Fallen Leaves ~ L.H. Wiener

► door: A.IJ. van den Berg

Lezers zijn nogal wat wendbaarder dan schrijvers. Het kost ook veel minder moeite om iets te lezen te pakken dat al bestaat, dan om een tekst te moeten scheppen uit het niets. En toch kan dit mechanisme er toe leiden dat een lezer gaat denken een schrijver eigenlijk wel uit te hebben.

Dan hebben eerdere boeken duidelijk gemaakt wat de maker er voor eentje is, en welke afmetingen het denkraam heeft van hem of haar. En daar voegt een nieuw werk zelden of nooit meer aan toe.

L.H. Wiener las ik ruim dertig jaar terug ook al. En hij is zo’n auteur die telkens precies dezelfde elementen uit het eigen leven in zijn boeken gebruikt. Daardoor ontbrak voor mij de noodzaak om ook de nieuwste Wieners weer te willen lezen. Want hoe nieuw konden die zijn?

Als het me om herkenning gaat, en iets vertrouwds, is het ook nogal wat makkelijker om een favoriet boek te herlezen, dan om een geheel nieuw boek te lezen waaraan toch al heel wat voorspelbaar zal zijn.

Alleen kwam Wiener dit jaar met een verzameling brieven. Fallen leaves. Een dik boek, waarin toch niet meer dan een bescheiden bloemlezing prijkt van vijftig jaar aan correspondentie, dat ook een zelfportret werd van de man. En een verzameling brieven durfde ik nog wel aan — alleen al omdat ze me een meer spontane kant zouden kunnen tonen van de schrijver L.H. Wiener. Literatuur zal hij niet van ieder epistel hebben kunnen maken.

Al lijkt het me ook weer niet helemaal normaal dat iemand van al zijn brieven doorslagen en kopieën heeft bewaard over die afgelopen vijftig jaar.

Lag er verder het gegeven dat Wiener en A.L. Snijders al geruime tijd een vriendschap onderhouden, elkaar brieven schrijven, en dat beide inmiddels voorkomen in elkaars werk. Of dat Wiener met Jeroen Brouwers correspondeert — die ooit de maat zette voor mij voor wat brievenboeken zouden moeten brengen, en helaas zo zelden doen.

En als Brouwers’ Kroniek van een karakter de gouden standaard is, dan scoort Fallen leaves op kwaliteit toch op zijn minst zilver. Het boek las heel prettig door. Er is vaak genoeg humor, net als bij Brouwers. Al is het verder onmogelijk om een correspondentie die over de decennia heen mijn taalgebruik duidelijk beïnvloed heeft, nu al te vergelijken met een boek dat ik net uit heb. Een uitgave gelezen op een moment bovendien dat het me zo veel minder makkelijk lukt om nog ergens van onder de indruk te raken.

Goed bleek alleen wel te zijn dat alle brieven genoeg informatie meekrijgen om de inhoud begrijpelijk te maken. L.H. Wiener deelde verder zijn brieven, of is het zijn leven, voor het boek op in vier perioden. Het laatste tijdvak — 2002-2016 — kreeg daarbij de meeste ruimte; en neemt bijna de helft in van het boek.

Toevallig was dit ook de periode waarin ik het meest geïnteresseerd was. Over Wiener’s leven tot 2008 had hij me immers al zo veel verteld in zijn eerdere boeken.

De schrijver is ook dan pas een wat evenwichtiger mens geworden. Eerst verwekte hij op latere leeftijd nog een zoon en een dochter, zijn eerste kinderen, wat hem al een ander perspectief bezorgde op wat belangrijk was en niet. En bovendien kwam er in 2007 een vanzelfsprekend einde aan de dwangarbeid die het lesgeven voor Wiener was geworden. Hij kon met pensioen. Lijkt er later zelfs een partner te zijn die hem begrijpt, en dus niet ineens in de steek zal laten.

Constante in het hele boek blijft alleen wel Wiener’s hoekigheid — al biedt deze bundel bijvoorbeeld ook zoet gevooisde brieven met troost, zoals aan zieken, en vriendelijke epistels aan oud-leerlingen.

En deels zal dat onvermogen tot het aanvaarden van compromissen een karaktertrek zijn, deels komt die ook voort uit zeer strenge ideeën over taal en literatuur. En daar zitten dan altijd twee kanten aan.

Ik kan er zeer van genieten als de ene schrijver een andere de maat neemt, met argumenten; zoals nogal eens gebeurde in deze correspondentie. Zo schreef Wiener al in 2000 een brief aan Joost Zwagerman, waarin hij deze prijst om zijn stijl, en ondertussen bekritiseerd om het gemis aan eigen inzichten en ideeën. Niet dat hij me daarmee nieuws vertelde. Maar dat wij allebei dit totale gebrek aan eigenheid hebben gezien, bij een doorgaans toch enkel geprezen schrijver, maakt dat ook de andere oordelen van Wiener als vanzelf meer waarde krijgen.

Aan de andere kant heeft Wiener de zelfde absolutistische neiging als schrijvers zoals Jeroen Brouwers, of Geerten Meijsing — die hij trouwens beide thuis opzocht — om de literatuur en dat schrijven te zien als het belangrijkste dat er is. Waardoor het schrijnt voor hen dat de wereld daar zo anders over denkt, en deze auteurs zich dus op tal van manieren miskend kunnen voelen. Dus zit er ook weleens een larmoyante kant aan een brief.

Enkel het idee trouwens al dat een samenleving zijn schrijvers iets extra’s verschuldigd zou zijn, alleen omdat zij zo fraai kunnen formuleren, wil mij domweg niet meer aan. Al blijft een vraag of dat eeuwige schrijven deze mannen tot gemankeerde mensen heeft gemaakt, of dat het andersom is, en vooral gemankeerde mannen menen eeuwig door te moeten schrijven.

L.H. Wiener, Fallen leaves
Brieven 1966 – 2016

560 pagina’s
Atlas Contact, 2018

[x]