld, waarom zou ik dan een schrijver blijven volgen die personages met een irritante naam opzadelt?

Maar Wiener wordt wel ineens voor allerlei prijzen genomineerd met zijn lange werken. In plaats van schaarse enkelingen als ik bereikt hij inmiddels een groter publiek.

En dat is ook wel terecht, bleek me uit dit boek.

Deze roman is ingenieuzer van opzet dan ik me zijn korte verhalen herinner. Beter geschreven, slimmer getimed, en goed geconstrueerd door de keuze om afwisselende reeksen van korte fragmenten — of ook brieven — in te zetten voor de vertelling.

In Nestor spelen drie verhaallijnen door elkaar: over de jongen, de schrijver, en de leraar. Weliswaar gaat het hier om dezelfde persoon, maar Wiener is zo vriendelijk geweest die ter verheldering met drie verschillende namen aan te duiden.

Het verhaal van die jongen interesseerde me het minst. Dat is al in verschillende variaties in Wiener’s boeken voorgekomen. Altijd weer komt dat jong terug met éen of andere schijnbaar tamme vogel. Die voorspelbaarheid boeit mij niet. Dus zijn ook de strubbelingen van een onsuccesvol schrijver me een wat te sleets thema voor een boek, en gelukkig zag Wiener dit zelf in. Daarom heet die schrijver ineens gewoon L.H. Wiener in dit boek en niet Vincent van Gogh/Victor van Gigch.

Voor mij moest het optreden van de leraar deze roman redden. En dat lukte.

Merkwaardig is dat het de vaderlandse politiek pas dit jaar een beetje oog lijkt te hebben voor dat mislukte studiehuis in het middelbaar onderwijs. In deze roman uit 2002 staat al haarfijn beschreven wat het voor de motivatie van een leraar doet als hij ineens niet meer mag waartoe hij ooit was aangesteld. Als kennis overdragen domweg niet meer belangrijk is. Wanneer het lesgeven iets wordt als het bijwonen van een slome worstelpartij waarin de deelnemers pas vlak voor de zoemer panisch de strijd met de leerstof aangaan.

Natuurlijk is het de wisselwerking tussen die drie verhaallijnen, en de vorm waarin die verteld worden, die dit boek maken. Maar het was goed om een personage van Wiener eens wat weerbaar te zien.

L.H. Wiener, Nestor
286 pagina’s
Pandora 2007, oorspronkelijk 2002

Verering van Quirina T. ~ L.H. Wiener

Wie meer dan éen boek van L.H. Wiener heeft gelezen, kent ook de kleine wereld waarin deze auteur altijd rondwaardt. Want juist dat hij eeuwig dezelfde elementen opvoert in zijn boeken — die jeugd in Zandvoort, dat vreugdeloze bestaan als docent Engels, die vele liters drank, de ellende van het schrijverschap — maakt zijn werk gauw nogal claustrofobisch.

Maak daarom nooit de vergissing in korte tijd meer dan éen Wiener te lezen.

Tegelijk worden zijn romans wel steeds beter. De monomanie van de auteur om telkens dezelfde verhaalelementen te gebruiken, levert ook wat op. De oefening baart iets.

De verering van Quirina T. bracht bovendien een redelijk nieuw element in; al is dat wel een basisingrediënt van alle literatuur uit alle eeuwen. Wiener speelt in het boek opzichtig met de onmogelijke begeerte.

In deze roman brengt de hoofdpersoon, die weer eens Victor van Gigch heet — een naam die ik haat — in Zandvoort een bezoek aan de moeder van een jeugdvriend. Dat is een ooit mooie vrouw, die hij als knaapje diep bewonderde. Inmiddels is Van Gigch zestig jaar oud.

Deze begeerte is in het boek dan weer gespiegeld in die voor de leerlinge Quirina T.; hoewel deze nauwelijks direct in het verhaal voorkomt. En zij vooral indruk maakte op de gefrustreerde leraar Van Gigch door de blootheid van haar bekleding.

Nu goed, toen zij van school af moest, kwam ze hem nog eens bedanken voor zijn lessen.

En natuurlijk is zo’n roman veel meer dan dit, zoals in dit geval weer eens veel onverwerkt jeugdleed. Bovendien moet Wiener zijn boeken voor mij echt interessant maken door wat hij naast het verhaal vertelt. Ook lijdt deze roman aan de typisch Nederlandse kwaal dat de hoofdpersoon te veel zeurt, en veel te weinig doet.

Maar ik ben in de alinea hierboven veel badinerender over dit boek dan ik meen. Omdat nogal wat makkelijker is aan te geven waarin Wiener weleens tekortschiet, dan om te duiden waarom hij dan, ondanks alles, mij blijft fascineren.

Het staat er bijvoorbeeld altijd wel goed. De zorgvuldige taal voegt aan de inhoud toe. En Wiener timet goed, met zijn overgangen, waardoor dit zo fragmentarische boek juist geen verzameling losse scherven werd.

L.H. Wiener, De verering van Quirina T.
318 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2006