Diary ~ Witold Gombrowizc

► door: A.IJ. van den Berg

Dit boeklogje had in november 2012 horen te verschijnen, bijna vier jaar terug. Normaal ben ik vlotter. Er rees toen alleen een onoverkomelijk probleem bij het oordelen over Gombrowicz’ verzamelde dagboeken.

Want dat de vertaalde uitgave in éen band verscheen, is wat misleidend. Oorspronkelijk kwamen de dagboeken verspreid door de jaren in drie delen uit. En bij het lezen verschilde mijn oordeel over deze delen totaal.

In de periode 1953-1956, de jaren van het eerste deel, is Gombrowicz [1904 — 1969] nog een relatieve nobody. Een onbekende Poolse schrijver die in Argentinië woont; waar hij beland was op de laatste boot die toevallig net Polen verliet vlak voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Alle literaire successen die hij tot op dat moment beleefd had, waren vergeten; want zijn achtergebleven in zijn vroegere vaderland.

Die marginale positie gaf hem als auteur tegelijk ook een enorme vrijheid om te doen, en vooral om te oordelen. Dat boekdeel leest als een plaatsbepaling van hem in de literatuur. Daar kon ik zeer van genieten.

Tijdens de jaren 1961-1969, die in het derde deel van de dagboeken beschreven worden, zou hij internationaal doorbreken. Ineens is er daardoor wel geld. En Gombrowicz verruilde Argentinië voor Frankrijk.

En dat derde deel van de dagboeken zei me totaal niets. Daarin ontbreekt het eerdere vuur. Probleem daarop in 2012 bij het schrijven van een boeklogje bleek te zijn dat door mijn onverschilligheid over dat laatste deel de blijdschap over de eerste 280 pagina’s van deze uitgave amper meer terug te halen was. Dus deden mijn woorden toen geen recht aan de waarde die dit boek voor mij had.

Een schrijver beoordeel je aan het beste dat hij of zij te geven heeft.

Dus duurde het tot nu, vier jaar later, voor ik meende eindelijk in staat te zijn om onbevangen dat eerste dagboekdeel te kunnen herlezen. Inclusief de essays erna tegen de dichters, en tegen de heilige Poolse Nobelprijswinnaar Henryk Sienkiewicz.

Trad daarbij opvallend genoeg een nieuw bij-effect op. Gombrowicz was 49 jaar oud toen hij zijn dagboekfragmenten ging publiceren in het ballingenblad Kultura. En ineens zegt die leeftijd mij meer dan vier jaar terug. Want wie bijna vijftig is, oordeelt niet voor het eerst. Die heeft al eens conclusies moeten trekken; en die waarschijnlijk zelfs al eens moeten relativeren daarbij.

Mits er geen inmiddels gevestigde belangen te verdedigen zijn, natuurlijk. Als er dan nog vrijheid van denken mogelijk ís. Maar, zoals gezegd, die was er.

Dus genoot ik ditmaal nog meer van het essay tegen de dichters dan in 2012, ondanks dat me al half bekend was wat er komen zou.

Gombrowicz hield van poëzie, zo meldde hij daarbij. Alleen dan wel gemixt met andere, meer prozaïsche elementen, zoals in de drama’s van Shakespeare, of in het proza van Pascal en Dostojevski.

Why then does this pharmaceutical extract called ‘pure poetry’ bore me and weary me, especially when it appears in rhymed form? Why can’t I stand this monotonous, endlessly lofty singing? Why does rhythm and rhyme put me to sleep, why does the language of poets seems to me to be the least interesting language conceivable, why is this Beauty so unattractive to me and why is it that I don’t know anything worse as style, anything more ridiculous than the manner in which poets speak about themselves and their poetry?

[264]

En dan ging het mij niet zo zeer om de redenen waarom Gombrowicz een hekel had aan dichters. Ik las zijn woorden nu als een analyse van hoe een kunst zichzelf in een corset kan gorden, om daarbij dan zo te verstijven, dat er amper nog beweging mee mogelijk is.

En zulke gedachten zijn over meer kunstvormen te denken dan over de poëzie alleen. Geprezen zij de schrijver die het dan lukt om de lezer even over te halen dat ook te doen.

Tenminste, ik vind dat besef dan nuttig — zelfs al ben ik dan hier in dit publieke leesdagboek nog nooit verder gekomen dan wat vraagtekens over de merkwaardig heilige status van de roman.

Het eerste jaar uit Gombrowicz’ dagboeken heeft overigens ooit nog het motto geleverd waaronder mijn boeklog die eerste tien jaar opereerde:

Dus, oordeel niet. Beschrijf slechts uw reacties. Schrijf nooit over de auteur noch over zijn werk, slechts over uzelf in uw confrontatie met het werk of de acteur. Over uzelf heeft u het recht te spreken.

Punt is daarbij wel dat dit citaat hier niet stopt, en vervolgt:

Maar, over uzelf schrijvend, schrijf dan zo dat uw persoon aan gewicht, betekenis en leven wint, dat zij tot uw beslissend argument wordt. Schrijf dus niet als een pseudo-wetenschapper, maar als een kunstenaar. Kritiek moet even strak gespannen en vibrerend zijn als het werk dat zij aanraakt — anders laat zij slechts het gas ontsnappen uit een ballon, wordt zij tot een slachting met een stomp mes, tot ontbinding, anatomie, graf.

En die woorden heb ik bij het motto gemakshalve indertijd maar weggelaten. Omdat me wel duidelijk was dat mijn boeklogjes te snel geschreven worden om meer te zijn dan aantekeningen in een nog net publiek medium ergens in een doodlopend steegje op ’t internet. Gekrabbel op een blinde muur.

Punt is ook dat als je naar andermans voorschriften gaat leven, zoals die van Gombrowicz, depressie op de loer ligt, en andere problemen die het simpele doen dan belemmeren.

Alles heeft een ideale vorm. Mag alleen die vorm tegelijk ook weer niet te heilig worden. Het beste boeklogje over Gombrowicz Diary was waarschijnlijk gewoon al de hele reeks aantekeningen, wekelijks op mijn andere weblog gemaakt in de herfst van 2012. Daar is slechts nu deze lang uitgevallen voetnoot aan toegevoegd, om tenminste éen openstaande verplichting eindelijk eens af te ronden; hoe knullig ook.

Witold Gombrowicz, Diary
translated by Lillian Vallee
783 pagina’s
Yale University Press, 2012

[x]opgenomen in het dossier: