Keeping an Eye open ~ Julian Barnes

Teksten over een andere vorm van kunst dan literatuur hebben altijd éen probleem. Die andere vorm van kunst is er al. Dus biedt zo’n setje woorden daar hoogstens een reactie op. Moet er heel wat gebeuren ook wil zo’n tekst op zichzelf nog iets voorstellen.

En als het daarbij dan om beeldende kunst gaat, treedt bovendien de moeilijkheid op dat onze hersenen zo bovenmatig veel capaciteit bezitten om te zien. Het verwerken van een schilderij, of een tekening, of een werk in drie dimensies hoeft daardoor slechts enkele seconden te duren. Wat kan iemand daar dan nog aan woorden naast gaan zetten die enige waarde hebben? Voor wie het kunstwerk ook kan bekijken? Desnoods in een afbeelding platgeslagen?

Recensenten van hedendaagse beeldende kunst ondervingen zulke moeilijkheden nogal eens door daarop een eigen nogal potsierlijk jargon in te zetten. In het idee wellicht dat als een tekst onbegrijpelijk is dit dan ook de beschreven kunst intrigerender maakt.

Ik ben daarom al enige decennia terug opgehouden met het lezen van besprekingen van beeldende kunst. 1 Een paar jaren slechts voordat mijn museum- en galerievisites sterk in aantal zouden afnemen. Want er is van alles domweg heel veel — met oninteressante hedendaagse kunst zijn alle grachten te dempen — alleen van kwaliteit is er altijd veels te weinig.

Een paar echte schrijvers, met heuse romans op hun naam, lezen over beeldende kunst, durfde ik dan nog net wel aan. Zij het, niet apart. Niet met even zo’n boek los tussen de mengelmoes aan onderwerpen waarover ik ook al boeken lees. Omdat mijn principiële bezwaren tegen het genre dan waarschijnlijk mijn waardering te zeer zouden overheersen. Twee boeken over hetzelfde onderwerp maken bovendien een onderlinge vergelijking mogelijk. Zowel de kwaliteiten als de gebreken zullen daardoor sneller opvallen.

Dus las ik vrijwel parallel in de essaybundels Keeping an Eye open van Julian Barnes, en De stilte van het licht van Joost Zwagerman, beide uit 2015. Twee boeken met reeksjes verzamelde teksten over beeldende kunst zijn dat. Waarin zulke schilderijen — want meestal ging het hen om schilderijen — weliswaar nog net staan afgedrukt, alleen dan wel op eigenlijk opvallend kleine foto’s.

Het woord moest in de lay-out overheersen, zo veel was zelfs zonder te lezen al duidelijk.

En toen bleek Keeping an Eye open van Barnes het interessantste boek te zijn van de twee. Al komt dat dan misschien wel vooral door slechts éen tekst: ‘Hodgkin: Words for H.H.’. Want hierin gaat Julian Barnes rechtstreeks in op de problemen om over kunst te schrijven. Moest hij daarbij bovendien een portret schetsen van de schilder Howard Hodgkin, waarmee hij al decennia bevriend is, en die hem geleerd heeft om naar beeldende kunst te kijken, zonder die vriendschap geweld aan te doen of de diepgewortelde wens tot privacy bij de man te negeren.

Henry James said: ‘Painters have a great distrust of those who write about pictures.’ Flaubert said: ‘Explaining one artistic for by means of another is a monstrosity. You won’t find a single good painting in all the museums of the world which needs a commentary. The more text there is in the gallery guide, the worse the picture.’ Degas believed that ‘words are not necessary: you say humph, hé, ha, and everything has been said.’ Matisse said: ‘Artists should have their tongues cut out.’

Barnes heeft het dan ook over de jaloezie die er kan spelen tussen de beoefenaren van de verschillende kunsten. Waarbij een beeldend kunstenaar, van wie het werk in een paar tellen gewikt en gewogen kan worden, de schrijver diep benijden kan om die factor tijd. Een tekst lezen en vervolgens decoderen kost domweg even, en vraagt al die tijd om volstrekte aandacht nog daarbij.

Verder zaten er soms toch wel grote inhoudelijke kwaliteitsverschillen tussen de essays in Keeping an Eye open. De opgenomen stukken dateerden ook uit een kleine dertig jaar aan schrijven.

Maar dat Barnes over geen enkele schilder schreef die mij voorafgaand aan het boek al interesseerde, noch naderhand, maakte dan weer in het geheel niet uit — soms liet hij me door zijn woorden wel degelijk even beter kijken naar de Franse of Britse kunstenaar die zijn belangstelling had gehad.

[ is vervolgd ]

Julian Barnes, Keeping an Eye open
Essays on Art

288 pagina’s
Jonathan Cape, 2015
  1. De situatie kan daarom veranderd zijn. Als publieksmedia tenminste nog aan hedendaagse kunst doen op het moment. []

Letters From London ~ Julian Barnes

Lang niet alles wat in de New Yorker gepubliceerd wordt, is geniaal. Maar de wetenschap dat een bundel of een boek al in gedeelten in dat tijdschrift werd gepubliceerd, is doorgaans wel een redelijke aanwijzing voor kwaliteit. Daar kwam ditmaal nog bij dat ik van Julian Barnes een paar interessante boeken heb gelezen, en het gegeven dat zijn Brieven uit Londen een bedoeling hadden.

Barnes kreeg van de New Yorker tot taak om als correspondent ontwikkelingen in de Britse cultuur en politiek uit te leggen aan een Amerikaans publiek. Dat zijn intelligente lezers, maar wel lezers die normaal niet geïnformeerd worden over typisch Britse, of Europese aangelegenheden.

En al heeft onder meer twintig jaar BBC op de kabel me iets meer kennis verschaft over het Verenigd Koninkrijk, op de keper beschouwd leek het ook mij prettig eens wat extra uitleg te krijgen.

Helaas gebeurde dat veel te weinig.

Dit boek viel me tegen, en dan niet omdat ik er te veel van verwacht had. Misschien is de periode 1990 – 1995 niet de meest boeiende uit de recente geschiedenis — Thatcher nam afscheid, Blair was nog net niet verkozen voor Labour — maar dit maakt mij niet uit. Barnes wist evenmin onderbelichte gebeurtenissen op te pikken die me bijzonder boeiden. Het doolhof als modeverschijnsel? De opening van de Eurotunnel?

Elk stuk in dit boek telt vaak wel weer briljant vileine observaties, zodat ik toch door bleef lezen.

En er staat éen werkelijk geniaal stuk in, met de titel ‘John Major tells a Joke’. Waarin Barnes deze zo kleurloze oud-minister-president moet beschrijven, en dat alleen kan via een omtrekkende beweging; omdat er over die man werkelijk niets te zeggen is. Dus moest de schrijver eens aan het werk, in plaats van de verslaggever.

We seem, domestically, to be living in ordinary times at the moment. Our new Archbishop of Canterbury, George Carey, is a very ordinary man — one who on attaining office gave his first national press interview not to The Times or The Daily Telegraph but to Reader’s Digest. Mr Major’s equivalent was to give a quite magnificently platitudinous interview this summer to Hello! magazine. This is a publication which specializes in not embarrassing celebrities, unless they have the wit to be embarrassed by glutinous fawning. […] Hello! (the exclamation mark in the title aptly reflects the magazine’s tone of excited innocence) likes to look into the future, prefers tragedy to smut, and interviews from the kneeling position. [104–105]

Misschien dat dit verklaart waarom zo veel van de vijftien brieven in dit boek me wat weinig boden. Die waren ambachtelijk gezien niet slecht, bevatten telkens ook wel aardige observaties en zinnetjes, maar bleven journalistiek; en waren dus per definitie oppervlakkig en tijdsgebonden. Terwijl ik Barnes verdacht had van diepte, of inzicht. Of eigenlijk gewoon van meer kwaliteit.

Julian Barnes, Letters from London
1990 – 1995
352 pagina’s
Picador, 1995

Nothing to be Frightened of ~ Julian Barnes

Elk zijn is tot niet zijn geschapen. Maar alleen schrijvers gaan er weleens voor zitten om daar dan een heel boek aan te wijden; en dus jaren over na te denken.

Nothing to be Frightened of van Julian Barnes ontpopte zich daarbij vooral als een lange meditatie. Waarbij Barnes dezelfde gegevens later vaak nog eens bekijkt. Waardoor de dood nogal eens langs komt, en de vragen daarmee annex.

Want secularisatie is mooi, maar met de afstand tot het geloof zijn ook de rituelen en gedachten afgeschaft die bij zo’n religie hoorden.

En dat kan een gemis zijn. Om maar iets te noemen.

Dit boek is een niet veel onthullende autobiografie die per se geen autobiografie mag heten van de schrijver. Ook al omdat hij ontdekt dat zijn herinneringen onbetrouwbaar zijn — al valt dat alleen op als anderen dezelfde gebeurtenis hebben meegemaakt.

Samen te vatten is de tekst daarmee nauwelijks of niet. Ja, Barnes beschrijft in dit boek onder meer hoe zijn ouders stierven, en dat de dood daarbij voor hen toch ook als verlossing kwam; omdat de aftakeling hen kwelde.

Maar al dit verklaart dan weer niet waarom Barnes zo veel aandacht geeft aan de dagboeken van de Franse schrijver Jules Renard.

En op het idee na dat ook ik nodig Renard moet herlezen, blijft er nauwelijks iets hangen van dit boek dan een sfeer, en een gevoel goed bediend te zijn. Zo kort al na het te hebben dichtgeslagen.

Want Nothing to be Frightened was een gebeurtenis. Geen letterlijk memorabele gebeurtenis, omdat ik zo weinig feiten onthouden heb, maar toch een wonderlijk boeiend evenement tijdens het lezen. Barnes verveelt geen tel. Bovendien is het boek wonderbaarlijk witty, gezien het onderwerp.

Toegegeven, het is november. Een maand zo donker dat lichte melancholie mag; ook al omdat al het lezen bij kunstlicht gebeurt, en dat naar gelang de stemming te dimmen is. Of niet.

En ik denk dat dit boek veel minder indruk had gemaakt als de zeis niet al naasten weggenomen had.

Julian Barnes, Nothing to be Frightened of
250 pagina’s
Jonathan Cape, 2008

Sense of an Ending ~ Julian Barnes

Het zegt mij doorgaans weinig als een boek een jaarlijkse prijs gewonnen heeft. Hoe prestigieus die prijs verder ook heten mag. Daarvoor speelt het toeval een te grote rol. Want, wie zaten er in de jury? Wat verscheen er verder nog dat jaar? En ook, welk type boek won er daarvoor? Twee keer op rij hetzelfde bekronen is namelijk taboe.

The Sense of an Ending won de Booker-prize in 2011. En daar is wel wat voor te zeggen. Omdat deze korte roman zich vlot laat lezen, en universele thema’s aansnijdt. En alleen daarom al velen zal overtuigen dat er nog altijd goede en normale boeken worden geschreven.

Tegen het boek spreekt voor mij dat ik tot tweederde van de tekst dacht dat Julian Barnes listig de roman Bougainville en nog wat later werk van F. Springer aan het overdoen was. Al dit in de veilige zekerheid dat zelfs goedverkochte titels van Nederlandse auteurs zelden een publiek halen buiten de eigen taal.

De overeenkomsten tussen beide boeken leken me nogal groot. Wat vervolgens dus de vraag opriep of hoeveel manieren een schrijver het interessant kan maken om een oudere man terug te laten kijken op diens verleden. Om daarbij vervolgens te eisen dat dit personage zaken herschikt.

In Bougainville herinnert een wat grijze man zich zijn vriendschap met een veel uitgesprokener klasgenoot. Maar die heeft zelfmoord gepleegd. Vervolgens is er een vrouw die in hun beider leven een rol heeft gespeeld. En er duikt een dagboek op, van de gestorvene, dat de hoofdpersoon dwingt om terug te kijken. Om zich daarbij af te vragen wat zijn eigen herinneringen waard zijn, en hoeveel hij nu pas kan zien.

En ook in The Sense of Ending herinnert een grijze man zich zijn vriendschap met een veel opvallender schoolgenoot. Maar die heeft al jong zelfmoord gepleegd. Vervolgens is er een vrouw die in hun beider leven een rol heeft gespeeld. En er duikt ineens een dagboek op, van de overledene, dat de hoofdpersoon dwingt om terug te kijken. Om zich daarbij af te vragen wat er klopt van zijn eigen herinneringen, en hoeveel hij nu pas ziet.

Barnes heeft dan op Springer voor dat zijn citatentrommel groter is. Zijn roman staat vol met prachtige quotes over herinneren. En diens hoofdpersoon is bovendien historicus, waardoor daar nog wat uitspraken bijkomen over wat wij nu eigenlijk in het verleden zoeken.

Minder aan deze Barnes is dat ik de clou van zijn boek niet helemaal geloof. De vriendschap met die zelfmoordenaar wordt bijvoorbeeld nauwelijks uitgewerkt — en hoeveel vriendschappen van de middelbare school blijven werkelijk dwingend en memorabel, als iedereen ergens anders is gaan studeren? Tegelijk zou de hoofdpersoon dan wel ruim veertig jaar later alle details herinneren van een mislukt weekend met die vrouw en haar ouders, terwijl zij nooit meer dan een passante was?

The Sense of an Ending onderscheidt zich pas echt van Bougainville als die vrouw uit het verleden levend in het verhaal opduikt. Want bij Springer is alles goed, en bij Barnes wil deze dame niets van de hoofdpersoon weten. Tegelijk bezit zij dat dagboek.

Dan ook blijkt er een kind te zijn, wat een motief oplevert voor die zelfmoord.

Barnes laat de ontknoping van die verhaallijn bovendien handig een paar keer van perspectief zwenken. Zodat de roman nog een plot heeft ook.

Mij gaat het zelden om plots. The Sense of Ending bewijst dat ik simpelweg erg ontvankelijk voor de melancholie uit boeken als deze; voor het besef van boekpersonages krijgen dat het leven zich elders heeft afgespeeld. Iedereen die zulks een beetje vaardig uitwerkt, lees ik al gauw met dankbaarheid.

Tegelijk, zo’n dagboek dat ineens opduikt en vragen oproept. Hoe vaak komt die truc niet voor in negentiende-eeuwse boeken.

Julian Barnes, The Sense of an Ending
150 pagina’s
Jonathan Cape, 2011

Through the Window ~ Julian Barnes

Lees een boek uit 2012 en merk dan verbaasd op eigenlijk aan het herlezen te zijn. Nogal wat stukken van Julian Barnes uit Through the Window kende ik al. Hun bestaan was me al eerder opgevallen bij publicatie in The Guardian, of the London Review of Books. De meeste essays zijn namelijk lange boekbesprekingen, of losse bespiegelingen over een schrijver. En zulke teksten lees ik graag.

Naar verschillende is zelfs verwezen op mijn andere weblog.

En maakt dit dan uit?

Voor herlezen was het bij sommige essays nog te vroeg. Dan wist ik nog te goed wat er komen zou. Andere teksten kon ik wel weer afzetten tegen nieuwe of recente kennis. Als Barnes de Rabbit-romans van Updike herleest, staat mijn eigen leeservaring met deze boeken van vorig jaar daar ineens naast.

En dan vindt Julian Barnes het geheel de grootste roman over het Amerika van na Tweede Wereldoorlog, en ik niet per se; zoals ik indertijd ook aangaf. Maar dan zijn we het wel roerend eens op andere punten. Zoals dat het tweede deel van de vier boeken het minste is, en het slotdeel Rabbit at Rest onverwacht goed.

Schrijft Barnes over Ford Madox Ford dan speelt weer mee dat ik recent nogal wat over Jean Rhys las — met wie die schrijver een verhouding had.

En toch was er geen enkele tekst in het boek die bij mij een vacuüm vullen moest; waarin Barnes de eerste was die mij over een schrijver of omstandigheid informeerde. Zijn band met Frankrijk is me bovendien bekend. Zijn interesse eveneens voor andere Engelse of Amerikaanse auteurs met net zo’n Franse tic.

Daarbij is Julian Barnes absoluut een soepele schrijver, die aangenaam kout. En dit maakt van de weeromstuit dan dat ik een bundel als deze in de kortste keren uit lees. Zonder daarbij het idee te hebben er iets uit te onthouden.

Want, tijdens het lezen was het al zo vaak een vraag waar Barnes me iets nieuws vertelde of enkel wat in herinnering bracht.

Nu ja, van zijn venijnige uithaal naar George Orwell keek ik op. Van Orwell werd nog niet eens zo lang geleden bekend dat hij mensen met communistische sympathieën had ‘verraden’ bij de autoriteiten. En Barnes maakt van Orwell terloops even een eeuwige klikspaan, die toen hij nog Eric Blair heette op kostschool al de iets te zwoele jongens verlinkte bij de huismeester.

Maar, het zijn ook nooit de schrijvers die je bewonderen moet. Enkel hun werk mag favorieten opleveren.

Julian Barnes, Through the Window
Seventeen Essays (and one short story)

256 pagina’s
Vintage, 2012

Woordenboek van pasklare ideeën ~ Gustave Flaubert

Gustave Flaubert [1821 – 1880] legde tijdens zijn leven lange lijsten aan van ‘idées reçues’. Dat zijn de gemakzuchtige ideeën over de wereld, die niet kloppen, maar die desondanks door bijna iedereen voor waar worden aangenomen. Doel van Flaubert was onder meer om de domheid van zijn tijd vast te leggen. En ook zouden de pasklare ideeën worden opgenomen in het tweede deel van de roman Bouvard et Pécuchet, die nimmer voltooid werd.

Dit woordenboek verscheen evenmin tijdens Flaubert’s leven. En dat kwam onder meer omdat er drie verschillende manuscripten van bestonden. De eerste Franse uitgave verscheen pas in 1951.

Voor deze Nederlandse bloemlezing zijn al te tijdgebonden of strikt Franse platitudes weggelaten. Ironie is ironie, en bestaat al niet meer als die met een voetnoot moet worden uitgelegd, zoals de vertaler in zijn nawoord schreef.

Ik las het, voor zo ver een woordenboek te lezen is, vooral om te kijken of en hoe het Karel van het Reve beïnvloed had, in diens strijd tegen de domheid. En ook om te zien hoeveel pasklare ideeën nu nog terugkeren in de dagelijkse conversatie. Dat waren er niet eens zo veel — waar natuurlijk tegenover staat dat onze tijd weer op geheel eigen wijze onnozel is.

Tien uitspraken uit het woordenboek die ik nog weleens hoorde, zo niet gebruikt heb, de laatste jaren:

Chirurgen — Hebben geen gevoel, noem ze slagers;
Christendom — Heeft de slavernij afgeschaft;
Hoekstenen van de maatschappij — I.e.: eigendom, gezin, religie, respect voor de autoriteiten. Woedend worden als men ze aanvalt;
Natuur — Telkens als je op het platteland bent, moet je zeggen: ‘Wat is de natuur toch mooi.’;
Notarissen — Zijn tegenwoordig niet meer te vertrouwen;
Poëzie — Heeft geen enkel nut; uit de mode;
Praktijk — Gaat boven de theorie;
Vraag — De vraag stellen is hem beantwoorden;
Zorgen — Als iemand diep gaat piekeren en bij de pakken neer blijft zitten, worden zijn zorgen alleen maar groter.

* het Franstalige origineel staat hier online.

[ wordt morgen vervolgd ]

Gustave Flaubert, Woordenboek van pasklare ideeën
Een bloemlezing uit de
Dictionnaire des idées reçues
vertaling en nawoord Hans van Pinxteren
met een voorwoord van Julian Barnes
87 pagina’s
L.J. Veen, zonder jaar [1995]