Aardigste volk ter wereld ~ Jeroen Brouwers

Een boek als dit roept toch achteraf gezien toch een aantal vragen op.

Had ik het gelezen als het van een ander was geweest dan Jeroen Brouwers? Bij wie het voor mijn plezier niet uitmaakt waarover hij schrijft, al was het in dit geval handig dat hij zelf ook in Brussel heeft verkeerd, en W.F. Hermans bewonderde?

Het antwoord is waarschijnlijk nee.

Omdat schrijversbiografieën zo makkelijk wegdrijven van dat waar het eigenlijk om gaat. Het werk. De boeken. En de Brusselse periode, aan het einde van Hermans’ leven was in dat opzicht niet vreselijk boeiend. Slechts éen boek heeft hij er geschreven. Ruisend gruis. En dat is geen boek om nog eens te herlezen. En, o ja, ook dat merkwaardige boekenweekgeschenk nog, uit 1993. Maar dit was al weer gebaseerd op een oud manuscript.

Brouwers besteedt dan nog wel handig aandacht aan wat andere gebeurtenissen die in Brussel plaatsvonden in Hermans’ leven. Zoals diens verblijf daar in 1945, als tolk voor de Canadezen. Of die keer dat er een toneelstuk werd uitgevoerd dat in Nederland nooit op de planken kwam. Brouwers is wel zo eerlijk daarbij om te melden dat het ook niet zo’n heel boeiend stuk is.

En dus dan lees ik zo’n boek als dit, zelfs nog met enig plezier, en dan is me ondertussen al duidelijk dat me niets van de inhoud zal bijblijven. Nu ja, Jeroen Brouwers bewees weer eens welk een nauwgezet onderzoeker hij zijn kan, door ook Hermans op de kleinste details te verbeteren. [Die buurman vloog niet bij Sabena, maar bij Belgian Air].

Verder vermoed ik dat Brouwers’ eigen problemen met de ademhaling hebben bijgedragen tot de opvallende aandacht voor Hermans’ homerische hoestbuien.

Maar dat was het wel.

Jeroen Brouwers, Het aardigste volk ter wereld
W.F. Hermans
Bijdrage aan zijn biografie

159 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 1996

Door eigen hand ~ Joost Zwagerman

Is het erger om een naaste te verliezen door een ongeluk, een acute ziekte, of door zelfmoord?

Dat lijkt misschien een wat idiote retorische vraag. Maar het is wel een kwestie die bij mij rees tijdens het lezen van de bundel Door eigen hand van Joost Zwagerman. Want daar staan onder meer verschillende gesprekken in met nabestaanden van mensen die hun eigen leven namen. En deze gesprekspartners zijn dan toevallig ook nog schrijvers. Zwagerman praatte met Heleen van Royen, Jeroen Brouwers, Arthur Japin, Renate Dorrestein, en uitgever Wouter van Oorschot.

Maar plotseling dood is plotseling dood, lijkt me. Te jong weg blijft te jong weg. De vragen waarmee de achterblijvers zitten na de dood kunnen wellicht verschillen. De rouw zal niet heel anders zijn.

Zelfs al lijkt het logisch om in het geval van zelfmoord te praten met andere nabestaanden van zelfmoordenaars. En niet ook te onderzoeken of hun leed verschilt met de overblijvers na bijvoorbeeld een auto-ongeluk, een plotselinge hartaanval, of een andere schok.

Toch ware het verhelderender geweest om naar overeenkomsten te kijken; in plaats van zelfmoord te isoleren als een speciaal iets.

Of weegt het taboe dat er om zelfmoord hangt zo ver door dat er niet eens over gesproken kan worden dat dit bestaat? 1

De essaybundel Door eigen hand lijkt allereerst bij de verwerking te moeten helpen van wat Zwagerman van nabij heeft meegemaakt. Zijn vader deed een poging om zichzelf om te brengen. Werd op het allerlaatst nog gevonden. En hij sprak in het ziekenhuis de woorden dat het niet de bedoeling was geweest dat hij weer levend bij zou komen.

Vervolgens illustreert het boek vooral dat we vrijwel niets weten over wat mensen die fuik in drijft waarin zelfmoord onvermijdelijk lijkt.

Aan de inhoud valt alleen al op dat in Nederland het begrip zelfmoord volgens Zwagerman alleen gebruikt wordt bij geestelijk lijden. Bij algehele aftakeling, of ouderdom, kunnen weliswaar heel goed dezelfde overwegingen spelen, maar dan heet een zelfgekozen einde ineens euthanasie — en dat is voor hem oninteressant.

En wat een merkwaardig hokjesdenken is dat toch.

Binnen het weinige dat er is aan kennis, toont Joost Zwagerman zich vervolgens geen bijzonder helder licht. Alvarez is bij hem nog evenzogoed een intellectueel leidsman, met zijn inzichten uit 1971, als de hedendaagse columnist en psychiater Bram Bakker.

Zwagerman klampt zich in het boek zelfs merkwaardig vast aan een uitspraak van Bakker dat 80% van de mensen die een mislukte zelfmoordpoging deden helemaal niet dood wilden.

En dan hoop ik toch echt dat Bakker in eigen werk meer doet dan deze uitspraak alleen geven. Want zo los vind ik die vrij onnozel. Die zegt nu bijvoorbeeld niets over het tijdstip waarop die 80% dan oordeelden over hun mislukte zelfmoord.

Met alle kennis achteraf, het vreselijke cliché dat politici zo graag benutten om de onnozelheid in hun dadendrang weg te moffelen, valt nu eenmaal zo vaak op dat iets niet had gemoeten.

Enkel Jeroen Brouwers toont zich hierover prettig onsentimenteel. Dacht Joost Zwagerman nu echt dat dit statistiekje klopte? Nee hoor. Wie er dood wilde, wilde toch echt dood.

Brouwers verwijt Zwagerman ook allereerst egoïsme. En het was verfrissend om te lezen dat de beste kritiek op Door eigen hand eigenlijk al in het boek wordt gegeven.

scheiding

Waarom zou je je een oordeel aanmatigen over andermans beslissing er een eind aan te maken, zelfs al is het je vader, je broer of zus of je kind? Natuurlijk, ik ken de gevoelens en overwegingen van de nabestaanden: hun wrok, schrik en onbegrip. Maar zo gauw nabestaanden in hun rouw gaan zeggen dat die ander het recht niet had om het te doen, dan zeg ik: daar heb je niks mee te maken. We hebben alleen te maken met de daad van de persoon zelf. In die zin bedoel ik: oordeel niet. En jij hebt het geïnterpreteerd als: wat doet die persoon met zijn daad de ánder aan? In de kern vind ik ook dat een egoïstische gedachte. Nabestaanden moeten zich verplaatsen in de zelfmoordenaar, en zich pas daarna verdiepen in elkaar of zichzelf.

[Jeroen Brouwers, 117]
scheiding

[ is vervolgd ]

Joost Zwagerman, Door eigen hand
Zelfmoord en de nabestaanden

150 pagina’s
De Arbeiderspers, 2005
  1. * update 2018: Sommigen zien de obsessie die Zwagerman toont met suïcide in dit boek als een teken dat hij zijn eigen zelfmoordgedachten aan het bezweren was. []

Gezichten, gestalten ~ Jeroen Brouwers

Zij gegroet, uitgeverij Atlas,

en dank voor het verzamelen van zo veel van Jeroen Brouwers’ schrijversportretten.

Brouwers heb ik hoog zitten als brievenschrijver, of als hij losse aantekeningen maakt. Alles, zolang hij bij het schrijven maar niet aan een al te strikte vormdwang gehoorzamen moet; delen van zijn romans worden daar zo gauw arm aan zuurstof door.

Zijn portretten, die ook gauw herinneringen zijn aan collega’s zijn, vind ik regelmatig tot de beste stukken in z’n werk behoren. Omdat daarin altijd meerdere kanten van de geportretteerde naar voren komen. Meestal staat dan wat Brouwers bewonderen kon aan het werk tegenover wat hij vervelend vond aan de persoon.

Soms ook toont zo’n schrijversportret allereerst oprechte bewondering voor man en werk. Oprecht bewonderen is heel moeilijk. En Brouwers geloof ik dan, in wat hij bijvoorbeeld schrijft over Boon, of Minne.

Maar, waarom moest de uitgave van Gezichten, gestalten op een koopje? Had er werkelijk niet even een hulpje of een stagiaire in een half uurtje een verantwoording kunnen tikken; over waar de portretten eerder zijn gepubliceerd?

De stukken in deze bundel dateren uit meer dan een half schrijversleven. Het oudste verscheen al in 1979, ergens, als ik me goed herinner. Er staat dan ook vrijwel geen portret in het boek dat ik niet al eerder, in een andere uitgave gelezen had.

De opening van deze bundel, ‘Het tuurtouw’, met de herinneringen aan Geert van Oorschot, verscheen zelfs al eens als los boek.

Nu is herlezen voor mij gauw het echte lezen, en zal Brouwers herlezen niet gauw een straf worden. En nogmaals, ik ben blij met de verzameling; vooral omdat het nu makkelijker is sommige stukken terug te vinden. Maar waarom kon er niet even een literatuurhistoricus bereid gevonden worden om voor een fles wijn in een beknopt essay wat kader te bieden bij de verzameling?

Met sommige auteurs, vooral de Vlaamse, had Brouwers meer gemeen dan dat ze dezelfde stiel uitoefenen.

Ook kan ik me indenken dat sommige portretten reacties hebben opgeroepen, en daarmee een geschiedenis hebben gekregen — terwijl dit boek net doet alsof ze speciaal voor deze uitgave geschreven zijn.

Uitgeverij Atlas, het is u geslaagd om prachtmateriaal op zo een armoedige wijze uit te brengen, dat dit de waarde van de teksten, als boek, ernstig vermindert.

Jeroen Brouwers, Gezichten, gestalten
299 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2011

* Gezichten, gestalten bevat portretten van Brouwers’ vader, en van:

  • Louis Paul Boon
  • Raymond Brulez
  • Cyriel Buysse
  • Jan Emiel Daele
  • Johan Daisne
  • Jef Geeraerts
  • Marnix Gijsen
  • Karel Jonckheere
  • Richard Minne
  • Rob Nieuwenhuys
  • Geert van Oorschot
  • Hugues C. Pernath
  • Paul Snoek
  • René/Renate Stoute
  • Herman Teirlinck
  • Freddy de Vree
  • Jan (‘Biorix’) Walravens

 


Hamerstukken ~ Jeroen Brouwers

Er waren twee bijkomende redenen om dit boek te kopen. Het lag in de ramsj, en kostte dus weinig. En deze uitgave heeft een register. Wat altijd handig is. Daardoor hoef ik niet eindeloos meer te bladeren in allerlei boeken om na te gaan wat Jeroen Brouwers ook alweer had aan te merken op, pak hem beet, Julien Weverbergh. Deze bloemlezing is ook een handig naslagwerk.

Toch was de enige echte reden voor aankoop dat ik daardoor eindelijk eens een polemiek of wat van Brouwers lezen kon, waarvan het bestaan me weliswaar bekend was, alleen de precieze inhoud nog niet. Want, van al het opgenomen polemische werk van Jeroen Brouwers stond minstens 75% al bij mij in de kast; zij het als losse stukken telkens, in een heel rijtje bundels.

En dan is inhoud niet eens het goede woord. Van tevoren mag de strekking van vrijwel al die stukken bekend worden verondersteld. Brouwers werd weer eens onrecht ongedaan, of anders is het de literatuur waar te lichtvaardig over wordt gedacht. En de schrijver legt gauw eens tamelijk breedvoerig uit hoe hypocriet of incompetent degene is die hem nu weer zo benadeeld heeft.

Weet hij het ook nog zo op te schrijven dat hij altijd gelijk heeft.

En mits met mate genuttigd, verspreid over decennia, via al die losse kladboeken en eenmanstijdschriften die van hem verschenen in de afgelopen veertig jaar, is Jeroen Brouwers ook een interessante aanklager. En, hij heeft me daarbij wel degelijk voorgelicht over hoe het er om toe kan gaan, in de uitgeverswereld bijvoorbeeld.

Hamerstukken is als geheel alleen geen heel boeiende bundel geworden — de schrijver werd er een nogal makkelijk gekrenkt en verongelijkt baasje van door al zijn geklaag in éen band te stoppen. Want ik ga er daardoor bijvoorbeeld ook over nadenken of het immer aanwezige retorische geweld bij Brouwers wel in verhouding staat tot waar hij zich over beklaagt.

Uiteindelijk is zijn voornaamste thema toch dat hij als schrijver weer eens niet serieus genomen wordt; soms verpakt in de constatering dat niemand de literatuur met de juiste egards behandelt. En hoe vervelend ook voor hem, op dit moment in de beschaving is dat voor vrijwel niemand anders erg.

Komt daar nog de treurige omstandigheid bij dat zijn polemieken zelden enig effect hebben. Inhoudelijk komt er namelijk nooit een gedegen weerwoord. Dus wat hebben al deze scheldstukken voor nut? Er is het therapeutische effect dat de auteur zijn weerzin of woede niet heeft hoeven opkroppen, maar even uiten kon. En ook speelt dat Jeroen Brouwers er enig schrijfplezier aan heeft beleefd bij het maken — wat wel degelijk overkomt ook — waardoor een lezer zich zou kunnen verkneukelen om een soepel geformuleerde belediging hier en daar.

Vroeg ik me alleen wel af of de titel ook zo dubbel geïnterpreteerd moest worden. Hamerstukken zouden stukken kunnen zijn geschreven met de hamer; of om er nu eindelijk eens gezond verstand in te hameren bij de lezer. Alleen was het Jeroen Brouwers zelf die in een interview aangaf dat zijn aanvallen nooit tot enige verandering leiden, voor hem. En in een vergadering is een hamerstuk nu net een stuk dat passeert zonder enige verdere discussie; omdat iedereen het al over de inhoud eens was.

Jeroen Brouwers, Hamerstukken
Alle polemieken en korzeligheden

765 pagina’s
Atlas, 2010

Het is niets ~ Jeroen Brouwers

De vraag die onwillekeurig bij me opkomt bij het herlezen van Het is niets is: waarom kan ik dit boek straffeloos om de zo veel jaar opnieuw inkijken, terwijl ik zijn romans met moeite uit krijg?

Ofwel: waarom vind ik Brouwers éen van de beste Nederlandse schrijvers wanneer hij zich tot aantekeningen en brieven beperkt, maar doet zijn literaire werk mij nauwelijks iets?

Misschien is het omdat de schrijver zich altijd zulke strenge vormeisen oplegt in zijn romans. Wat mij vooral aantrekt in Brouwers brieven en aantekeningen is de lenige losheid van zijn taal, die nog eens geaccentueerd wordt doordat hij vindt dat een schrijver alles moet durven schrijven.

Misschien is het omdat in zo’n boek als Het is niets fragmenten staan die met duidelijke emotie geschreven zijn, en dat daarom ook overbrengen.

Overigens brengt dit boek ook talloze passages over het droevige lot van een schrijver in Nederland die geen bestsellers weet te produceren. Ook al omdat Brouwers geen bijverdienste ophaalt uit het lezingencircuit blijven zijn inkomsten karig.

Maar vanuit diezelfde onderliggende positie doet hij dan weer venijnig scherpe waarnemingen over het universitaire letterenbedrijf. Waar de hooggeleerden prachtige salarissen trekken uit parasitair werk; op staatskosten boekjes mogen bestuderen die door een lagere klasse schrijfvolk gewrocht zijn.

Het voelt als echt, de woorden in dit boek. Misschien om de minimale redactie en de spontaniteit bij het schrijven. En echt is een groot goed bij schrijvers.

Jeroen Brouwers, Het is niets
152 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1993


In het midden van de reis door mijn leven ~ Jeroen Brouwers

Van Jeroen Brouwers lees ik bijna alles met plezier, behalve zijn romans. Hoewel de laatste twee minder gestileerd schijnen te zijn dan die daarvoor, heb ik ze nog niet ingekeken en ook geen plannen daartoe. Brouwers vind ik het interessantst als hij zich teugelloos in zijn taal laat gaan, niet als hij zich kwelt met zelfopgelegde stijleisen.

Dus lees ik het liefst zijn autobiografische geschriften. Dat heb ik hier eerder vermeld.

Dit boekje is een wat curieuze aanvulling op het oeuvre van Jeroen Brouwers, omdat het uit zo verschillende delen bestaat. In het eerste stuk kijkt de meester zelf terug op een periode in zijn leven, rond zijn dertigste. Het was in die tijd dat hij het bestaan in de goot toch maar eens opgaf, om rechtopstaand naar de sterren te kunnen reiken. Daarbij vult Brouwers wat biografische details in, die zijn vaste lezers al grotendeels hadden kunnen oppikken uit eerdere boeken. Maar mooi is dat het nu eens op een rij staat.

