Station ~ Joris van Casteren

► door: A.IJ. van den Berg

Geen mooiere plek in Amsterdam dan het Centraal Station, zoals de versleten grap luidt. Want de trein naar huis vertrekt van daar, uit de overvolle hoofdstad weg.

Treinstations zijn ook merkwaardige plaatsen. Zo veel meer een decor om te negeren en snel doorheen te lopen, dan een plek om te verblijven.

Al heb zelfs ik weleens, om het gemak, afspraken gehad op een station.

En Amsterdam Centraal is zeker niet mijn favoriete treinstation. Net als Joris van Casteren arriveerde ik er in de jaren tachtig voor het eerst. Om daarbij toen meteen een wel heel vieze en grimmige transitzone te betreden. Dat het leven in de grootstad anders was dan op het platteland liet zich daar meteen al zien. Uitgemergelde heroïnehoertjes en rondhangende rotjochies volop — waarvan me dan later verteld werd dat het waarschijnlijk broodpoten waren.

De stad en de Spoorwegen vonden dit station al evenmin een visitekaartje. Waarop in de jaren negentig een schier eindeloze verbouwing begon. En hoewel er tegenwoordig zelfs een winkelstraat in het gebouw te vinden is die een luxe uitstraling wil hebben, om de nutteloze maar dure merkartikelen er aangeboden, is het nog altijd niet goed tussen Amsterdam CS en mij.

Ik ben daar liever niet.

Tenzij in een boek. Op veilige afstand.

Joris van Casteren schreef, mede naar aanleiding van het 125-jarig bestaan van het Centraal Station, een boek over dit gebouw en zijn geschiedenis. Dat monument. Grotendeels bestaat deze uitgave daarbij uit reportages. Van Casteren praatte dan met iemand voor wie CS nu net een werkplek was, en geen decor. Van lokettist tot omroeper, van schoonmaker tot manager, hij sprak ze allemaal.

Al is er een stationmanager, en ook nog een stationbeheerder — het bestaan van twee verschillend benaamde functies zegt de goede verstaander veel — van wie hij beide afzonderlijk een rondleiding kreeg door het gebouw en de catacomben. Ging hij verder op stap met verschillende politie- en bewakingsdiensten.

Waren er ook de niet officiële bewoners en gebruikers nog, van het station. De mensen zonder eigen plek; die wel zo’n publieke ruimte moeten gebruiken; en daar dan zo makkelijk als overlast kunnen worden gezien. En die toch ook een verhaal hebben.

En mede door die reportagevorm, waarin ik Van Casteren domweg erg goed vind, was dit een erg prettig boek om te lezen.

Al heb ik er wel vragen bij. De schrijver gebruikt bijvoorbeeld in zijn beschrijvingen van de geschiedenis van het gebouw onbekommerd het begrip ‘perronkaartjes’. En daarvan weet ik best dat die er ooit waren om te beletten dat iedereen zo de perrons op kon lopen, om daar dan in de treinen te stappen.

Alleen zijn die perronkaartjes ooit afgeschaft. Van Casteren negeert dit. Net als dat hij negeert dat de meest recente verbouwingen van Amsterdam CS dienden om het publiek vrije doorgang te bieden naar de De Ruyterkade, met de veerponten, terwijl de rest van het station ontoegankelijk zou worden gemaakt met poortjes; die alleen open gaan voor de houders van een OV-Chipkaart.

Er zijn kortom meer constanten te benoemen over het beheer van zo’n station dan hij deed — waarover ideeën dan weleens veranderen. Dat grote verhaal is buiten het boek gebleven. Net als er nu enkel gehint wordt naar vervelend gedoe door NS, of een nevenbedrijf, die de exploitant van de eersteklasrestauratie op perron 1 weg willen hebben, of de vrouw wier familie al die tijd de toiletten beheerden op perron 2b.

Niettemin, net als met zijn boek over de provincieplaats Lelystad, bekroop me weer het gevoel hoe goed het is als de geschiedenis van een plek geschetst wordt door een droog formuleerde auteur, met een afstandelijke blik; onafhankelijk van wat hij daarbij verkiest te beschrijven. Hoe zonde het daarom is dat dit zo weinig gebeurt: dat vastleggen van iets, op een gegeven moment in de tijd. Omdat zo velen die denken geroepen te zijn toch liever de zoveelste overbodige roman schrijven.

Joris van Casteren, Het station
160 pagina’s
Bas Lubberhuizen, 2014

[x]