Lêzer is in duvel ~ Jabik Veenbaas

► door: A.IJ. van den Berg

Er is iets merkwaardigs met dit boek. Als ik hier zou schrijven mee te kunnen gaan in de analyses van Veenbaas, heb ik namelijk meteen partij gekozen in een nu al jaren slepend conflict in de Friese schrijverswereld. En dat conflict interesseert me niet eens.

De Friese literatuur is in meerdere opzichten klein. Kleiner nog dan de provincie. Dit komt alleen al omdat de taal vanouds vooral een spreektaal is. Een groot aantal mensen dat de taal dagelijks gebruikt, heeft er problemen mee om ook maar iets in het Fries te lezen. En Fries schrijven, is al helemaal een daad. Ik maakte daar op mijn andere weblog vaker melding van.

Wie kijkt naar wat er voor boeken in het Fries uitkomen in een jaar, zal dan ook meteen opvallen dat werkelijk alle normale bulk mist.

Tienduizenden titels verschijnen er elk jaar nieuw in het Nederlands, en die bestaan voor het grootste deel niet uit literatuur. Natuurlijk niet. Maar schoolboeken, agenda’s, kookboeken, gidsen, of noem al die soorten gebruiksteksten op waarvan menig uitgeversconcern leeft, worden in het Fries niet of nauwelijks uitgegeven. Zelfs non-fictie verschijnt er amper.

Wat er vooral op de markt komt, zijn literaire romans. Of dichtbundels. En kinderboeken. De Friese boekenmarkt heeft daarmee een kwetsbaar waterhoofd, dat getorst wordt door uiterst iel nekje, en het bezit het lichaam en de weerstand niet om gezond in leven te kunnen blijven. Uitgever Abe de Vries somde onlangs op dat er bijna alle uitgaven in het Fries verlies opleveren, maar dat de provincie gelukkig bijspringt met subsidies.

Wat de Friese schrijverswereld daarentegen in overvloed bezit, is pretentie. De ego’s zijn er soms groot, en dan ook nogal gelijkhebberig.

Alleen speelt mee dat waar de belangen het kleinst zijn, de toon het felst is, en de ruzies het hoogst oplopen. Dit mechanisme ken ik maar al te goed uit de academische wereld.

Zo mag Jabik Veenbaas niet over Josse de Haan schrijven wat hij over De Haan schreef. In deze bundel. Of in het Wolkenboek; een luxe uitgegeven koffietafelboek over de Friese taal dat merkwaardig genoeg de status heeft gekregen van leerboek op sommige universiteiten. Terwijl het me daar helemaal niet voor bedoeld lijkt.

Josse de Haan krijgt deze maand de Gysbert Japicxpriis uitgereikt voor zijn oeuvre. Volgens de provincie vanwege zijn bijdrage aan de vernieuwing van de Friese literatuur.

Fijn voor De Haan. Nog gefeliciteerd.

Alleen schrijft hij doorgaans het experimentele proza dat mij geen twee minuten boeien kan. Wat De Haan wil, is spelen met de taal. Wat ik van een schrijver eis, is heel simpel dat die mij boeit. Dit kan heel goed door iets te zeggen op een geheel nieuwe manier. Mits aan de normale voorwaarde voldaan is dat zo’n tekst blijft communiceren.

Maar in wat ik van Josse de Haan las, weigerde hij pertinent aan de elementaire voorwaarde te voldoen om mij redenen te geven door te willen lezen. Er zijn miljoenen boeken op de wereld die wat dit betreft meer bieden, dus is het niet moeilijk zo’n oeuvre vervolgens geheel te negeren. Even goede vrienden. Maar dank u. Veel succes verder gewenst.

Veenbaas zou als prozarecensent voor de Leeuwarder Courant onbarmhartig gewezen hebben op de gebreken aan in Josse de Haan’s roman Piksjitten op Snyp. Deze recensie is onder meer gebundeld in dit boek. Ik kende dat stuk alleen nog maar van reputatie, en het viel me behoorlijk mee in zijn mildheid. Evenmin lukte het mij iets vreselijks onvertogens te ontdekken in de lange beschouwingen over De Haan’s wapenbroeder Trinus Riemersma.

De Friese boekenwereld heeft niet alleen een topzwaar waterhoofd, maar ook mijlenlange tenen. Misschien om niet meteen om te kieperen.

Nu leeft er oud zeer tussen Veenbaas en De Haan, waar de laatste ook al uitgebreid over geschreven heeft. Oud zeer — het zou weer eens niet. Maar wat is het toch zonde van mijn tijd dat ik me in dat geneuzel verdiepen moet.

En ben ik hiermee nu ineens op Veenbaas’ hand, en is dit bundeltje voortaan mijn bijbeltje om de Friese literatuur mee te beoordelen? Absoluut niet. Wel prijs ik Veenbaas als lezer. Hij heeft zich hele oeuvres van Friese schrijvers eigen gemaakt, en ik waardeer hem zeer om het rijke overzicht dat hij hier biedt van het werk van een dichter als Tjêbbe Hettinga, of een romancier als Durk van der Ploeg.

Veel minder interesseert me het eerste gedeelte uit deze bundel, dat volstaat met tamelijk academisch geliteratureluur. Deze essays illustreren voor mij weer eens alleen dat je de wereld wel kunt willen verklaren met theorieën en modellen, maar dat de werkelijkheid zich daar erg weinig van aan hoeft te trekken.

Voor mijn wens om iets meer overzicht te krijgen van wat de Friese literatuur te bieden heeft, naast een enkele dichtende witte raaf, bood De lêzer is in duvel mij daarom wel iets concreets, maar uiteindelijk toch wat weinig.

En gaat over tot de orde van de dag.

Jabik Veenbaas, De lêzer is in duvel
essays

159 pagina’s
Utjouwerij Bornmeer, 2003


[x]opgenomen in het dossier: