Geschiedenis van het lezen [2006] ~ Alberto Manguel

Over dit boek ging het eerder hier, al beschreef ik toen een aanmerkelijk bescheidener vormgegeven uitgave. En de klacht was indertijd dat er helaas spierwit glanspapier werd gebruikt voor de Nederlandse versie van Manguel’s A History of Reading; waar hij zelf toch echt van crêmekleurig papier was uitgegaan.

De minste eis die gesteld mag worden aan een boek over lezen lijkt me toch dat het prettig leesbaar is. Glimmend papier helpt dan domweg niet mee.

Deze versie uit 2006 is zelfs nog onhandiger in gebruik. Alleen al omdat de uitgave bijna twee kilo weegt. Is er weer glanspapier gebruikt, wat onhandig leest bij lamplicht. En toch wilde ik dit boek per se hebben indertijd. Niet eens alleen omdat het enorm goedkoop verramsjt werd.

Een geschiedenis van het lezen bevat namelijk zeker zo veel illustraties als tekst. Afbeeldingen in kleur daarbij — anders dan in de versie uit 1999. En een boek met honderden plaatjes van lezende mensen ontbrak nog in mijn bibliotheek.

Ik kan lang naar zulke afbeeldingen kijken — helemaal als het daarbij om schilderijen gaat.

Want, van wie kwam het initiatief om de geportretteerde met een boek af te beelden? Van de schilder? Of was het toch het model.

Zijdelings komen in Een geschiedenis van het lezen overigens ook de histories langs van het boek, en van de bril. Want lezen bederft de ogen, zo weet ieder kind. Of, althans, elke moeder. In mijn jeugd tenminste. En de eerste brillendragers in Europa waren lezers; en daarmee hoogst wijze mensen; in een tijd waarin de bevolking verder grotendeels analfabeet was en boeken nog uit onbetaalbaar handwerk bestonden.

Dus kregen ook de lieden die intelligent wilden overkomen op schilderijen al gauw eens een bril opgezet.

Aan de afbeeldingen van lezers viel me op dat deze zo vaak geconcentreerd leken op het lezen zelve. Wat ze daarmee al gauw een bedachtzame blik geeft. Er wordt nogal weinig gelachen.

Maar misschien horen die twee zaken in de beeldende kunst dus wel bij elkaar. Simpelweg. Met boek komt ernst. Iconologie hoeft niet zo heel moeilijk te zijn.

Gelukkig heb ik overigens geen idee hoe ik zelf bij het lezen kijk. Evenmin is daar nu nieuwsgierigheid naar gegroeid.

Enkel van activiteiten als tekenen is me bekend dat de handeling gauw eens de blik beïnvloedt — tekenaars die in hun werk een bepaalde gelaatsuitdrukking willen treffen, doen deze onbewust na met hun eigen mimiek. Dat is altijd leuk om te observeren.

Alberto Manguel bleek ook bij tweede lezing goed te verteren. Ditmaal vertelde hij me alleen bijna geen nieuws. En ik blijf bij mijn eerste oordeel dat er meer aandacht had moeten worden gegeven aan verboden boeken. Maar het lukte hem toch fraai om zijn persoonlijke leesgeschiedenis te mengen met die van het schrift in het algemeen, en die van het boek in het bijzonder.

Bleek Manguel ook nog een van mensen te zijn die Jorge Luis Borges heeft voorgelezen — net als bijvoorbeeld Paul Theroux. Wat eventueel nog een interessante opgave oplevert voor een boekencollectioneur. Wie verzamelt alle werken waarin een schrijver vertelt over het voorlezen aan de blinde Borges — en wat zij daarvan opstaken? Dat zou een bundel teksten opleveren die ik wel lezen wil.

Ik leerde snel dat lezen een cumulatieve bezigheid is en als een meetkundige reeks in zijn werk gaat: elk boek dat je leest, bouwt voort op wat de lezer eerder heeft gelezen. In het begin had ik een vooropgezette mening over de verhalen die Borges voor me had gekozen — dat het proza van Kipling bombastisch zou zijn, dat van Stevenson kinderlijk, dat van Joyce onbegrijpelijk — maar al heel gauw moest mijn vooroordeel wijken voor de ervaring, en de ontdekking van het ene verhaal maakte dat ik uitkeek naar een ander, en dat werd op zijn beurt weer verrijkt door de herinnering aan de reacties van zowel Borges als mezelf. [58]

Bij gebrek aan een terugpratende Borges thuis heb ik mijzelf daarom maar boeklog geschapen, besef ik nu; na bijna tien jaar.

[ is vervolgd ]

Alberto Manguel, Een geschiedenis van het lezen
621 pagina’s
Ambo, 2006
vertaling door Tinke Davids van A History of Reading, 1996

Old Patagonian Express ~ Paul Theroux

In het voorjaar van 1978 stapte de schrijver Paul Theroux ’s ochtends vroeg op de forensentrein naar Boston. Alleen stapte hij niet uit om naar z’n werk te gaan. Zijn baan werd het even om per trein door te rijden naar het zuidelijkste puntje van Zuid-Amerika, en van die reis verslag te doen.

Vanuit de extreme winterkou van de Amerikaanse oostkust vertrok hij naar de tropen. Vanuit het geregelde bestaan in de VS naar de extreme armoede in Midden-Amerika en verder.

En dat leverde een zeldzaam saai boek op.

Het is briljant geschreven op sommige stukken, zeker. Maar zelfs heel boeiend beschreven ellende blijft altijd iets ellendigs houden.

Theroux reisde per trein vooral door regio’s waar verder niemand dan de allerarmsten per trein reizen. Wie kan, neemt het vliegtuig. Of anders de bus. En naast dat de allerarmsten niet de allergrootste levensvreugde uitstralen, viel er ook nog nauwelijks met hen te communiceren. Daardoor kreeg Teroux’s halsstarrige voorkeur om per trein te blijven reizen iets pathetisch.

Op het laatst staan er dan nog wel een paar briljante pagina’s in, maar die hebben niets te maken met reizen, of met treinen. Theroux is inmiddels in Buenos Aires aangeland, en mag op audiëntie bij Borges.

Het contact bevalt Borges zo goed dat Theroux de volgende dag terug moet komen, om nog wat voor te lezen. En dan weer.

De gesprekken over literatuur van die twee mannen, daardoor bood dit boek me nog iets.

Paul Theroux, The old Patagonian Express
By train through the Americas

Penguin Books © oorspronkelijk 1979

Paris Review Interviews, I ~ Philip Gourevitch (ed.)

Ik zie de drie delen die nu zijn uitgekomen met interviews uit Paris Review als éen boek, met vele hoogtepunten, en toch ook wel minder interessante gesprekken. Maar gedwongen tot een keuze zou ik waarschijnlijk het eerste deel tot het meest geslaagde benoemen.

Dit heeft twee redenen. Er staan minder interviews in die me matig interesseerden dan in de andere bundels — wat een negatief argument is. Maar positief is dan weer dat er ook aandacht uitgaat naar andere schrijfvormen dan fictie en poëzie.

Elk van de interviews in de bundels, of het tijdschrift, draagt een ondertitel. Komt iemand aan het woord die vooral romans of verhalenbundels schreef, dan heet zo’n gesprek ‘The Art of Fiction’. Bij dichters gaat het om ‘The Art of Poetry’. En in dit eerste deel uit de verzameling komen er nog andere aanduidingen voor.1

Het interview met Joan Didion heeft als ondertitel ‘The Art of Nonfiction’, terwijl het gesprek dan weer vooral over haar fictie gaat.

Het gesprek met Billy Wilder heet ‘The Art of Screenwriting’, en is alleen al interessant om het gegeven dat Wilder regisseur werd om zijn scripts te beschermen tegen onverschilligheid.

Maar het meest opmerkelijk interview vond ik dat met Robert Gottlieb, dat ‘The Art of Editing’ heet, omdat dit over iets gaat waaraan vrijwel geen boek voor publicatie aan ontkomt; en dat toch in vrijwel alle interviews met auteurs ontbreekt. Het behandelt de samenwerking tussen redacteur en schrijver. Waarbij Gottlieb er voor koos om te reageren op citaten van auteurs die hij begeleid had; waaronder Joseph Heller, en Doris Lessing.

Tegelijk luidt een conclusie uit dat gesprek wel dat de wereld van het uitgeven zo verzakelijkt is, dat de meeste redacteuren niet meer redigeren, maar dat werk uitbesteden. Al relativeerde Gottlieb meteen, door te stellen dat de gouden tijd van het boek altijd veertig jaar eerder was. Ook veertig jaar terug al.

Mooiste opmerkingen uit de interviews zijn misschien ook wel de uitspraken waarin de schrijvers — of Gottlieb — mythes ontkrachten, of ernstig relativeren.

Zo wordt Dorothy Parker vaak een stamgaste genoemd aan de legendarische ‘Algonquin Round Table‘, terwijl ze nauwelijks ging omdat lunchen daar haar te duur was.

Enfin. Mijn ervaring met bijvoorbeeld het gesprek met Vonnegut, dat ik al heel lang ken, bewijst dat dit interviews zijn om naar terug te keren, en te herlezen, en er die volgende keer weer andere zaken uit op te pikken dan bij eerste lezing aansloegen. Maar dat schreef ik al.

Willekeurig rijtje citaten, ter illustratie [ik merk vooral verwijzingen aan te tekenen die andere boeken toelichten, en hier niet zo veel nut hebben]:

undefined

Interviewer
What, then, would you say is the source of most your work?

Parker
Need of money, dear.

Dorothy Parker [1956]
undefined

A lot of novelist start late-Conrad, Pirandello, even Mark Twain. When you’re young, chess is all right, and music and poetry. But novel-writing is something else. It has to be learned, but it can’t be taught.

James M. Cain [ 1978]
undefined

I write love stories. The dynamics of a love story are almost abstract. The better your abstraction, the more it comes to life when you do it-the excitement of the idea lurking there. Algebra. Suspense comes from making sure your algebra is right. Time is the only critic. If your algebra is right, if the progression is logical, but still surprising, it keeps.

[Ibidem]
undefined

Pictures are something like plays. They share an architecture and a spirit. A good picture writer is a kind of poet, but a poet who plans his structure like a craftsman and is able to tell what’s wrong with the third act. What a veteran screenwriter produces may not be good, but it would be technically correct; if he has a problem in the third act he certainly knows to look for the seed of the problem in the first act.

Billy Wilder [1996]
Paris Review Interviews, I
510 pagina’s
Picador, 2006

* in volume i zijn de gesprekken opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]

  • Dorothy Parker [1956]
  • Truman Capote [1957]
  • Ernest Hemingway [1958]
  • T.S. Eliot [1959]
  • Saul Bellow [1966]
  • Jorge Luis Borges [1967]
  • Kurt Vonnegut [1977]
  • James M. Cain [1978]
  • Rebecca West [1981]
  • Elizabeth Bishop [1981]
  • Robert Stone [1985]
  • Robert Gottlieb [1994]
  • Richard Price [1996]
  • Billy Wilder [1996]
  • Jack Gilbert [2005]
  • Joan Didion [2006]

 

  1. dit is niet uniek voor Vol. I overigens. In Vol. II heet het gesprek met Harold Bloom ‘The Art of Criticism’. In Vol. III krijgt het interview met Jan Morris als ondertitel ‘The Art of the Essay’ mee, en dat met Harold Pinter ‘The Art of the Theater’. []