Wezen van de angst ~ Simon Vestdijk

► door: A.IJ. van den Berg

Stel, ik zou een dissertatie moeten schrijven over het onderwerp ‘angst’. Welke kennis lijkt me daarvoor noodzakelijk?

Ik zou dan waarschijnlijk veel over de biochemie willen weten. Wat stresshormonen doen, bijvoorbeeld. Hoe het zit met neurotransmitters. En me vervolgens dan afvragen wat we weten over het menselijke voorstellingsvermogen. Want, er kan een directe bedreiging zijn die vrees oproept, en tot een reactie leidt, maar de mensheid is ook zo enorm goed in staat zich angsten te verzinnen.

Vervolgens zou ik kijken wat gedragsdeskundigen, zoals ethologen, te melden hebben, over hoe angst het gedrag kan sturen bij primaten. En wat angsten aan reacties oproepen. Daarna ging ik dan bij sociologen en historici kijken op welke manieren mensen bijvoorbeeld gedrag is opgelegd. Kon er tot slot desnoods nog wel wat kennis uit de psychologie bij.

Pas op het allerlaatst, en slechts als ik te weinig voorbeelden zou hebben, zou ik uitspraken over angst ontlenen uit de grote bibliotheek van de wijsbegeerte. Omdat filosofen weliswaar onnoemelijk veel beweerd hebben, in de loop van de millennia. Maar die beweringen zo zelden stoelden op enige kennis.

Zie hier daarom, in kort bestek, mijn bijna onoverkomelijke probleem met het boek Het wezen van de angst van Simon Vestdijk. Hij ontleende daarin vrijwel uitsluitend uitspraken aan het werk van enkele filosofen. Want, zijn psychologie was nog wel erg een dochter van die filosofie.

Vestdijk had met dit werk willen promoveren. Maar het kwam er niet van. Hoewel hij er in 1948 en 1949 hard aan werkte, volgde publicatie ook pas twintig jaar later. Toen de tekst al bevroren was in opvattingen uit het verleden.

Dit boek is slechts nog een tijdsdocument. Toen Vestdijk het schreef was het existentialisme als denkstroming in de mode. Dus verwijst hij veel naar Kierkegaard, en Sartre. Heidegger is ook al een held uit die stroming. Had naast al dit het werk van Freud nog niets aan status ingeboed..

Tegelijk was Vestdijk onbekend met zaken die nu tot de algemene ontwikkeling behoren.

Dat men in de slaap altijd droomt, is wel beweerd, maar uiteraard moeilijk te bewijzen. [noot op blz. 204]

Het bestaan van de REM-slaap werd anders al in de jaren vijftig aangetoond. Wellicht heeft dit eraan bijgedragen dat Het wezen van de angst uit werd gegeven als een literair werk.

En goed, niet alles van wat Freud als eerste beschreef is onzin gebleken. Jaap van Heerden kan heel boeiend schrijven over wat de Weense zenuwarts als eerste opmerkte, en nu nog, zij het misschien in andere vorm zo gebruikt wordt.

Freud was alleen ook een benauwde negentiende-eeuwer met rare ideeën over sex. Waaruit Vestdijk dan weer van alles ging verklaren.

Normaal is bijvoorbeeld de angst van vrouwen voor een muis, waarbij de muis kan worden beschouwd als symbool van een lichaamsdeel, dat er naar grootte en vorm mee te vergelijken is. De muis beeldt dit lichaamsdeel als het ware uit. [39]

Zulke passages over iets dat blijkbaar een fallussymbool is, vind ik nog wel aardig ook, omdat er om geglimlacht kan worden.

En ja, ik besef heel goed dat de ideeën achter mijn denkbeeldige dissertatie over angst over zestig jaar ook belachelijk kunnen overkomen.

Mijn grootste probleem was evenwel het herhaalde optreden van Heidegger, en zijn fenomenologie. Omdat diens uitspraken niets verhelderden, maar het hele onderwerp er zo veel ondoorzichtiger door werd.

De vertroebeling begint al met het woordje ‘wezen’ uit de titel. Enkel zo’n woord stuurt het denken al een donkere tunnel in, waarvan onduidelijk is of er ook een uitgang volgt. Waarom moet angst iets zijn, dat dus eigenschappen heeft? Alleen omdat we dit woord gebruiken voor een aantal gemoedstoestanden die grote overeenkomsten lijken te hebben?

En dus staan er nogal wat duistere passages in dit boek, zoals heel sterk gold bij het opstellen van de ‘polarisatietheorie’.

Ook zij erkent het angstobject, maar houdt zich veeleer bezig met het subject, de angstige zelf. Angst, zo wordt aangenomen, is steeds gecombineerd met ‘anti-angst’ (het principieel afwezig zijn van angst, het principieel ontkennen van gevaar), en meestal gecombineerd met een of meer reacties, die uit de ‘anti-angst’ voortspruiten, en die tezamen het expansie-effect van de angst worden genoemd. Tot het expansie-effect behoren bijvoorbeeld het zelfgevoel, het zelfvertrouwen, het geloof, de (meestal op het angstobject gerichte) liefde, de vlucht, de agressie, zo men wil de zelfbeheersing. Er dient op gewezen te worden, dat al deze reacties deel uitmaken van het angstfenomeen als zodanig. [684]

Bibliotheken zijn er volgeschreven, zoals gezegd, door lieden die van alles gingen verklaren door daar over na te denken. En de resultaten vervolgens hebben opgetekend.

En toch kan ik daar weinig anders dan een verspilling in zien, van tijd, van moeite. En vooral van intellect.

Simon Vestdijk, Het wezen van de angst
687 pagina’s
Bert Bakker, 1968

[x]opgenomen in het dossier: