Opinies. Ik had ze ook ~ les 6 uit 10 jaar boeklog

► door: A.IJ. van den Berg

Een kwart eeuw nu ben ik gewend om met regelmaat online te gaan. Ik gebruikte internet al toen de naam internet nog niet eens algemeen in gebruik was. Al stelde het aanvankelijk niet veel voor wat er kon, op het netwerk dat ook computers van elders binnen bereik bracht thuis.

Wel was ik er vlot bij toen universiteitsbibliotheken de mogelijkheid begonnen te bieden om van afstand vast boektitels aan te vragen.

In die jaren belandde ik ook op Usenet, in de nieuwsgroepen, waar ik de meest intensieve discussies over boeken heb gevoerd van mijn leven. Al kan ik veel van mijn woorden uit die tijd inmiddels niet meer zonder schaamte lezen. Zelfs al stond het gelijk doorgaans aan mijn kant, als ik weer eens sarcastisch een Amerikaan corrigeerde die Kafka enkel in het Engels lezen kon. Zo’n discussie toonde allereerst hoe matig die vertalingen waren.

Toch verliepen zelfs de felste debatten online indertijd met een zekere beschaving. Mede omdat nog lang iedereen niet internet gebruiken kon. Usenet trok een select publiek. Studeren, of op een andere manier verbonden zijn aan een universiteit, was doorgaans al de voorwaarde tot toegang.

Tegelijk zijn overeenkomsten met toen in gedrag waarschijnlijk groter dan de verschillen. Mensen zijn allereerst sociale wezens, en dat zal in geen enkele incarnatie van internet veranderen. Geestverwanten vinden elkaar snel, als de mogelijkheden daartoe bestaan. Lezers vonden lezers, en vinden lezers. En online waren er toen ook al tempels waar brallerige jonge Amerikanen Ayn Rand verheerlijkten als een groot denker. Zullen er nog vreselijker plekken zijn geweest.

Maar er was simpelweg nog geen mens die de hele dag online kon zijn indertijd. De technologie daartoe ontbrak. En belangrijker misschien nog: niemand had zijn eigen vaste plekje online; alles speelde zich af in gemeenschappelijke ontmoetingsruimten. Websites waren er wel, alleen vergden deze omslachtige procedures, zoals het uploaden van bestanden, om de simpelste typefout in een tekstje te verbeteren.

Sowieso was het vrijwel onmogelijk om fouten uit te wissen. Ook dat beschaafde al.

Internet gebruiken was voorheen dus een veel socialer handeling dan nu, omdat iedereen openbare voorzieningen benutte; waarvan tegelijk niemand wist van wie die waren. Dit maakte het vanzelfsprekend om normaal te doen.

Het succes van Facebook en dergelijke netwerken komt volgens mij ook niet eens omdat mensen daarmee elkaar zo makkelijk kunnen vinden. Het account van Facebook geeft de leden een eigen honk online; dat ze ook nog eens schijnbaar naar eigen smaak kunnen inrichten. Daarmee krijgen ze dus ineens de illusie toebedeeld een thuisadres te hebben op dat enorme internet.

Is een eigen website als boeklog mij toch liever.

Een derde verschil is dat alles indertijd een veel geringere omvang had. Daardoor ontbraken de zo makkelijk op hol slaande boze horden van dit moment. Het equivalent van GeenStijl’s Roze Khmer was toen gewoon nog éen vervelende vent, die misschien een even naar vriendje als hulp kon mobiliseren; dat waarschijnlijk gewoon hijzelf was; onder een andere naam. En zo iemand werd dan hoogstens gedoogd, uit folklore; omdat elke gemeenschap zijn dorpsidioten heeft.

Ik ben in die eerste jaren online sociaal genoeg geweest om de rest van mijn leven geen sociale media of netwerken meer te hoeven gebruiken. Want elk gevoel van moeten is weg. Bang om ooit nog iets te missen ben ik niet.

En dat kwam dus mede omdat ik indertijd zo fel discussies gevoerd heb — over boeken, en ook over hoe de wereld in elkaar zou steken. Gediscussieerd heb zelfs op de manier die later zo prachtig gevangen is door XKCD in een cartoon. Daarbij mijn slaap opofferend om een Amerikaans of Canadees nog weer eens uit te leggen dat zij het veel te simpel zagen.

Ze leven daar nu eenmaal zes tot negen uur later.

En dit fanatisme bevreemdt me nu eigenlijk het meest aan mijn eerste kennismaking met internet. Het zal de nieuwigheid zijn geweest, in die nieuwsgroepen online, waarin niemand automatisch gezag had door zijn maatschappelijke status, en iedereen zich ineens van argumenten moest bedienen om zijn gelijk te kunnen halen. Dat was verfrissend.

Ik was toen toch ook al eens geslagen met de gesel der relativering.

Dienstweigeren, en de hele procedure om erkend te worden als gewetensbezwaarde, hadden me al getoond dat gelijk hebben en gelijk krijgen lang hetzelfde niet is. Mijn meest principiële grond tegen de dienstplicht was namelijk dat er veel te veel jongens geboren waren in mijn tijd; terwijl het tal dienstplichtig soldaten niet fluctueerde. Daarmee was er een idiote rechtsongelijkheid ontstaan. Slechts een bescheiden minderheid uit mijn geboortejaar had de dwangarbeid opgelegd gekregen. Waaronder ik.

Mijn onweerlegbare logica telde alleen niet als bezwaar. Waarvan ik leerde dat bureaucratieën enkel regels naar de letter kunnen volgen, en daarmee de domheid in zulke regelgeving het sterkst institutionaliseren.

Mijn argument werd namelijk benoemd als een politiek bezwaar tegen de dienstplicht — niet als een juridisch of zelfs als een logisch bezwaar — en zulke politieke gronden werden in Nederland niet erkend.

Ging ik wat later geschiedenis studeren, en journalistiek bedrijven; waardoor zowel de theoretisch onderbouwde kennis als het praktische benul toenam bij mij dat er slechts heel weinig zeker is. En dus ook dat zij die ermee schermen de waarheid in pacht te hebben nogal overdrijven, liegen, of stiekem iets in de verkoop hebben.

En ik hoop dat de meeste van mijn boeklogjes vanuit die achtergrond zijn geschreven. Dat deze tekstjes nooit gemaakt werden om triomfantelijk mijn eigen gelijk rond te tetteren, maar mede dienden om de fouten en onwaarschijnlijkheden aan te stippen die anderen debiteerden.

Deze website is en blijft allereerst dat leesdagboek; bedoeld om aan te tekenen wat mijn gedachten waren op een gegeven moment.

Zal er ondertussen per ongeluk ook weleens iets tussendoor zijn geslipt dat op een eigen mening leek. Mijn excuses daarvoor.

Toch zal ik vrijwel steeds bereid zijn om mijn gelijk in te ruilen voor een beter.

Bij het samenvatten van mijn ervaring met het dienstweigeren, viel me overigens iets op dat me tot nu toe ontgaan was. Terwijl ik daar toch wel aandacht aan besteedde bij wat de socioloog J.A.A. van Doorn schreef over de koloniale oorlog in Indonesië.

Indertijd onderdrukte de Nederlandse Staat alle nieuws over de vele dienstweigeraars. Verdeel en heers, wie is er niet machtig door gebleven.

En ook veertig jaar later was protest tegen de militaire dienst nog steeds een individuele zaak — hoewel er wel degelijk organisaties bij betrokken waren, zoals de Doopsgezinde Kerk.

Ware dat internet er toen geweest, dan was het waarschijnlijk wel gelukt, om een massaler protest te organiseren. Om daarmee bijvoorbeeld de onweerlegbare logica duidelijk te maken dat er teveel jongens waren voor het leger; en dus de principiële rechtsongelijkheid breder bekend te krijgen dat slechts een enkeling tot dwangarbeid veroordeeld werd.

Het is alleen makkelijk om vanuit het nu, met zoveel meer kennis over hoe de nieuwsmedia werken, en waarmee zij tot actie zijn aan te zetten, te denken dat ik onder andere omstandigheden wel even fel gestreden zou hebben om mijn gelijk te krijgen.

Gelijk krijgen, is ook niet zo heel interessant. Veel boeiender is de vraag waarom iemand op een gegeven moment gelijk krijgt; en wat daar de mechanismen achter kunnen zijn geweest.
 


[x]opgenomen in het dossier: