Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit ~ Willem Wilmink

► door: A.IJ. van den Berg

Net als ik weer eens het gevoel heb dat poëzie wel altijd onbegrijpelijk zal blijven voor mij, lees ik Willem Wilmink, die me dan weer wat twijfels wegneemt.

Nu is een groot deel van de vijftien opstellen in deze bundel eerder gepubliceerd in ‘De blauw geruite kiel’, wat indertijd de kinderrubriek was van het tijdschrift Vrij Nederland. Daaruit moet ik dus afleiden nog altijd op kinderlijk niveau naar dichtwerk te kijken. Dat heeft misschien wel als voordeel dat ik redelijk onbevangen ben, maar die positie kent als nadeel dat ik nog altijd niet hardop durf uit te spreken dat er wel enorm veel matige poëzie wordt gepubliceerd. Geen genre bestaat er dat meer wordt overschat.

Wilmink legt herhaaldelijk met een paar handige vuistregels uit waarin de poëzie zit in een gedicht. Dat kan in klankherhaling zijn, in ritme, en in melodie. Maar vergeet natuurlijk ook de inhoud niet.

Wel zijn het allemaal begrijpelijke dichters die hij bespreekt. Eindigend met Jean Pierre Rawie, Ischa Meijer, en Annie M.G. Schmidt komen er zo al drie dichters aan bod, die ik volgens de goegemeente niet eens goed zou mogen vinden.

Bij oudere dichters als Leopold, Gorter, of Dèr Mouw ligt dat wat makkelijker. Die horen inmiddels allemaal tot de canon.

Waarop ik toch ook moet constateren, gedichten zeggen me het meest, als ik er vrijwel meteen zinnen of hele strofen uit onthoud. Meestal betekent dit dat zo’n vers in vorm dicht bij het lied komt. Aanzienlijk minder vaak maakt een gedicht op inhoud alleen al meteen een onvergetelijke indruk.

Willem Wilmink, Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit
Vijftien opstellen over schrijvers in onze taal

128 pagina’s
Bert Bakker, 1990

[x]