Na Brouwers zelf volgt een werkelijk stomvervelend stuk van een literatuurwetenschapper, of een ander soort kunstvlo, die de vroege boeken van Brouwers nader gaan duiden. En dan volgt na een inleiding, door weer een ander, het uiteindelijke doel van deze uitgave, de integrale publicatie van éen Brouwers’ oermanuscripten. Dit om zijn vaste lezers te kunnen tonen hoe weinig de meester verloren heeft laten gaan; hoeveel van de tekst uit die verzameling invallen en aanzetten uiteindelijk zijn boeken ook echt heeft gehaald.

Daarop volgt nog eens de herpublicatie van het deel uit de ‘De Exelse testamenten’ waarin inderdaad iets uit dat oermanuscript te herkennen is. De literatuurwetenschap staat toch maar weer voor niets, in deze.

Een curiosum was het derhalve, deze uitgave, dat voor mij alleen om het autobiografische stuk van Brouwers aan het begin de moeite van het lezen waard was.

Jeroen Brouwers, In het midden van de reis door mijn leven
Oerboek

192 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2006

Kroniek van een karakter ~ Jeroen Brouwers

Dit is al heel lang éen van mijn lievelingsboeken, en dat terwijl het slechts een ingekorte en gewijzigde versie van twee andere boeken is. Oorspronkelijk verschenen er in 1987 twee banden met brieven die Jeroen Brouwers schreef in de tien jaar daarvoor. Beide delen heb ik ook. Maar om een of andere reden herlees ik ze nooit. De pagina’s van deze boeken zijn te groot, en dit exemplaar is handzamer. En voor mijn gevoel staat alles hier wel in ook.

Merkwaardig aan dit boek is verder dat de schrijver nauwelijks van zijn erf in de Achterhoek lijkt af te komen, en toch enorm boeit. Hij schrijft in deze periode een hele reeks boeken en essays, en daarover breekt enkele malen veel krakeel uit. Tot zijn grote afschuw. Maar groots en meeslepend leeft hij verder niet. Veeleer toont Brouwers zich melancholisch. Angstig ook; helemaal als het om de promotie van zijn werk gaat.

Wel valt de enorme openhartigheid op waarmee hij allemaal schrijft. Zo komt de lezer bijvoorbeeld te weten dat hij liever het dochtertje niet had dat toch kwam. Al krijgt hij daar dan ook wel weer vrede mee.

Of zoals hij aan collega-auteur René Stoute meldt, in een beschrijving van wat hij allemaal voelde toen zijn kindje de sloot in fietste, en zich in een flard van een seconde besefte misschien zo wel van haar af te zijn:

Dit zijn complexe gedachten en gevoelens die zich in alle nuances, binnen één seconde voordoen en zich onmiddellijk vertakken naar allerlei andere centra van ‘het intellectuele bewustzijn’, als daar zijn ‘moraalbesef’, ‘geweten’ e.d. of weet ik veel. De échte schrijver schrijft wat écht zijn gedachten zijn, hoe verdorven ook, -daar is hij schrijver voor. [306]

Goed, bovenstaand citaat is wel tekenend voor de inhoud, maar niet voor de stijl. En, alleen voor de stijl van schrijven herlees ik dit boek om de anderhalf jaar. Brouwers schreef zijn brieven vaak als het echte werk erop zat voor de dag, en hij zich even niet meer hoefde te bekommeren om de vorm waartoe hij zichzelf normaliter dwong.

Het Nederlands lijkt dan ook vakantie te krijgen bij hem, en de taal mag dan even alles. Daardoor lukt hem veel meer dan in zijn serieuze werk, zo lijkt wel.

Ik ken geen boek dat zo veel invloed heeft gehad op mijn ideeën over wat een levend taalgebruik is. Bijna had ik hier geschreven: zo veel invloed op mijn eigen taalgebruik. Maar, dat zou wel erg hoogmoedig van mij zijn. Het schort nu juist te vaak aan levendigheid in mijn eigen teksten.

Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter
385 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, Privé-domein, 1992, oorspronkelijk 1987

Kroniek van een karakter, deel 1 ~ Jeroen Brouwers

Eerder benoemde ik hier eens een bloemlezing uit de brieven van Jeroen Brouwers [1940] tot lievelingsboek. Nochtans staat in die uitgave hoogstens een kwart van de tekst die de twee oerbundels, met dezelfde titel, aan epistels bevatten.

De bladzijden van de oeruitgaven zijn bovendien aanzienlijk groter dan in dat anthologietje uit de reeks privé-domein. En deze boeken zijn opvallend vol. In Deel 1 neemt bijvoorbeeld het jaar 1981 alleen al bijna honderd pagina’s in beslag aan correspondentie.

Hoe kan een bloemlezinkje uit die vermaledijde serie privé-domein dan meer te bieden hebben dan de bron? Heb ik op boeklog niet regelmatig geklaagd over de rare keuzes die de samenstellers van de delen privé-domein maken? Omdat die zo vaak wel heel veel wegsnijden uit een overvloed?

Ik vermoed dat mijn voorkeur voor dat enkele boek vooral te maken heeft met mijn leesgedrag. Die bloemlezing uit de Kroniek van een karakter levert een boek op dat me op een avond een paar heerlijke en intensieve uren lezen brengt. Alle emoties uit een klein decennium van een schrijversleven komen dan langs, in een levend Nederlands waar ik zeer van geniet. Zulk lezen is gelijk een achtbaanrit.

De oerboeken, met dezelfde titel, dwingen tot een veel langere en intensievere leesreis, met vele halteplaatsen onderweg. Waartoe er lang niet altijd lust is bij mij om verder te gaan.

Jeroen Brouwers acht ik hoog als schrijver — van brieven en andere spontane teksten weliswaar. Maar te veel Brouwers valt op een gegeven moment moeilijk meer weg te slikken. Hij is iemand met stevige stokpaarden, die bovendien zelden op stal blijven, en na een tijd is al bij opkomst voorspelbaar dat ze niet zullen huppelen, maar gaan stampen.

Desalniettemin werd het tijd om de beide oerbundels met brieven weer eens te lezen. Omdat mijn reactie op bepalende boeken als deze — want dat waren ze ooit zeker — ook iets zegt over mijn eigen ontwikkeling.

Zo knorde ik in 2011 ineens nogal op een polemisch geschrift van Brouwers — waarin hij uitlegde waarom hij de Prijs der Nederlandse Letteren uiteindelijk wel weigeren moest. Daardoor was mij duidelijk dat me inmiddels bij deze schrijver kon vervelen wat ik ooit erg aantrekkelijk aan zijn werk had gevonden.

Brouwers eeuwige klaagzang is dat hij onvoldoende gewaardeerd wordt. En dat ligt dan natuurlijk niet aan hem. Terwijl bijvoorbeeld deze boeken nu juist illustreren dat Brouwers zich in brieven en andere teksten weliswaar duchtig weert. Maar verder komt hij nauwelijks het erf af, van zijn woning in de Achterhoek.

Tegelijk weet hij heel goed dat hij om een bestseller te scoren — volgens mij de enige erkenning hem nooit ten deel gevallen — ook een handelsreiziger in zichzelf moet worden. Elk hoofd dat met regelmaat op televisie verschijnt, verkoopt beter dan een schrijver die slechts een naam op een kaft blijft; zelfs al kan dat televisiehoofd geheel niet schrijven.

Brouwers acht zich karakterologisch niet tot zulke publieke optredens in staat.

Het herlezen van deze bundels was voor mij een test. Ooit hebben Brouwers’ brieven voor mij een toon gezet. Hij was zoals ik meende dat een schrijver zijn moest. Zijn sterke opinies over het vak hebben mijn blik gevormd. Zo zal ik nooit een woord van Jan Siebelink kunnen lezen, zonder daarbij de vloek te horen die Brouwers uitsprak over deze auteur. Siebelink was al een onbetrouwbaar ijdel klootzakje geworden door deze boeken, voor ik bijvoorbeeld wist had van zijn plagiaat.

Thans nader ik bovendien al aardig de leeftijd die Brouwers had in 1986, toen hij deze verzameling correspondentie bundelde. Dit maakt dat ik zijn woorden anders lees dan een kleine vijfentwintig jaar geleden. Tegenwoordig zit er bijvoorbeeld minder strijd in mij. Niet omdat ik geen fel uitgesproken ideeën meer zou hebben — het tegendeel is eerder waar. Maar eerder omdat ik ervaren heb dat sommige ergerniswekkende zaken nooit zullen veranderen; wat het dan onnozel maakt om er energie aan te verspillen.

Dat zo vaak de meeste aandacht van het publiek uitgaat naar iets dat die attentie niet waard is, daar kan ik me niet meer druk om maken.

In 1976, bij het begin van Kroniek van een karakter had Jeroen Brouwers redenen genoeg om zich een miskend schrijver te voelen. Zijn hele oeuvre was net daarvoor kansloos verramsjt bij De Slegte. En hij was in eigen land nog zo onbekend dat velen meenden dat hij een Vlaams auteur zou zijn; mede omdat hij lang in België had gewoond.

De boeken beginnen met zijn terugkeer naar Nederland. Als hij zijn vorige vrouw en kinderen verlaten heeft, en een nieuwe stap zet, met een andere echtgenote.

Beide brievenboeken vallen uiteindelijk prettig genoeg samen met de tijd waarin de schrijver eindelijk doorbrak. Hij zal een paar bepalende boeken schrijven. 1 Zijn naam wordt ook buiten literaire kringen bekend vanwege een stevige polemiek.

wordt later vandaag vervolgd

Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter. Deel 1
1976 – 1981
de Achterhoek

400 pagina’s
Uitgeverij H, 1986
  1. De nieuwe Revisor (pamflet), 1979
    Kladboek (essays), 1979
    Het verzonkene (roman), 1979
    De bierkaai. Kladboek 2 (essays), 1980
    Bezonken rood (roman), 1981
    De laatste deur (essays), 1984
    Winterlicht (roman), 1984
    De levende stilte van Stig Dagerman (essay), 1985
    Hélène Swarth: haar huwelijk met Frits Lapidoth, 1894-1910 (essay), 1985
    De zondvloed (roman),1988 []

Kroniek van een karakter, deel 2 ~ Jeroen Brouwers

[is een vervolg van hier]

Er waren indertijd bij eerste lezing verschillende zaken die me heel erg aanspraken in de brieven van Jeroen Brouwers. Al zijn mijn herinneringen aan die eerste kennismaking niet helemaal zuiver terug te halen. Mede omdat ik de bloemlezing uit Kroniek van een karakter inmiddels zo vaak herlezen heb.

Vast staat wel dat Brouwers me ervan overtuigde dat schrijven een eenzaam ambacht was. Elke auteur moet ook zijn hardste criticus durven zijn. En dat ontbreekt er nogal eens aan, in het métier.

Wie wil weten wat eenzaamheid is, moet schrijven. Hoe intelligenter hij schrijft, hoe groter de kans is dat hij slecht wordt gelezen, hoe eenzamer hij is, hoe maar stront hij naar zijn hersens krijgt en op loyaliteit hoeft hij niet te rekenen. […] [deel 1, 63]

Tegelijk kleven er ook vele romantisch ideeën aan het schrijven; vooral rakend aan het cliché dat de grootste kunstenaars in hun tijd niet begrepen worden.

Maar Brouwers had het allemaal al eens meegemaakt. Lange tijd werkte hij bij een uitgeverij — Manteau — en al die tijd had hij het schrijversvolk moeten begeleiden.

Schrijvers, dat is plat, vulgair, karakterloos, gemeen gespuis. Een paar uitzonderingen daargelaten. [deel 1, 131]

Brouwers is dan in zijn brieven nog prettig rechtlijnig. Tekenend voor hem lijkt me onder meer het contact dat er ontstond met Gerrit Komrij. Deze twee mannen herkenden iets in elkaar, dat andere auteurs zo deerlijk ontbeerden. Zij durfden wel de heilige huisjes aan te vallen, om polemiek te bedrijven, en zo vijanden te maken.

Maar ja, waar zitten de polemisten? Er is veel bangigheid. Me baantje! Me kans op een prijsje! Me stipendiumpje! Me nieuwe Boek dat ik welgaarne in alle kranten geprezen zie! Nietwaar? [deel 1,163]

Dus proberen ze tot een geregelde correspondentie te komen. Waarbij Komrij al vrijwel meteen bezwijkt onder de absoluutheden in Brouwers’ uitspraken; zodat er nooit een constante stroom aan brieven op gang komt.

Waar de éen vriendschap zocht, of desnoods geestesverwantschap, ontwaarde de ander een medestrijder tegen de platheid van alles. Zelfs al vindt Brouwers Komrij ook wat naïef. Deze meende namelijk dat er wel Kamervragen zouden rijzen over het gebrek aan kwaliteit bij de publieke omroep, waar hij een jaar lang TV-kritieken aan had gewijd.

Waarom Brouwers met anderen een geregelde correspondentie onderhield, is me niet altijd even goed duidelijk. Zo zijn in de eerste jaren veel brieven gericht aan de literatuurcritici Tom van Deel en Jaap Goedegebuure. En die keuze kan toevallig zijn, omdat de mannen elkaar lagen. Maar wellicht was Brouwers toch ook duidelijk dat het wel een mooi ideaal was om een eenzame wolf te zijn als schrijver. Alleen volstaat het niet om een boek of pamflet te wrochten. Er moet vervolgens ook welwillende aandacht zijn voor zo’n geschrift. En dan helpt het in de publiciteit om geïnformeerde medestanders te hebben.

Dus is alleen al een vraag van wie het initiatief kwam tot de brievenwisseling.

Tegelijk verwijt Brouwers Van Deel uiteindelijk wel mandarijnengedrag te vertonen, met zijn gewrik om leuke positietjes te krijgen. Ook al omdat dit tegen zijn eigen principes ingaat.

Beter is: Dwarskijk. Inderdaad. Nergens bijhoren, aan niks meedoen, kappen met de hap zodra je merkt dat je wordt ingelijfd, niet redaktie, forum, kransje, boekenbespreekhoek, niet naar schrijversbijeenkomsten, nooit ingaan op fanmail. Voordat je het weet ben je ‘belangrijk’, doktorandus, ja zelfs neerlandicus. [deel 1, 43]

Een boek op verschillende momenten lezen in een leven kan veel met de inhoud doen.

Zo begrijp ik pas sinds een paar jaar waarom Brouwers zijn vriend Harry Prick telkens beschrijft wat Boudewijn Büch had gedaan in diens boekenprogramma. Hoe jennerig die brieven eigenlijk zijn, gezien de geschiedenis tussen Prick en Büch; daar waar ik lang niets anders dan pret had gelezen.

Inmiddels kijk ik ook anders aan tegen Brouwers absolutismen. Mede omdat ik mensen die niet anders doen dan schrijven tegenwoordig vaak zie als mensen die zichzelf in een hoekje hebben vastgepind.

Het zal best dat iedereen een roman in zich heeft. Of desnoods twee. Maar dan is het werkelijk oorspronkelijke materiaal toch wel zo’n beetje uitgeput. Dan moet iemand die de pech heeft om als auteur te worden gezien aan de slag om verse inzichten te kweken. Ik bedoel, je zou maar Joost Zwagerman heten, en na wat goed verkochte jeugdwerkjes het idee hebben de wereld iets te melden te hebben, omdat je toevallig weleens een leesbare zin weet te produceren.

Brouwers schrijft zelf, aan Maarten ’t Hart:

Het gaat er, tenslotte, niet meer om ‘waarom’ je schrijft […] maar waarom je jaar in jaar uit blijft schrijven, – al is ‘het vuur van weleer’ allang gedoofd, zijn de jeugdambities allang verwezenlijkt en is de hunker naar erkenning allang bevredigd. Men blijft schrijven omdat men, in de meest letterlijke zin van het woord, niet anders kàn. Schrijvers-die-niets-anders-zijn-dan-schrijvers beoefenen het schrijfambacht doodgewoon met plichtvervulling: ‘als ik niet schrijf, komt er geen geld binnen.’ [deel 2, 183-184]

Jeroen Brouwers heeft zich mede hierom naast zijn romans gewijd aan vertalingen, Maar bovenal bedreef hij de biografie, en dan ook nog eens de schrijversbiografie. Wat me typisch een genre lijkt dat het ambacht van schrijver groter en heiliger maakt dan het is.

Zijn non-fictie vind ik vooral erg goed geschreven. Alleen lukt het Brouwers evenmin als de meeste anderen om de beperkingen van de biografie als genre te overwinnen. Daarom heb ik zeker lang al zijn schrijversportretten niet gelezen.

Terugkijkend op mijn eigen leesgeschiedenis zie ik een duidelijke ontwikkeling. En misschien loopt die samen met een ander deel van mijn leven; het gegeven dat ik ooit journalistiek heb gestudeerd, en geschiedenis, en daarom talloos veel malen zelf grote hoeveelheden informatie heb moeten terugbrengen tot een leesbaar verhaal.

Ooit was de roman ook voor mij de hoogste vorm van schrijven. Dat Jeroen Brouwers romans schreef waar ik behoorlijk wat moeite mee had, lag daarmee aan mij.

Vervolgens ben ik heel andere kwaliteiten gaan waarderen in auteurs. Zoals helderheid. Zoals verrassing. En misschien wel het belangrijkst van al: zoals het vermogen om het schijnbaar bekende toch in een nieuw licht te kunnen zetten.

Veel fictie-auteurs bleken zo bezien wel bijzonder weinig te melden te hebben, omdat hun voornaamste schrijfkracht zat in een oninteressant soort krullendraaierij. Mulisch’ bekende uitspraak dat men het raadsel dient te vergroten, wordt onzinnig voor wie beseft hoe weinig wij mensen zeker weten.

Brouwers’ zelfgekozen stijldwangbuis maakt zijn romans voor mij vrijwel onleesbaar. En ik denk al een tijd niet meer dat zijn fictie mij meer zou bieden als ik me er echt in zou onderdompelen.

Dus, waar ik ooit dacht in de brieven, met hun lenige Nederlands, een toegangspoort te hebben tot de rest van dat werk, is me nu duidelijk dat er geen boeken van Brouwers zijn die me ooit meer kunnen geven.

Zelfs al volstaat die bloemlezing dan wel, in plaats van deze twee dikke oerbundels.

elders: Zoals lezen het leven voedt, verrijkt leven het lezen

Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter
Deel 2
1982 – 1986
de oude Faust
445 pagina’s
Uitgeverij H, 1987

Over Godfried Bomans ~ Jeroen Brouwers

Schrijversbiografieën zullen mijn favoriete boeken nooit worden – het genre levert doorgaans te veel moeilijkheden op voor de beoefenaren, wat gauw heel matige uitgaven brengt. Toch kunnen dit soort werken in éen opzicht wel degelijk nut hebben.

Een biograaf kan erin slagen om iets aan te wijzen aan het oeuvre van de geportretteerde auteur dat de moeite waard lijkt om daar alsnog kennis van te nemen. Een beetje biograaf heeft namelijk alles gelezen, als het goed is.

En dit heeft dan helemaal nut als ik zelf eigenlijk niet van plan was de beschreven schrijver opnieuw te lezen. Zoals voor Godfried Bomans gold.

Bomans [1913 — 1971] was nog behoorlijk aanwezig als auteur toen ik met lezen begon; ondanks zijn vroege dood vele jaren voordien. Dus heb ik ook hem gelezen. Natuurlijk. Zijn boeken waren immers alom beschikbaar. Een behoefte om ooit weer eens zo’n bundel met schertsverhaaltjes ter hand te willen nemen, voel ik alleen niet.

Jeroen Brouwers wees me er alleen op dat er een Verzameld werk bestaat van Bomans, en dat daarin de delen met de verzamelde journalistiek voorbeelden aan beschrijvingskunst bevat waar elke opleiding journalistiek iets aan zou hebben.

Houd ik dus éen nuttige opmerking over uit Over Godfried Bomans — en soms is dat ook genoeg.

Grappigste constatering uit deze biografie vond ik overigens Brouwers’ verwijt dat Bomans’ oeuvre maar de helft zo dik is als het is, omdat zijn teksten zo veel herhalingen bevatten van formuleringen uit eerdere teksten.

Brouwers heeft Karel van het Reve namelijk precies hetzelfde verweten.

En tweemaal precies hetzelfde verwijt gebruiken, om daarmee verschillende auteurs te beschrijven, is daarmee dus een oordeel dat opvallend terugslaat op zichzelf. Wat meteen het verwijt relativeert hoe ernstig herhaling nu eigenlijk is.

Over Godfried Bomans verscheen oorspronkelijk in 1982. En Jeroen Brouwers vond het eind jaren negentig de moeite niet om de tekst te veranderen; die stond toen nog overeind; zo meldde hij in een nawoord. In 2013 is dus een herdruk van vijftien jaar oud nog weer eens uitgebracht, zonder dat de uitgever daar verder iets mee deed. En dat vind ik dan jammer.

Bomans was ooit de meest gelezen schrijver van Nederland — wat daarmee ook al gauw neerkomt op dat hij de meest geliefde auteur was van het land. Dit kwam niet per se door zijn boeken. Dat lag er waarschijnlijk vooral aan dat Godfried Bomans het leuk deed op televisie.

Al kan ik dat niet helemaal inschatten.

Het probleem van een boek uit 1982, dat ongewijzigd in 2013 wordt uitgebracht, is dan dat over zowel de boeken als die televisie-optredens, als het hele culturele bestel van ruim dertig jaar terug, Brouwers indertijd lang zo veel niet hoefde uit te leggen als hij nu had moeten doen. Ware dit boek op dit moment uitgekomen. Hij kon er toen nog op vertouwen dat zijn lezers wisten waar hij over schreef. Inmiddels is dat niet meer zo.

Inmiddels zou een biografie over de ooit populairste schrijver van het land ook moeten vertellen over het land, en hoe dat er bij lag; om te kunnen verklaren waarom iemand er zo geliefd kon worden. Hoewel hij nooit een literaire prijs won; dus miskenning was er ook.

Over Godfried Bomans is een wonderbaarlijk geslaagd portret, in zekere zin — wat waarschijnlijk komt omdat Brouwers vond dat zijn schrijverscollega nooit iets had gemaakt van een blijvende waarde; waar dat misschien wel had gekund. Daardoor lijkt de biograaf goed te hebben gekeken waar zijn hoofdpersoon zoal mee worstelde.

Maar zoals bij vrijwel alle schrijversbiografieën geldt: een goed portret vraagt misschien wel dat er al drie vier biografieën eerder zijn geschreven over een auteur. Waaruit dan een essentie te destilleren valt. En dan nog kan zo’n levensbeschrijving onverwacht snel achterblijven in de tijd.

Jeroen Brouwers, Over Godfried Bomans
189 pagina’s
Atlas Contact 2013, oorspronkelijk 1982

Restletsels ~ Jeroen Brouwers

Toen Gore Vidal stierf, dacht ik onthutst dat er daarmee ook een tijdperk was afgesloten. Met zijn dood, en die van Komrij, en Hitchens, leken de fraaist fulminerende commentatoren mij bekend verdwenen te zijn. En vervanging voor hen zag ik niet.

Had ik daarbij alleen Jeroen Brouwers over het hoofd gezien. Wat dan weer komt omdat hij weliswaar een polemist is die ik graag lees. Maar hij dan doorgaans enkel over iets in de wereld van de schone letteren schrijft dat hem met weerzin vervult.

En het heeft zowel iets moois dat er tenminste éen schrijver is die de literatuur heel serieus neemt, als ook iets tragisch. Alsof er niets bestaat buiten dat.

De bundel Restletsels was evenwel éen van de betere boeken van Brouwers die ik ooit las. Zelfs al is het dan enkel een deel in een lange reeks feuilletons, over zaken en gebeurtenissen die hem hebben beziggehouden.

Komt dat overigens niet door de polemiek. Die blijft ditmaal wel erg hangen in particuliere ongenoegens.

Felst in deze bundel uit zich Jeroen Brouwers’ weerzin ditmaal tegen het Letterkundig Museum, waarbij hem vooral pijnigt dat deze instelling brieven van zijn hand tentoon heeft gesteld; zonder hem daarover te informeren. Het museum verwerft weleens wat van dode of ontrouw geworden vrienden — geld zat daar ook volgens Brouwers — en dan zat er dus weleens correspondentie bij van hem.

Alleen valt daardoor ook op dat hij menig hoofdstuk besluit met dezelfde banvloek: om die Taalunie nu toch vooral op te heffen, wegens totale overbodigheid.

Nee, ondanks bovenstaande voorbeelden is het evenwicht prettig in dit boek; en dat gebeurt vrij zelden in een bundel los werk. Komt daar bij dat ik altijd van zijn formuleringen kan genieten; in zijn beschouwende werk en de brieven tenminste.

Tegenover de polemiek, en een heel hoofdstuk over ‘parasieten en parvenu’s — waarin onder meer Jan Siebelink weer eens de maat wordt genomen — staan namelijk ook stukken van een bewonderende Brouwers. Zijn grote voorbeeld Mulish ging dood, dus moest deze worden herdacht.

Is er ook die andere grote dode nog, W.F. Hermans, van wie dan de Mandarijnen op zwavelzuur nog eens besproken worden, mede omdat Brouwers daar zo veel van geleerd heeft voor zijn eigen polemieken.

Wat in ieder geval als onomstotelijk feit in de Nederlandse literatuurgeschiedenis kan worden vastgelegd, is dat Willem Frederik Hermans de meest vooraanstaande polemist van zijn tijd is geweest. Sommige van zijn meningen, ideeën en opvattingen hebben nooit iets van hun pantserkracht verloren: ettelijk na hem komende twistschrijvers, protesteerders, opstandelingen, querulanten hebben er hun strijdvaardige inspiratie en elan aan ontleend.

Ik ook. Dank u.

Blijft de polemiek alleen wel een uiterst snel aan bederf onderhevig genre. Waar dan op zijn slechtst ook nog niet meer van overblijft dan de fraaie formulering.

Brouwers was overigens net zo min als ik te spreken over de bloemlezing Scherp van de snede over de Nederlandse literatuur in polemieken, zo blijkt uit deze bundel.

En hemzelf hebben zijn dwarse stukken nooit wat opgeleverd — behalve dan plezier bij het schrijven — mede omdat niemand ooit op de inhoud doorging van wat Brouwers te melden had.

Vrome recensenten, die wel eerst met sadistisch leedvermaak, ook wel met instemming, de polemiek hebben verslonden, trekken hun grijnzende mond vervolgens misprijzend samen tot een kippenaars en noteren in hun commentaartjes dat ze het gelezene ‘weinig verheffend’ vinden. Hoe vaak ik dat al over mijn polemieken onder ogen heb gehad! Alsof wat verkeerdelijk doorgaat voor waarheid, integriteit, schoonheid, waarvan ik beweer en aantoon dat het abject is, ‘verheffend’ zou kunnen zijn. De leugens, pretenties, valsheid, domheid: dàt zijn de ‘weinig verheffende’ zaken waarover de recensent zich met de polemist verontwaardigd zou dienen te betonen, in plaats van de polemist aan te rekenen dat deze zich niet verheft. Dat doet de polemist juist wèl: hij steekt zijn kop als een periscoop uit de modder omhoog, waarbij hij krachtig zijn stem verheft en uitroept wat niet deugt. […]

Nu bevat Restletsels ook enige strikt persoonlijke stukken, over Brouwers moeilijkheden met zijn rechterhand, die ook zijn schrijfhand is, en de problemen daarop om gehoor te vinden in de gezondheidszorg.

En ziet, daarin treft me dan toch dat hij niet doet wat ik hem graag had zien doen. Om met dat autobiografische materiaal als uitgangspunt, desnoods, iets snijdends over de gezondheidszorg te schrijven dat groter was dan het strikt particuliere ongenoegen.

Polemiseren over literatuur alleen, is als het altijd weer tappen uit dat ene vaatje klein bier.

Jeroen Brouwers, Restletsels
Feuilletons 9

296 pagina’s
Atlas Contact, 2012

Schemer daalt ~ Jeroen Brouwers

Er zijn schrijvers die ik lees om hoe ze schrijven, en er zijn schrijvers die ik lees om hoe ze denken. En opvallend is dat die twee kwaliteiten vrijwel nooit samen vallen. Het is weinigen gegeven iets mooi te formuleren dat ook nog geheel waar blijkt te zijn, en verrassend, en nieuw.

Fictieschrijvers, en dan vooral de humoristen, zijn misschien heel wel in staat iets te bedenken dat op waarheid lijkt, maar dat is altijd een waarheid van het moment; een slechts even oplichtende vonk in de duisternis, die opmerkelijk snel uitdooft. Terwijl, als ideeënschrijvers en wetenschappers iets waars weten te formuleren, dit niet in hun taal gestold hoeft te blijven. Als zij iets goeds weten te brengen, leidt dat tot een begrip dat groter is dan de woorden alleen; dat zelfs op een andere manier van zeggen net zo waar kan zijn.

Dit gegeven maakt het grappig om een schrijver die ik om zijn taal bewonder — Jeroen Brouwers — te zien vitten op iemand die ik om zijn ideeën waardeer — Karel van het Reve.

Nu deed Brouwers dit al vaker. Hij wees er bijvoorbeeld op hoe Van het Reve dikwijls heel lelijk het woordje “dat” inzet; in sommige zinnen zelfs wel drie of vier keer. Lees zo’n zin hardop, en laat dit “dat” een beetje knallen, en de tekst klinkt meteen belachelijk.

Ik heb zelf ook een voorliefde om vaak en veel met “dat” te voegen of te verwijzen. Door Brouwers’ gehoon is dit hopelijk minder geworden.

Neemt niet weg dat ik veel van Brouwers’ kritiek op Van het Reve te zwaar vind aangezet. Of niet terzake vindt doen. Zo lanceert hij in De schemer daalt uit 2005 een frontale aanval op de tekst van een losse aantekening die Van het Reve ergens in de jaren zestig publiceerde. Niet dat ik Van het Reve’s werk zo goed ken, maar toevallig kwam ik hetzelfde citaat even later tegen in Marius wil niet in Joegoslavië wonen, dat hier overmorgen geboeklogd wordt.

Van het Reve is lui, zo vindt Brouwers. Hij moet alle verwijzingen die hij geeft verantwoorden, en die niet afdoen met vaagheden. Van het Reve is bovendien niet geestig, wat Brouwers heeft nooit ook maar éen keer om hem kunnen glimlachen.

Brouwers heeft niet helemaal begrepen wat Karel van het Reve voor schrijver was, lijkt me; zonder dat ik daarmee die man nu heilig wil verklaren. Veel van diens werk is zo meteen alleen voor historici nog interessant. Denkbeelden over en kritiek op het communisme zijn inhoudelijk niet vreselijk boeiend meer na de val de Muur; behalve als illustratie van een tijdsbeeld. Maar toch.

De schemer daalt is de zevende aflevering van Brouwers’ eenmanstijdschrift Feuilletons. Het bevat dezelfde mix aan autobiografische stukken, levensbeschrijvingen van anderen, en kritische collumnpjes van eerdere edities.

Jeroen Brouwers mag Van Het Reve dan verwijten dat die zo vaak thema’s recyclet, ook de onderwerpen in zijn eigen geschriften zijn voorspelbaar voor wie er meer dan éen heeft gelezen. Dat is enerzijds prettig — men weet wat in huis komt — maar anderzijds ook wat vermoeiend. Hoeveel werk er ook zit in Brouwers’ artikelen over schrijvers die zelfmoord pleegden, ik heb daar nu al te veel van gelezen die me werkelijk niets interesseerden.

Dat eeuwige terugkijken van hem gaat irriteren, op den duur. Al begrijp ik tegelijk ook wel waarom Brouwers die stukken schrijven moet. Wie in geschrifte iets doet met alle informatie in zijn geheugen, of wat er in aantekeningen begraven ligt, verrijkt die gegevens daarmee. Zulks is ook een belangrijke reden voor mij om boeklog te schrijven.

Ik vond in dit tijdschrift Brouwers’ beschouwing over het werk van Bob den Uyl aardig, al citeerde hij daarin wat veel. Ook enige autobiografische stukken had ik niet graag willen missen. Voor de rest was het wel erg marginaal waarover Brouwers zich boog, en daarmee uitermate makkelijk te vergeten.

meer Brouwers op boeklog

Jeroen Brouwers, De schemer daalt
Feuilletons 7

236 pagina’s
Uitgeverij Noli Me tangere, 2005

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Sisyphus’ bakens ~ Jeroen Brouwers

Brouwers moet brieven schrijven of polemiseren, zo schreef ik ergens. Dan lees ik hem het liefst. En tegelijk is dit een halve waarheid. Van de vloekschriften die Jeroen Brouwers uitbracht vanaf 1996 heb ik slechts enkele gelezen.

Deze pamfletten kampen namelijk telkens met het probleem dat ze veel te lang zijn. Wat paradoxaal genoeg maakt dat de kracht van de aantijging behoorlijk verzwakt. Schrijvers mogen verder alles, maar ze motten niet gaan zeuren. En door de lengte van zijn scheldpartijen, plus alles wat hij er bij haalt om tot die lengte te komen, speelt zelfs een Brouwers met het risico om stomvervelend te worden.

In 2009 verscheen van zijn hand Sisyphus’ bakens. Dit strijdschrift is zijn toelichting om alle rumoer dat ontstond rond de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren. Die hem was toegedacht in 2007. In naam is dit dé meest prestigieuze bekroning die een auteur ten deel kan vallen. Al was het maar omdat de laureaat de prijs ontvangt uit handen van een staatshoofd. In de praktijk blijkt alleen dat de prijsverlener er daarom ook vanuit gaat dat de bekroonde auteur bedremmeld alles over zich heen laat komen, overdonderd door de eer.

Jeroen Brouwers aanvaardde de bekroning aanvankelijk. Al wees hij er in zijn acceptatiebrief wel op dat het hem toegedachte prijzengeld aan de lage kant was, voor iets dat zo prestigieus heette te zijn.

Daarop ontstond buiten hem om gesteggel tussen Belgische politici die het met Brouwers eens waren, en Nederlandse politici die vonden dat het prijzengeld zeker verhoogd mocht worden, maar dan wel bij een volgende gelegenheid; want regeltjes zijn nu eenmaal regeltjes.

Dus, toen Brouwers leerde dat het de toenmalige minister Plasterk (PvdA) persoonlijk was die een hoger prijzengeld aan hem geblokkeerd heeft, bedankte hij voor alle eer.

Al kwam daarbij dat het contact met de Taalunie, en alle plichtplegingen rondom de prijsuitreiking, al eerder weinig vreugde verschaft hadden. Waarom was er bijvoorbeeld ongevraagd een filmer aangezocht die voor veel geld wat bij elkaar fröbelde waar Brouwers diep droef van werd?

Dit alles is prettig om te lezen, vanwege de hoon waarmee zulke verwikkelingen beschreven staan — en omdat ik vermoed dat het in Nederland altijd zo knullig gaat met zulke zaken. Maar dan is Brouwers me ook te veel de miskende schrijver in dit boek. Die, nu het einde nadert van zijn loopbaan, nog altijd moet constateren dat zijn werk hem niet genoeg geld oplevert om rustig van te leven.

En daar spreekt iets verwends uit dat ik moeilijk zetten kan. Het droeve lot van het onbegrepen genie, dat zich weigert aan te passen, en er snel overheen praat waarom, dat is nu eenmaal geen lot waar ik medelijden door krijg.

Jeroen Brouwers, Sisyphus’ bakens
Vloekschrift
Feuilletons 8
173 pagina’s
Atlas, 2009

Terug thuis ~ Jeroen Brouwers

De zevende en laatste aflevering van het eenmanstijdschrift Feuilletons dat Brouwers in de jaren negentig volschreef was dit. De schrijver is inmiddels terugverhuisd naar België, en besteedt ditmaal veel aandacht aan een tal minder bekende tot zelfs vrij obscure Vlaamse auteurs. Van Ferdinand Victor Toussaint van Boelaere tot Wies Moens of Joris Vriamont. Namen die even oplichten door Brouwers belangstelling voor hen, maar die mij niet overtuigen moeite te gaan doen om hun werk te achterhalen. Van Vriamont bijvoorbeeld hoeft niemand ook meer te weten dan dat hij ondeugende verhaaltjes schreef die door de tijd achterhaald zijn geraakt. Of dat hij daarin ‘occiput’ gebruikte, of ‘de dekoratieven bladkroon uwer vulven’ als hij lyrisch van de kut reppen moest.

Boeiender waren voor mij enkele autobiografische aantekeningen over het hotel dat Brouwers’ vader indertijd in Maastricht heeft gedreven. Waarmee dat jongetje dat in een hotel woonde in het boek Zomervlucht ineens wat meer reliëf heeft gekregen.

Voor het overige hoort dit duidelijk tot de marginalia in zijn oeuvre, en zijn er veel interessanter boeken van Brouwers te lezen.

Jeroen Brouwers, Terug thuis
Verhalen, leerervaringen, voetnoten

176 pagina’s
Uitgeverij Noli me tangere, 1998

Verzameld werk 4 ~ Karel van het Reve

Bij het vierde deel uit het verzamelde werk van Karel van het Reve is ondertussen duidelijk dat de reeks éen opvallend grote extra waarde heeft. De samenstellers gaan namelijk strikt chronologisch te werk. Daardoor bevat elke band naast de boeken die in een bepaalde periode verschenen ook een soms opvallend grote hoeveelheid niet eerder gebundeld werk.

Ditmaal is dat een groot genot, anders dan bij bijvoorbeeld het eerste deel.

Zo bevat Verzameld werk 4 een kleine 600 pagina’s met teksten die eerder in kranten en tijdschriften verschenen, maar anders waarschijnlijk in de archieven daarvan waren vergeten.

Deze aflevering bergt columns, essays, redevoeringen, en aantekeningen die Van het Reve schreef in de periode 1973 tot en met 1980. In deze jaren verschenen de boeken Uren met Henk Broekhuis, en Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes. Die ene titel is al eens geboeklogd, de andere zal ongetwijfeld nog eens volgen. Beperk ik me daarom tot wat het ongebundelde werk me zei.

En dat is veel. Deze verzameling maakte me blij, alsof me plots twee, drie volkomen onbekende boekdeeltjes Van het Reve geschonken werden, met nieuwe heldere waarnemingen. Daar, waar ik dacht alles van dat werk inmiddels wel te kennen.

Nu goed. Jeroen Brouwers schreef ooit hatelijk over Karel van het Reve dat zijn werk bestaat uit herhalingen van steeds hetzelfde. En heel negatief gesproken is inderdaad over dat ongepubliceerde werk te zeggen dat veel daarvan al bekend lijkt, uit de andere boekpublicaties. Maar voor mij werkte het eerder omgekeerd. Artikelen of redevoeringen die ik alleen in hun isolement kende, kregen ineens een verduidelijkend kader.

Zo bleek onder meer dat Karel van het Reve het pamflet van Jeroen Brouwers tegen de jongetjesliteratuur maar niets vond. Wat vervolgens Brouwers’ aanvallen ad hominem begrijpelijker maakten — en trouwens ook dommer.

En, hoe prettig ik Van het Reve’s uithalen tegen de literatuurwetenschap ook vind, in de Huizinga-lezing Het raadsel der onleesbaarheid. Eerder had ik hem toch niet gehoord over de onmogelijke theorieën van zijn universitaire collega’s. Maar Verzameld werk 4 gaf me zo al vier columns over een onleesbaar standaardwerk van Maatje, die steeds hilarischer werden.

Bovendien had ik weet van meerdere uitspraken die aan Karel van het Reve worden toegeschreven, en toch nergens in zijn boeken waren terug te vinden. Zo moest hij ooit de Nederlandse columnisten een zeldzaam hoog niveau hebben toegeschreven — misschien zo wel de aanleiding gevend voor het verschijnsel dat elke krant momenteel omkomt in de columnisten. In het Verzameld werk 4 las ik eindelijk zijn column met dit oeroordeel.

Interessant was verder onder meer dat ik Van het Reve’s oordeel een keer of wat rechtstreeks naast het mijne kon plaatsen. Wat dan nogal verduidelijkte hoe hij keek. Zo besprak hij Jacques de Kadt’s Politieke herinneringen van een randfiguur. Waarbij hij dan wel, anders dan ik, de kennis had om te beoordelen wat er waar was van die memoires, of waar De Kadt’s denken nog gekleurd werd door Marxistisch idioom. Tegelijk vonden we beiden dat het boek verreweg het interessantst was in de strikt persoonlijke herinneringen.

Mooier nog dan streng door Van het Reve op denkfouten of intellectuele luiheid te worden gewezen, is het om zonder het te weten zijn conclusies te delen.

Veel zegt het ook om zijn recensie naast de mijne te kunnen plaatsen, en die van hem in bepaalde opzichten wat lui te vinden. Kon hij nog zo goed schrijven, was het soms ook wel terecht als teksten niet werden gebundeld.

Karel van het Reve, Verzameld werk 4
1016 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 2010

weverbergh ’30 – ’70 ~ Julien Weverbergh

Er is niet veel voor nodig om je een buitenstaander te voelen in de eigen taal. Oude mensen kunnen het over werelden hebben die jij nooit kende. Jongeren kunnen over interesses praten die jou volkomen ontgaan zijn. Twitter kan ontploffen over een futiele actualiteit.

Vlamingen kunnen schrijven over hoe het was bij hen.

En dus is Julien Weverbergh niets kwalijk te nemen, maar dan ontbrak me toch net wat context om het tweede deel van zijn memoires naar waarde te schatten. In weverbergh ’30 – ’70 staan alleen al te veel namen die me niets zeiden — waar dat bij een vergelijkbaar boek van een Nederlandse uitgever iets anders was geweest. Het is wat weinig om alleen de anekdotes over bijvoorbeeld Luis Paul Boon of Jeroen Brouwers te kunnen plaatsen. Nieuwsgierigheid is soms een merkwaardig moeilijk actief te krijgen beestje.

Stond daar overigens genoeg tegenover.

Want, sommige zaken zijn wel universeel. Niet alleen Weverbergh keerde zich in de jaren zestig via een tijdschrift tegen de status quo. Dat gebeurde overal, en dat gebeurt nog; al hoeven teksten in het internettijdperk niet meer gestencild te worden. En is het literair tijdschrift misschien zelfs al overbodig sinds de couranten ook literaire polemieken gingen publiceren in de culturele supplementen.

Dat stencilen gebeurde bij Weverbergh om ideeën over literatuur in de wereld te brengen. Die ik aantrekkelijke ideeën vond.

Zo tekende hij in 1961 aan:

Het handvol echte schrijvers vertelt overigens aan de lopende band alleen maar dingen waaraan de meeste universiteitsprofessoren en academici zich maar érg hard kunnen ergeren – moesten zij ook kunnen lezen zoals ik denk dat er gelezen moet worden: dit is lezen achter de woorden. Je moet lijfelijk lezen – of helemaal niet. Literatuur moet je drinken, het is een narcoticum. Daarom dat aan onze universiteiten zo weinig blijvende en belangrijke dingen worden gezegd in verband met de letterkunde. Alleen schrijvers kunnen over andere schrijvers schrijven, beroepscompilatoren kunnen dat niet. […] [66-67]

Aan pure autobiografie staat er relatief weinig in weverbergh ’30 – ’70. Het boek biedt vooral inzicht in enkele decennia van het Vlaamse literaire wereldje, opgetekend door een hartstochtelijk deelnemer.

Staan in zijn memoires ook zijn ideeën nog over de uitgeverij, het vak waarin hij tot 1990 werkte.

Want boeken uitgeven, is de kunst niet, zo staat er dan. Een boek verkopen. Dat is pas wat.

Van mij had Weverbergh nog meer mogen schrijven over de veranderingen die hij meemaakte in het uitgeven. Van hoe het maken van een boek ooit handwerk was, wat veranderde door de automatisering, en van hoe die digitalisering dan weer invloed had op de schaalgrootte in de sector. De uitgeverijen die overleefden werden almaar groter, of gingen op in concerns. Zo ook zijn werkgever.

Hij vermeldt deze ontwikkelingen wel. Natuurlijk. Maar hij besteedde vooral aandacht aan problemen die hij had als uitgever om de krentenwegers op het hoofdkantoor uit te leggen dat niet alles te begroten is.

Dus was ik blij met een badinerend terzijde af en toe:

[…] literaire uitgevers kunnen geen teksten uit hun auteurs ranselen, van langetermijnplanning en van een echt uitgeefbeleid is dan ook in deze sector nauwelijks sprake. [191]

Want hierbij gaat het alweer om een opmerking met een universele geldigheid, die dus voor mij is te plaatsen.

Blijft er alleen staan wat Jeroen Brouwers ooit publiekelijk aan Julien Weverbergh verweten heeft. Fijn dat Weverbergh begin jaren zestig de grootste polemist van Vlaanderen was, en hij daar de hele literatuur de maat nam — met goede argumenten bovendien. Als uitgever bracht Weverbergh alleen dezelfde troep uit die hij ooit zo finaal kraakte.

Brouwers verliet toen de uitgeverij, Manteau, waar hij als redacteur gewerkt had; zelfs nog even onder Weverbergh ook.

En is die hypocrisie nu met goede argumenten weerlegt in dit boek? Expliciet? Dat lijkt me toch niet. Hoogstens zijn met de beschrijving van uitgeverij Manteau als economisch zwak, voorthobbelend van gelukje naar gelukje, verzachtende omstandigheden aangevoerd.

Julien Weverbergh, weverbergh ’30 – ’70
Herinneringen van een letterkundig omnivoor

352 pagina’s
De Arbeiderspers, 2005
privé-domein nr. 260

Zwarte zon ~ Jeroen Brouwers

Brouwers gaat waarschijnlijk een nieuwe versie maken van zijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur. De laatste deur, uit 1983. Zijn uitgever heeft hem dat tenminste gevraagd. Jeroen Brouwers moet alleen eerst nog een roman afmaken — die gaat over misbruik op een katholieke kostschool in de jaren vijftig en zestig.

Ik deed deze wijsheden op door een radio-interview dat de schrijver in november had met het inmiddels vermoorde programma De Avonden [mp3].

Die uitzending was op verschillende manieren verhelderend. Zo blijkt Jeroen Brouwers zichzelf toch allereerst te zien als schrijver van essays. Want die romans, ach ja die romans. Daar zitten goede boeken tussen. Maar heel enthousiast leek Brouwers niet meer te kunnen worden over de boeken waar hij soms jaren van zijn leven in heeft geïnvesteerd.

En van die essays is hij misschien het meest trots op zijn stukken over de schrijvers die zelfmoord pleegden — ook al gingen de stukken in De laatste deur achteraf gezien dan wel opvallend vaak over krabbelaars in de marge.

Polemieken waren vooral leuk om te schrijven — alleen kwam daar nu net nooit een inhoudelijke reactie op.

En de trots van Brouwers over zijn inspanningen staat in contrast met wat ik beleefde aan de verzameling De zwarte zon. Dat is nu typisch zo’n bundel waarvan de delen elkaar niet versterken; ondanks het gemeenschappelijke onderwerp; dat de teksten over schrijvers gaan die voortijdig een einde aan hun leven maakten.

Al is dat bij Stig Dagerman bijvoorbeeld nog niet eens zeker.

In De zwarte zon werden onder meer essays verzameld die al eens apart als boek verschenen — zoals De levende stilte van Stig Dagerman — of in een andere bundel van Brouwers waren opgenomen. Zijn al eens los uitgebrachte portret van Jean Améry komt langs. Leven en dood wordt beschreven van schrijver uit heel verschillende culturen, als Hart Crane, Vsevolod Garsjin, Osamu Dazai. Een boek uit éen stuk kon de verzameling misschien alleen daarom al nooit worden.

De pest voor deze bundel is ook dat er éen essay in staat dat alle andere in de schaduw stelt. Het stuk dat ook in De laatste deur had gekund — waarin Brouwers zo veel vaker schrijft over mensen die hij persoonlijk gekend heeft.

Aan ‘Naakt in verblindend licht’ over Daniël Robberechts [1937 — 1992] is namelijk duidelijk dat Jeroen Brouwers in die schrijver een zielsverwant ziet. Al schrijven beide heel verschillende boeken. Brouwers legt ook uit waarom.

Robberechts was toen zevenentwintig jaar en had zich op die leeftijd al teruggetrokken in een stil huis in een afgelegen oord, waar hij zichzelf als ‘een gevangene’ zou gaan beschouwen. In zijn dagboek spreekt hij van ‘weergaloze verlatenheid’, ‘al te eenzaam’, ‘hoezeer heb ik me verwijderd van het leven en de wereld’. Werkelijkheidshalve kwam het ‘één enkele verhaal’ van Robberechts ten slotte neer op de afwezigheid van een levensverhaal: hij leefde daarginds in volstrekte gebeurtenisloosheid afgezien van zijn huwelijk, zijn gezin, zijn schrijverij, zijn huis, zijn tuin, de vogels, de wolken, de stilte.

Ik weet waar Robberechts het over had. Ikzelf heb, uit afkeer voor zo ongeveer alles buiten de muren van mijn huis, mijn leven op exact dezelfde manier ingericht als hij het heeft gedaan. Gevolg: wereldvreemdheid, mensenangst, introversie die snel en gemakkelijk leidt tot wat Robberechts ‘steriel gepieker’ noemde. Hij vond dat hij ‘straf!’ verdiende omdat hij door zijn levensinstelling het ‘risico (liep) om de voeling met de werkelijkheid te verliezen’. […]
[197-198]

Vergeleken met dit portret valt aan de andere essays in De zwarte zon op dat die geen enkel inzicht bieden over Brouwers. Te vermoeden is hoogstens dat hij iets zag in de veelal buitenlandse schrijvers. Maar waaruit die connectie bestond, wordt mij te zelden duidelijk. Zelfs wat Brouwers graag las van hen blijft ongenoemd. Laat staan waarom hij nu juist hen koos om over te schrijven.

En daardoor zijn die stukken ineens relatief brave journalistiek. Die weliswaar beter geschreven zal zijn dan de doorsnee journalistiek. De essays bieden alleen op het moment bijvoorbeeld nauwelijks een extra waarde boven de Wikipedia-lemma’s die inmiddels over zulke auteurs bestaan — anders dan op het moment van schrijven in de jaren tachtig en negentig zal hebben gegolden.

Dus waar ik onlangs Willem Frederik Hermans verweet dat hij vervelend werd als hij te veel Hermans in zijn stukken stopte, kan het omgekeerde dus ook. Dat essays niets nalaten, omdat er te weinig aan persoonlijkheid van de auteur, Jeroen Brouwers, in zit.

Al geldt voor De zwarte zon dus allereerst dat het wel doorleefde stuk over Daniël Robberechts de collectie uit balans trekt.

Jeroen Brouwers, De zwarte zon
280 pagina’s
Atlas, 1999