Arnon Grunberg leest Karel van het Reve ~ Karel van het Reve

Er is herlezen en herlezen. Maar misschien heb ik nu eindelijk ontdekt waar het verschil hem in zit voor mij. Hoe meer ik van een tekst heb opgestoken, des te minder het lukt die nog eens te bekijken. Maar heb ik me vooral vermaakt, dan is herlezen al binnen vrij korte tijd straffeloos mogelijk.

Nu bezit ik een groot deel van de bundels van Karel van het Reve. En ik dacht altijd die voor mijn lol te hebben gelezen. Dat was zo, maar tegelijkertijd leerde hij mij ook veel. Al zat dat leren niet zo zeer in de kennis die hij overdroeg, maar in hoe die gepresenteerd werd; Van het Reve lezen, is voorgedaan zien worden hoe het gezond verstand zou moeten werken.

Dus kostte het me steeds moeite een boek van Karel van het Reve te herlezen. De kennis die ze me boden had ik gegeten, en puur vermaak waren die essays blijkbaar nog niet geworden.

Maar ziet, dan kiest Arnon Grunberg de stukken uit die hij het mooiste vond, en dan lees ik zo’n verzameling in een paar uur uit. Is meteen ook mijn onrust verdwenen nog eens wat te moeten doen met al die boeken van hem die nu maar stil op de plank liggen.

De voornaamste betogende stukken staan hier wel in. Iedereen moet op zijn minst eenmaal Van het Reve’s lezing ‘Het raadsel der onleesbaarheid’ hebben doorgenomen om over de waarde van literatuurtheorie te kunnen oordelen, of kennis hebben gemaakt van zijn ideeën over stijl. Om nog maar te zwijgen over de noodzaak te weten wat er betoogd wordt in ‘De oneindige slechtheid van opperwezen’.

Op zijn minst.

Arnon Grunberg leest Karel van het Reve
333 pagina’s
Rainbow Pockets © 2004

Asielzoeker ~ Arnon Grunberg

Geen Nederlandse schrijver zal deze eeuw vaker bekroond zijn als Arnon Grunberg. Geen auteur meer bejubeld. Boeklog toont alleen onbarmhartig dat al bijna zeven jaar zijn verstreken zonder dat ik een roman van Grunberg gelezen heb.

Ik begreep alle jubel nooit zo.

Maar, het moet gezegd, De asielzoeker liet me meteen zien dat vooroordelen een mens soms weghouden van iets dat wel degelijk kwaliteiten heeft. Wat ik in het eerste hoofdstuk las, was heel goed geschreven. Weliswaar werd de intrige wat trager opgebouwd dan ik het prefereer. Alleen heeft de roman een behoorlijke lengte, dus was tempo misschien niet meteen vereist. En de vulling om de eerste plotelementen heen, vaak bestaande uit die zo typisch Grunbergiaanse terzijdes, boeide toch ook. Plus, wat er aan verhaal werd opgezet, was enigszins ziek, maar intrigeerde al direct.

Bij het tweede hoofdstuk waren de twijfels bijna verdwenen. Ineens werd zichtbaar ook dat Grunberg’s manier van schrijven enorm tegenwoordig veel invloed heeft op andere auteurs. En op webloggers, niet te vergeten.

In hoofdstuk drie, vanaf pagina 57, ebde alle euforie vrijwel meteen weer weg. Alle vaart is dan al uit de plotontwikkeling verdwenen. Grunberg begon weer eens met wat ik zo slecht kan uitstaan aan zijn werk.

Als schrijver blijft hij toch vooral een beul met een beperkte set aan martelmethodes — en ik schreef deze zinnen al zonder het kaft van dit boek goed bekeken te hebben. Hij brengt wat personages bij elkaar in een onmogelijke situatie en beschrijft vervolgens hoe ze spartelen. Grunberg is het eeuwige rotjongetje, dat een vergrootglas gebruikt om het zonlicht te bundelen, en zo wat mieren voor zijn amusement te laten kronkelen tot ze stinkend verbranden. Of, bij wijze van grote verrassing, toch nog ontsnappen.

Dit is op zich nog daar aan toe. Alleen lijkt het of hem de spartelingen meer interesseren dan zijn personages. De mensen die hij beschrijft, blijven karikaturen; de paar emoties die zij kunnen voelen, zijn al razendsnel voorspelbaar. En dit probleem brengt dan weer mee dat Grunberg doorgaans slechts via groteske effecten nieuwe intrigerende vragen in zijn boeken weet aan te brengen. Frankenstein is hij dan, die met bliksemflitsen uit het niets het kreng tot leven moet wekken dat hij tot dan de zuurstof onthouden heeft.

Er is daardoor zo zelden iets dat mij dwingt om de belangstelling voor zijn romans vast te houden.

Het verhaal van De asielzoeker gaat over Beck. Dat is niet de zanger Beck, bekend van de hit ‘Loser’, maar Christian Beck, waarover Grunberg beslist heeft dat het een verliezer is. Dit personage heeft zich namelijk uit het volle leven teruggetrokken. De man is tevreden met werk als vertaler van gebruiksaanwijzingen. Hij leeft onopvallend in de Duitse stad Göttingen, dat op weinig meer kan bogen dan een historisch centrum.

In het bestaan van Beck treden binnen korte tijd twee veranderingen op. Zijn vriendin wordt ziek, en zal daar niet van kunnen genezen. En zij wil als laatste daad nog iemand redden. Dus trouwt ze met een veel jongere man; een uitgeprocedeerde asielzoeker, die vervolgens bij Beck en zijn vriendin intrekt, en hem zo uit het gezamenlijke bed verdrijft.

Beck laat al dit lankmoedig gebeuren. Maar dan komt het boek dus aan in hoofdstuk drie, en moet Grunberg gaan uitleggen waarom zijn belangrijkste personage alles over zich heen liet komen. Plus, wat hem dan nog wel interesseerde. Manoeuvreren in stilstand levert dit op, en misschien mag ik Grunberg nog niet eens kwalijk nemen dat hij zo matig in deze zware opdracht slaagde. Alleen heeft de schrijver wel zichzelf in die onmogelijke situatie gebracht.

Blijkens de lof die deze roman ontvangen heeft, is wat Grunberg over dat leven van Beck schreef desalniettemin heel bijzonder.

Tja. Een handige vakman is Grunberg op zinsniveau zeker. Dat nog net wel. Maar wat een schraalte verder. Aan ideeën. Aan alles wat een boek memorabel maakt, of de moeite maakt om nog eens te lezen.

Arnon Grunberg, De asielzoeker
352 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2003

Brieven aan Esther ~ Arnon Grunberg

Voor een leesdagboek gaat boeklog waarschijnlijk te zelden over waar ik echt op afknap bij het lezen. De reden daarvoor is overigens simpel. Een boek moet eerst helemaal uit. Anders verdient het geen boeklogje. En nogal wat ergerlijke en overbodige uitgaven leg ik na vijftig pagina’s voor altijd weg.

Is er vervolgens geen reden om mijn onverschilligheid hier nog eens onder woorden te brengen. Zo ik daar al ideeën bij zou hebben.

Brieven aan Esther bevat minder dan vijftig pagina’s tekst. Dus was het al uit voor ik de bundel wegleggen mocht.

Het boek is zo’n boek als doorgaans pas verschijnt na het overlijden van een auteur. Wanneer werkelijk alle snippers papier interessant worden om nog eens geld aan te verdienen; voor de grote vergetelheid zich aandient. De opgenomen brieven zijn namelijk juvenalia.

Arnon Grunberg onderhield in de jaren voor hij debuteren zou met de roman Blauwe maandagen een correspondentie met ene Esther Kropp; een scholiere die toen nog die in Enschede woonde.

Haar brieven zijn verloren gegaan.

Wel wilde ze vele jaren later verder als uitgever, en verzocht ze Grunberg toen om toestemming zijn brieven aan haar te mogen bundelen. Die was daarin de minste niet. Behalve dan dat hem nogal verbaasde wat hij toen allemaal geschreven had — de correspondentie stopte indertijd bovendien vanwege de bijtende kritiek van Grunberg op Esther Kropp haar eerste pogingen tot literair schrijven.

Maar ja, waarop hij precies reageerde weet alleen Esther Kropp nog.

En haar stem ontbreekt te zeer in dit boek. De opgenomen brieven overstijgen het particuliere daarom te zelden, en zijn hoogstens interessant voor iemand die nog eens een essay wil schrijven over Grunberg’s intellectuele ontwikkeling; zo die er was.

Is er het biografische gegeven nog dat Grunberg vele brieven schreef in de jaren voor zijn debuut. Dat zijn correspondentie met Esther Kropp van toen lang de uitvoerigste niet was.

Arnon Grunberg, Brieven aan Esther
83 pagina’s
Alauda Publications, 2011

Jaar dat ik 30 werd ~ Aaf Brandt Corstius

Aaf Brandt Corstius [dochter van] geviel het ooit dat ze dertig werd. Helemaal uniek is ze niet met die prestatie, maar slechts weinig andere prille dertigers hebben daar reeksen van krantencolumns aan kunnen wijden.

Tegenwoordig schrijft Aaf Brandt Corstius alle werkdagen voor NRC.next. Enkele jaren terug was dat voor een reeks andere kranten en bladen. Toentertijd las ik haar niet, maar het zou me verbazen als ze toen op een andere manier schreef.

En haar toon kan ’s ochtends ook zeer prettig zijn. Helemaal als ze ergens naartoe is geweest, en zich dan weer over iets luttels verbaasd heeft. Zulks is prettig relativerend. Maar dat relativerende kan ook doorslaan bij haar, en dit gebeurt vooral in de columns waarin ze wat te koket de schlemiel uithangt.

Gut, kijk mij toch naïef zijn.

Ik vreesde daarom een boek te krijgen met veel van dat. Helemaal omdat me van de inhoud bekend was dat ze er een boek lang over zou doen om zich uit haar amper bestaande relatie los te weken. Het object van haar begeerte heet in de tekst Meneertje Knipperlicht, maar staat daarbuiten ook bekend als Arnon Grunberg. En alleen al om iets meer te begrijpen van de verhoudingen in literair Nederland kon ik er niet onderuit om te lezen wat Brandt Corstius over Grunberg te melden had.

Dit was vrijwel niets. Ze draait zich in die passages telkens iets te nadrukkelijk zelf in beeld, als ware dat een laatste bewijs van haar liefde. Andere gedeelten van het boek interesseerden me daarom meer.

Zo is er een prachtstuk gewijd aan haar snuffelstage op een kleuterschool, al bewijst ook dit vooral dat ze niet over zichzelf moet schrijven. En goed, dan valt aan dit boek op dat er een groot tal omgewerkte columns in staan. Maar het bracht aanzienlijk meer amusement dan ik van tevoren gedacht had.

Aaf Brandt Corstius, Het jaar dat ik 30 werd
190 pagina’s
Arena, 2006

Laten we eerlijk zijn ~ Frénk van der Linden

Vooropgesteld zij: ik heb een onberedeneerbaar diepe afschuw voor Frénk van der Linden. Als ik zijn stem hoor temen op de radio, gaat die naar een andere zender. Verschijnt de man op televisie, dan pak ik de afstandsbediening. Het enige voordeel van zo’n bundel als deze is dat hij er niet in zijn eentje in voorkomt; zelfs al staat alle tekst in zijn woorden.

Van der Linden heeft het nu eenmaal erg goed met zichzelf getroffen. Dat is heel fijn voor hem, maar oninteressant voor vrijwel ieder ander.

Van der Linden noemt zichzelf zonder ironie een meesterinterviewer. Maar zoals Ischa Meijer zei: waar ben je dan het beste in? Elke interviewer is een parasiet, die zich laaft aan het bloed van zijn gastheer. Soms blijft deze zelfs tamelijk gewond achter nadat de parasiet zich volgevreten verwijdert, als dank voor het aangenaam verpozen. Daarop heet zo’n interview dan spraakmakend in het jargon.

Van der Linden is er erg trots op al heel lang spraakmakende interviews te maken. Zo trots dat hij die regelmatig bundelt tot een boek. Aan deze uitgave, met het beste uit 25 jaar werk, valt op dat waar hij voorheen nog weleens internationale grootheden te spreken kreeg, dat tegenwoordig vooral de eendagsvliegen onder de Nederlandse politici zijn. Al worden bijna alle politieke partijen in Den Haag tegenwoordig bemand door passanten.

Van der Linden werkte bij publicatie van dit boek aan een roman — misschien vanuit het besef dat al die interviews toch gauw hun actualiteitswaarde verliezen. Wat nu spraakmakend heet, is morgen al weer oud nieuws, en overmorgen vergeten. Behalve bij de slachtoffers. Maar romans schrijven, is dan weer een vak. En het leek na publicatie van zijn debuut of hij het wat moeilijk kon accepteren in dat métier helemaal van nul te moeten beginnen.

Van der Linden’s boeken werden dit jaar aangeboden op de plaatselijke braderie, voor prijzen variërend van éen euro tot twee euro het stuk. Dus kocht ik deze bundel, omdat er een DVD bijzat, met onder meer het laatste publieke interview met Martin van Amerongen, en ook uit het vage gevoel misschien iets te missen als de inhoud me onbekend zou blijven. Wellicht had een beroemdheid ergens in een vlaag van helderheid nog iets verstandigs gezegd dat uitsteeg boven het strikt autobiografische.

Misschien was dat zo, maar Van der Linden heeft dat in elk geval dan niet opgetekend.

Frénk van der Linden, Laten we eerlijk zijn
25 jaar spraakmakende interviews
met een inleiding door Arnon Grunberg
588 pagina’s
L.J. Veen, 2005
 
opmerking: met DVD

Mensheid zij geprezen ~ Arnon Grunberg

In De mensheid zij geprezen neemt een advocaat het woord, om de mens in al zijn kleinheid en onvermogen te verdedigen. Waarop ik me al binnen een paar pagina’s gedwongen voelde om me af te vragen wie deze advocaat dan wel zou kunnen zijn.

Erasmus? Of de duivel, die de zwakheden van de mens als beste kent, omdat hij er altijd zo goed van heeft weten te profiteren? God, of een andere afsplitsing uit de Heilige drieëenheid?

En eigenlijk was het niet goed dat ik me afvroeg wie er toch aan het woord was. Het is dan onmogelijk passief van een tekst te genieten, omdat er naar aanwijzingen gespeurd wordt.

Op pagina 74 was ik vrij zeker van het antwoord, door de passage:

[…] Hoe minder je weet hoe beter het is

Onwetendheid is een zegen voor hen die pech willen regisseren. Ik kan verklappen dat ik een regisseur van de pech ben. Ik help het noodlot een handje, Wie zou ik anders moeten verdedigen? Zonder pech zou ik brodeloos zijn. Kijk toch goed, ook ik ben een mens die wil leven.

Maar voerde op de achtergrond Arnon Grunberg de verdediging van de mensheid dan nog met verve?

Ik kan daar eigenlijk niet goed over oordelen, omdat de vraag ‘whodunnit’ alle onbevangen lezen onmogelijk maakte. Ik vermoed dat dit boek voor hem, als experiment, interessanter was om te schrijven dan voor mij om te lezen. Omdat Grunberg normaal niet zo van het prijzen der mensheid is.

Mij viel ook op dat hij als getuigen à decharge alleen andere schrijvers aanriep. Terwijl auteurs mij toch vaak ook wat gemankeerde mensen lijken; die alleen daarom al een gekleurd idee over het leven hebben, en de mensen die dit bevolken.

Misschien dat er daarom nog veel uit dit boek over Grunberg’s literatuuropvattingen is te destilleren. Maar dit zal wel; en lijkt me meer op zo’n wezenloze vraag die zij van de universiteiten dan stellen om geleerd te kunnen doen.

Arnon Grunberg, De mensheid zij geprezen
Een nieuwe Lof der Zotheid

127 pagina’s
Athenaeum—Polak & Van Gennep 2007, oorspronkelijk 2001

Omdat ik u begeer ~ Arnon Grunberg

Dezer dagen hebben de media het nogal eens over de brouille tussen de schrijvers Arnon Grunberg en A.F.Th. Van der Heijden. Grunberg kwam daar afgelopen zaterdag ook nog weer op terug in zijn wekelijkse brief in Het Parool. Al kunnen de lezers van Humo dat stuk al een week kennen. Nederland loopt achter.

Het Parool publiceert die brieven ook nog maar een paar jaar. Terwijl Grunberg ze al sinds 2001 schrijft. Er was ook al vaker heibel over de inhoud. Dat leverde ruzies op die, vanwege de karige distributie van Humo in Nederland, altijd als beschietingen van veraf klonken. Gerommel in de verte, waarvan moeilijk uit te maken viel hoe ernstig het was.

Dus is dit brievenboek meer dan een bundeling. Het is voor mij de eerste gelegenheid om te zien waar Grunberg zich de afgelopen jaren druk over maakte. En dus ook om te kijken of alle opwinding van anderen daar weer over enigszins terecht was.

Samensteller Mark Schaevers nam in dit boek ruim honderd brieven op, uit een drie keer groter corpus. Tezamen bieden ze een soort van autobiografie, en ook iets van een tijdsbeeld. Grunberg reageert nog al eens direct op de actualiteit, door dan een brief te schrijven aan de leider van een land.

Maar als brieven blijven het natuurlijk columns, waarvan de schrijver heel goed weet dat er een publiek meeleest. Dit publiek moet soms ook extra informatie krijgen, die de zogenaamde geadresseerde allang kent. Grunberg redt zich hier meestal wel vrij handig uit, maar het blijven kunstgrepen die nogal zichtbaar zijn.

Uiteindelijk vond ik de brieven over boeken, of die hij richt aan andere schrijvers, het meest interessant. Al was het maar omdat hij daarin zeldzaam venijnig kan zijn. Niet alleen A.F.Th. van der Heijden kan in dit boek redenen tot ruzie vinden, Giphart, Zwagerman, en nog een heel stel auteurs even goed.

Speelt bij mijn oordeel mee dat ik het daarbij meestal erg met hem eens ben. En goed, het blijven wel wat kaboutervetes, natuurlijk.

Het was trouwens goed om weer eens iets van Grunberg te lezen. In een krant, geïsoleerd, staat zijn werk me namelijk tegen. Zo verzameld heb ik tenminste tijd om te wennen aan zijn toon.

Maar een roman van hem lezen, lukt me maar eens in de vijf jaar, misschien. Na zijn debuut las ik ook niets van zijn fictie meer met enig plezier.

zijdelings ook Grunberg op boeklog

Arnon Grunberg, Omdat ik u begeer
Brieven 2001 – 2007

383 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2007


Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Volkskrant, week 6 van 2013







De Volkskrant stond een week gratis online, wat me de kans gaf om paar testjes te doen.

Het is tenslotte al even geleden dat ik mijn laatste dagbladabonnement opzegde. En daarmee afscheid nam van een gewoonte van zeker dertig jaar om elke dag een krant te lezen.

Maakte een week aan krant verlangen los naar meer?

De vraag die me vooraf het meest interesseerde was: zou de Volkskrant nieuws bieden of nuttige achtergrondinformatie die ik zonder de krant niet had opgedaan.

En vooralsnog luidt het antwoord op die vraag een simpel nee. Omgekeerd had ik elders wel zaken opgepikt waarvan het me verwonderde die niet in de krant te lezen — zoals over de onderhandelingen om de EU-begroting, of onthullingen over de Amerikaanse defensiepolitiek. Maar wellicht duikt er later nog ineens een nuttig feit op uit deze zes oude kranten. Niet alles wat ik lees openbaart zijn nut al meteen.

Tekenend bleek vooral dat als ik iets nieuws vond dat me een dag eerder was opgevallen dan de Volkskrant het bracht, als het al geen twee of drie dagen eerder was.

Bovendien ergerde ik me ineens aan de vreemde neiging van de Volkskrant om in lange nieuwsberichten ook alvast maar commentaar te verwerken, door quotes van buitenstaanders op te nemen; de zogenaamde deskundigen.

Schandalig slecht is zelfs de mateloze belangstelling voor wat goed beschouwd niet meer dan politieke spelletjes zijn in Den Haag. De opening krant van dinsdag, dat de politieke partij CDA macht uit Brussel wil terughalen, was zelfs een werkelijk beschamende canard. Het lijstje met eisen van het CDA bleek nogal onbenullig, en om bevoegdheden te gaan die niet bestonden of nooit waren afgestaan.

In de zaterdag-krant werd dat gelukkig rechtgezet en een fout genoemd. Alleen gebeurde dit ergens achterin.

De tweede kwestie was een samengestelde vraag: las ik alles in die kranten, had ik zin om alles te lezen, was te voorspellen waar mijn belangstelling naar uit zou gaan?

En daarbij bleek dat het me bijvoorbeeld niets deed om alle columnisten te kunnen lezen die de krant biedt. Braaf heb ik alle dagen de stukjes van Grunberg op de voorpagina gelezen. Geen éen keer zette hij mij tot denken aan. Een repeteergeweer aan meninkjes schiet altijd wel een keer raak, maar veel vaker nog balt die op een luide manier even wat lucht samen tot een knal en een rookwolkje.

Interessanter was al het bezoek van Grunberg aan Griekenland, en het stuk in de zaterdag-krant daarover. Al moet iemand toch echt weken, zo niet jaren in zo’n land verkeren, om werkelijk met eigen ogen te kunnen zien.

Sylvia Witteman, of Aaf Brandt Corstius? Het zal hun week niet zijn geweest. Wat gebeurt er nu helemaal in februari.

De dagelijkse TV-recensie? Ik zou ook televisie hebben moeten kijken de afgelopen week om iets zinnigs te zeggen over al die opinietjes.

Dus werd ik van de weeromstuit het meest nieuwsgierig naar de bijlagen. Die allemaal op andere dagen lijken te verschijnen dan ik gewend was, vroeger.

Het kleurenmagazine op zaterdag bleek alleen nog altijd een heel matig damesblad te zijn. Enkel het katern wetenschap en zelfs de vermaledijde boekenbijlage zette mij tenminste even tot lezen aan.

Waarop de conclusie na een week Volkskrant wel moet luiden: doordeweeks kan die heel goed ongelezen blijven. Slechts op zaterdag heeft de krant me nog wat te bieden. Alleen biedt het blad me dan niets dat uniek des dagblads is. Opinies, artikelen over wetenschap, en boekrecensies kan ik elders ook volop vinden.

Toevallig pakte de samenstelling van deze zaterdag-editie wel aardig uit. Andere weken zal het ongetwijfeld anders zijn.

Waarop de simpele constatering moest zijn: het dagblad is voor mij dus zoiets geworden als een tijdschrift. Iets om even mee te nemen ter verstrooiing. Er kleeft geen enkele noodzaak aan om elke dag een krant te lezen. Moeten bestaat al niet meer in deze.

Enkele decennia nadat ik als studentje in de journalistiek mijn eerste stuk verkocht aan een krant, is het medium waar ik ooit zo veel in zag voor mij dood.

De Volkskrant, 4 februari 2013 t/m 10 februari 2013
472 pagina’s
De Persgroep Nederland, 91e jaargang