Hand to Mouth ~ Paul Auster

The autobiographical story told in this book has overlaps with the second part of Auster’s The Invention of Solitude, which I read last week. Nevertheless, it is a different tale.

hand to mouth cover

Hand to Mouth is told in almost chronological order, from the moment Auster knows he want to be nothing but a writer, until a year or so before his breakthrough; when money still is a problem, and various schemes to earn something have failed.

To illustrate this, the book has more appendixes than real text. Auster uses them to give us a play he wrote then, and a detective story that was published under a pseudonym. In addition, in full colour a baseball game he invented to play with a deck of cards.

The big question posed in this book is: why, if it brought so little reward, did Auster continue to write? Flipping burgers would have made him more money. But, it is the wrong question to ask, because he did succeed in the end, and became a bestseller-writing author.

A problem with a book like this, as with more memoirs, is that the writer reflects on panicky days gone by, but does so from the comfort of a successful career. From rags to riches makes a good story, and I won’t deny this is a very readable book. But, it did remind me a bit of that joke of those millionaires bragging to each other how poor they had been in their youth.

Paul Auster, Hand to Mouth
A Chronicle of Early Failure

436 pages
Faber and Faber 1998, first printed 1997

Here and Now ~ Paul Auster & J.M. Coetzee

Helemaal geloven dat dit boek de complete brieven biedt van Auster en Coetzee doe ik niet. Daarvoor staat er wel erg weinig roddel in.

Enkel Philip Roth gaat even over de tong, en dan nog niet eens venijnig ook — omdat Coetzee de roman Exit Ghost een te voorspelbare variant vindt op een wel erg uitgekauwd thema.

Ook is duidelijk dat de heren extra hun best hebben gedaan op de brieven — en dan waarschijnlijk niet alleen om elkaar te vermaken. Paul Auster [1947] geeft in het begin toe hele pagina’s tekst niet verstuurd te hebben, omdat hij er niet tevreden over was.

De briefwisseling in Here and Now biedt kortom een gestileerde en schoon geboende conversatie. Die desondanks elke pagina boeide. Maar die tegelijk ook tal van vragen opwierp.

Aan de brieven uit de jaren 2008 — 2011 valt bijvoorbeeld op dat internationaal bekende schrijvers heel wat literaire festivals aflopen in een jaar. Voor Coetzee [1940], die in Australië woont, betekent dit dat hij telkens lange intercontinentale vluchten moet maken, en vaak aan jetlag lijdt. Hij slaapt thuis slecht — hoogstens vier uur per nacht, waarbij het een wonder is als die vier uur aaneengesloten zijn. Daardoor valt hij overdag telkens even in slaap.

Maar waarom bekende schrijvers op leeftijd zo veel festivals bezoeken in een jaar is blijkbaar oninteressant. Een gegeven. Waarover zo veel vastligt dat er verder niet over gesproken hoeft te worden.

Shoptalk biedt dit boek al evenmin. Slechts Paul Auster heeft het terloops weleens over de boeken waarmee hij bezig is — éen project moet hij na maanden toch maar loslaten — terwijl Coetzee niets zegt over wat hij aan het doen is. Behalve dan dat eens een recensie geschreven moet worden, en er die festivals zijn om te bezoeken. Waar hij dan weigert om publiek geïnterviewd te worden; omdat zijn antwoorden dan altijd veel te kort zijn voor een plezierig optreden.

Here and Now gaat misschien daarom opvallend genoeg vaak over sport.

Sport blijkt een onderwerp te zijn van waaruit het hele leven te verklaren valt. Zelfs al begint Coetzee over dit thema met de verzuchting weer heel wat uren nutteloos doorgebracht te hebben met het staren naar testmatch-cricket op de TV.

In de periode 2008 — 2011 speelt vanzelfsprekend ook ineens een financiële crisis — en beide auteurs weten daar dan toch net te weinig van om er op door te gaan.

Wel komt Coetzee op een gegeven moment tot de wijze conclusie dat mensen liever blijven doormodderen met een situatie die ze al kennen, dan dat ze afstand durven te nemen en voor iets radicaal nieuws te kiezen.

Maar dan gaat het boek al over Israel en het Palestijnen-vraagstuk. En zijn de auteurs even een Statler & Waldorf die de kwaliteit van de politici daar spottend de maat nemen.

Er hadden van mij meer van zulke momenten mogen zijn. Tegelijk is het onmogelijk hier even samen te vatten wat de conversatie dan allemaal wel biedt. Er komt heel wat langs in het boek; alleen wordt lang alles niet uitgewerkt.

Onbeantwoord bleef voor mij vooral de vraag waarom ik na vele decennia boeken van Auster te hebben gelezen deze mij nu niets meer doen. Zo niet dodelijk irriteren door hun voorspelbare literaire trucs. Terwijl ik van Coetzee, die een veel latere ontdekking was, elk nieuw boek blind aanschaf; ondanks mijn besluit dat er daardoor een boek van een ander uit mijn verzameling weg zal moeten.

Auster blijft slechts een prettige schrijver als hij nadrukkelijk geen kunst bedrijft; in de autobiografieën, of zoals hier in zijn brieven.

En misschien wordt naar de oplossing van die vraag gehint in wat zij schrijven over de roman als kunstvorm.

[…] Faced with a choice between reading a run-of-the-mill novel and raking leaves in the garden, I think I would go for raking leaves. I don’t get much pleasure out of consuming novels; and — more important — I think that indifference to reading fiction as a recreation is spreading in society. It has become quite respectable, at least among men, to say that one doesn’t read fiction at all. I am a professional, with a professional stake in the business, so I can’t use myself as a yardstick. But I must say that I get impatient with fiction that doesn’t try something that hasn’t been tried before, preferably with the medium itself.

J.M. Coetzee [165]

Paul Auster ontwijkt deze discussie dan.

As for the reading of novels, I think novelists themselves should be exempted from the discussion. You can’t read other people’s novels while you are writing your own. And when we do read them, needless to say we don’t want to read mediocre ones. Raking leaves is surely preferable (and I detest raking leaves), but we mustn’t get forget the thrill we feel when we come across something truly good. And then — ah, and then — how to forget the passion of our reading when we were young, when it seemed that our very lives depended on it?

Paul Auster [168-169]

En mede daardoor blijft een boek als dit toch allereerst divertissement; vermaak met niveau weliswaar; maar een verzameling brieven die voor mij uiteindelijk meer vragen opriep dan beantwoordde.

Wat zou Coetzee nu echt vinden van Auster’s recente boeken, bijvoorbeeld?

[ wordt vervolgd ]

Paul Auster & J.M. Coetzee, Here and Now
Letters 2008 — 2011

248 pagina’s
faber and faber, 2013

Invention of Solitude ~ Paul Auster

Auster thinks that coincidences have some sort of important meaning, and I think coincidences are simply explainable by elementary laws of probability. See here the reason why I can’t read his new books anymore.

Turns out, he already celebrated some coincidences in this book, his debut, although he did not make such a fuss about them yet as he later would come to do.

But, I always liked this book.

In the first part of The Invention of Solitude Auster recollects his memories and feelings for his father, after this selfish man died. The second part, called ‘The Book of Memory’ deals with his own failings as a father, and the early stages of his career in writing. And especially these musings I will reread every ten years or so.

Thought for today, a quote from page 136:

Every book is an image of solitude. It is a tangible object that one can pick up, put down, open, and close, and in its words represents many months, if not years, of one man’s solitude. A man sits in a room and writes. Whether a book speaks of loneliness or companionship, it is necessarily a product of solitude.

Because, if a book is an image of solitude, what would that make a weblog with book reviews?

Paul Auster, The Invention of Solitude
173 pages
Faber and Faber 1992, first printed 1982


Oracle Night ~ Paul Auster

Eigenaardig aan lezen is dat je een schrijver kunt gaan verfoeien om dezelfde redenen waarom hij ooit boeiend was. Een lezer ontwikkelt zich nu eenmaal makkelijker dan een auteur ooit kan.

Zo heb ik hier eerder al eens uitgelegd de romans van Paul Auster nauwelijks nog te kunnen lezen. Het spel dat hij in zijn boeken speelt met de werkelijkheid is me te onecht geworden. Dat Auster bijvoorbeeld een bovengemiddeld belang hecht aan toevalligheden, irriteert waar het eerst nog intrigeerde.

Dus herlas ik alleen zijn non-fictie nog weleens.

Maar zo af en toe mag zo’n oude lievelingsauteur best opnieuw geprobeerd worden. Misschien dat hij een paar boeken verder zijn meest vervelende trekjes wat kwijt is geraakt.

En het moet ook gezegd, Oracle Night is een knap geschreven, en zeer gelaagde roman. Zo gelaagd zelfs dat er verschillende verhalen door elkaar spelen, die dan weer een commentaar op elkaar zijn, volgens postmodern recept.

Belangrijkste vertellijn is die van de jonge schrijver Sidney Orr en zijn vrouw, en hun leven na zijn bijna fatale ongeluk. Orr is bezig met een verhaal. Op wonderbaarlijke wijze daartoe geïnspireerd door een blauw schrift, gekocht in een Chinese winkel.

In het verhaal dat Orr schrijft, speelt het toeval een enorme rol. Maar vooral omdat de hoofdpersoon zich eraan wil onttrekken dat het toeval alles zijn leven heeft bepaald.

Ach ja, het was ook bijna te voorspellen.

Maar uiteindelijk heeft dit boek nog een vrij onverwacht plot ook, waarin ik zowaar een heel ouderwetse catharsis ontwaar.

Waarop mijn eindconclusie niet anders is dan als bij zo veel boeken van Auster hiervoor. Ik vind het altijd razendknap hoe hij mij door het verhaal dwingt, vooral omdat hij daarbij allerlei routes neemt die me op zich niet vreselijk boeien. Maar door zijn eeuwige nadruk op toeval, en op wonderbaarlijke gebeurtenissen, krijgen zijn romans voor mij steeds meer iets ouderwets.

Het is toch of ik een zwart-film uit de jaren dertig krijg te zien, die werd ingekleurd en nagesynchroniseerd, en nog eens jachtig in de eindmontage doorsneden werd met andere verhalen uit die tijd. En eens in de tien jaar kan zoiets best, vaker wordt me al snel te vervelend.

meer van Auster op boeklog

Paul Auster, Oracle Night
245 pagina’s
Henry Holt and Company, 2003

Paris Review Interviews, IV ~ Salman Rushdie (intr.)

De bundels met interviews uit het tijdschrift Paris Review zullen voor elke lezer verschillend zijn. Want, er staan altijd gesprekken in met auteurs van wie alleen de naam misschien wat zegt, maar het werk onbekend is. En andersom. Er kunnen ook heel goed schrijvers in staan van wie het oeuvre geliefd is; waarbij elk woord daarover een welkome aanvulling biedt. Maar bij iedereen zullen deze auteurs weer andere namen hebben.

Ik merk uit deze boeken altijd eerst de interviews te kiezen met de auteurs die ik het liefste lees. En misschien is dat onnozel. Dit zijn namelijk nooit de verrassendste gesprekken. Bekendheid maakt blind voor waarom iemand uitzonderlijk is.

Bovendien is zelfs niet uit te sluiten dat ik zo’n interview al ken. Paris Review heeft in het verleden ruimhartig vele gesprekken gratis online gezet. Dus vertelden E.B. White, noch P.G. Wodehouse me iets nieuws in deze bundel. Het interview met Ezra Pound bleek ik eveneens al digitaal te hebben, maar waarschijnlijk nooit gelezen.

En toch koop ik zo’n boek als dit blind. Omdat het als bezit een waar bezit is. Zelfs al valt de inhoud me tijdens het lezen lang niet altijd mee, dan nog blijft zo’n interviewbundel na afloop een rijk goed. Iets om vele malen te herlezen. Interviewer en gesprekspartner hebben namelijk hun best gedaan. Beter konden ze niet. De gesprekken zijn vrijwel nooit in een uurtje afgeraffeld, maar vonden meestal in verschillende sessies plaats, en werden later nog eens met geduld bijgeschaafd.

Nu goed, bij het interview met Jack Kerouac in deze bundel geloof ik dat dan niet. Dat is bij uitzondering een ongefilterde weergave van wat een bandopname opleverde aan gesprek met een niet geheel nuchtere auteur.

In deel IV van de Paris Review Interviews staan voornamelijk interviews met de auteurs van fictie, het gesprek met E.B. White kreeg als titel ‘The Art of the Essay’, Stephen Sondheim schrijft musicals, en er komen ook nog drie dichters in voor. Ik tekende van hun uitspraken onder meer aan:

scheiding

INTERVIEWER
[…] Can a man of a wrong party use language efficiently?

POUND
Yes. That’s the whole trouble! A gun is just as good, no matter who shoots it.

scheiding

WHITE
I admire anyone who has the guts to write anything at all.

scheiding

WHITE
A writer must reflect and interpret his society, his world. He must also provide inspiration and guidance and challenge. Much writing today strikes me as deprecating, destructive, and angry. There are good reasons for anger, and I have nothing against anger. But I think some writers have lost their sense of proportion, their sense of humor, and their sense of appreciation.

scheiding

INTERVIEWER
[…] What do you mean by Ashberyisms?

ASHBERY
Wel, there are certain stock words that I have found myself using a great deal. When I become aware of them, it is an alarm signal meaning I am falling back on something that has served in the past—it is a sign of not thinking at the present moment, not that there is anything intrinsically bad about certain words or phrases. The word climate occurs in my poetry a great deal, for instance.

scheiding

AUSTER
I can’t imagine anyone becoming a writer who wasn’t a veracious reader as an adolescent. A true reader understands that books are a world unto themselves–and that that world is richer and more interesting than any one we’ve travelled in before.

scheiding

AUSTER
The ‘entertainment-industrial complex,’ as the art critic Robert Hughes once put it. The media presents us with little else but celebrities, gossip, and scandal, and the way we depict ourselves on television and in the movies has become so distorted, so debased, that real life has been forgotten. What we’re given are violent shocks and dim-witted escapist fantasies, and the driving force behind it all is money. People are treated as morons.

scheiding

MURAKAMI
I think the world itself is a kind of comedy, this urban life. TVs with fifty channels, those stupid people in the government—it’s a comedy. So I try to be serious, but the harder I try, the more comical I get.

scheiding

PAMUK
[…] a novelist is essentially a person who covers distance through his patience, slowly, like an ant.

scheiding

GROSSMAN
[…] if the language we use is dull and flat, then our reality will become flat.

The Paris Review Interviews, IV
with an introduction by Salman Rushdie

478 pagina’s
Picador, 2009

* in volume iv zijn de gesprekken opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens geboeklogd zijn]

 


Reader’s Manifesto ~ B.R. Myers

Nu het 2500ste boeklogje nadert, dringt zich opnieuw de vraag op hoe lang ik dit leesdagboek blijf voortzetten. En daarmee hóe dit dan gebeurt.

De relatieve pauze in 2012 heeft me er in elk geval getoond dat het bijhouden van boeklog zeker geen dagelijkse plicht hoeft te zijn. Zij het dat boeklogjes zich makkelijker laten schrijven als ik er elke dag éen blijf maken.

Punt is waarschijnlijk dat ik nog altijd niet helemaal tevreden ben over de vorm van de logjes. Zelfs al zijn sommige dan wel geslaagd; maar dat oordeel komt pas veel later, achteraf.

Het makkelijkst schrijven de boeklogjes zich als ik daarin iets uitspreek dat me trof. Waarmee mijn persoonlijke reactie op een boek dus het belangrijkste element van de bespreking wordt. De inhoud samenvatten, of kritisch in een context zetten, is al gauw werk — en daarmee een inspanning die moeilijker vol te houden zal zijn.

Recensies schrijven voor elk ander medium brengt altijd vormeisen met zich mee. De lengte staat vast, het type lezers vaak ook. En vreemd genoeg scheppen die beperkingen juist ook enorme helderheid bij het recenseren. Zelfs al is het schrijven werk. Ooit is zo’n tekst namelijk wel klaar.

Boeklog heeft geen enkele vormeis. Ik moet mijzelf wel blijven uitvinden hier.

Boeklog leent zich al evenmin tot het navolgen van voorbeelden, zo heb ik gemerkt.

Voor de start van dit persoonlijke leesdagboek had ik namelijk nog een aantal idealen. Het slechtst ben ik er in geslaagd om mijn boeklogjes een humoristische toets te geven, zoals een Gerrit Komrij of een Clive James wel lukte in hun besprekingen.

En ook de aanpak van B.R. Myers, in zijn aanval op de groeiende pretentie van het Amerikaanse literaire proza, heb ik geen éen keer nagevolgd. Nu ja, net iets anders misschien, in mijn wrevel over de heilige dode Michaël Zeeman.

Terwijl het toch niet heel ingewikkeld is wat Myers deed. En hij daarmee wel degelijk een voorbeeld was.

In zijn Reader’s Manifesto citeert Bryers simpelweg stukken tekst van enkele toonaangevende Amerikaanse schrijvers, om dan op zinsniveau te laten zien wat er aan hun teksten niet deugt. Geen éen komt er dan zelfs maar redelijk af. Wat iedereen trouwens zelf ook kan zien. Want hun zinnen zijn weliswaar lang, maar tegelijk worden het nooit volzinnen. In plaats te preciseren of te verduidelijken, voegen alle extra woorden alleen maar ruis toe aan de tekst.

Van de door Bryers geanalyseerde auteurs heb ik sindsdien ook alleen Paul Auster durven te lezen. De anderen, zoals Annie Proulx, Don DeLillo, en Cormac McCarthy werden in éen keer taboe.

Interessanter dan Myers’ aanpak is overigens nog de reactie op zijn oordeel. A Reader’s Manifesto verscheen in 2001 samengevat als essay in The Atlantic. Buiten de VS zorgde dit voor reuring, maar binnenslands bleef het stil; geen van de critici die Myers noemde, wenste te reageren. Terwijl zij het toch waren geweest die Auster & co groot hadden geschreven.

Michael Dirda gaf online zelfs aan dat de hele strekking van het stuk hem niet interesseerde — iets dat ik nog altijd tegen hem vind spreken.

In deze uitgave van A Reader’s Manifesto besteedt Myers ruim aandacht aan de reacties die hij uiteindelijk kreeg uit het Amerikaanse literaire establishment. Om ook daarbij weer aan te tonen dat deze mensen slecht lezen.

Zo staat in elke versie van het manifest dat hij wel degelijk van moeilijke boeken houdt, en absoluut geen hekel aan volzinnen heeft; mits de auteur die maar in de macht had. Proust is een held van hem. Bellow. En toch kreeg hij steeds het verwijt waarschijnlijk te dom te zijn om literaire teksten te snappen.

Tegelijk gaat niemand in op zijn argumenten, wordt geen enkel prachtcitaat van de zo hoog geschreven auteurs tegenover de citaten van Myers gezet. Liever wordt de boodschapper verdacht gemaakt; het kind gekleineerd dat waagde op te merken dat de keizer toch wel erg schamele kleding droeg.

Enfin, ondertussen is Myers’ pamflet ook alweer een plaatsbepaling in de tijd geworden. De betekenis van de literaire kritiek is sterk tanende. Amateurrecensies van lezers zonder eigen agenda zijn er inmiddels volop te vinden online. Amazon.com kocht afgelopen week met reden een heel sociaal netwerk van lezers op; want Goodreads heeft wel invloed op wat andere mensen aan boeken kiezen.

Er spelen nu al zo veel andere mechanismen meer als boeken of auteurs een hype worden, dan dat een selecte kliek deze omhoog zouden schrijven.

B.R. Myers, A Reader’s Manifesto
An Attack on the Growing Pretentiousness
in American Literary Prose

149 pagina’s
Melville House, 2002

Travels in the Scriptorium ~ Paul Auster

Auster lees ik nog, omdat lang geleden éen roman ooit indruk maakte, en zijn autobiografische werk me bevalt. Tegelijk heeft hij ook vele boeken geschreven die me niet interesseren, omdat die geen verhaal bieden, maar op zijn best een schema van een verhaal. Travels in the Scriptorium was weer eens zo’n verzameling strokartonnen schemata. Er mochten bovendien wat helden uit eerdere boeken van de schrijver op komen draven. En al dit leverde een boek op dat geschreven lijkt te zijn met het oog op wat critici die misvormd zijn door literatuurtheorie mooi zullen vinden. Kak, dus. Kledderige kak met strootjes halfverteerde cultuur.

Gelukkig is dit een dun boekje, met grote letters. Zodat het tijdverlies voor mij nog erg meeviel.

Travels in the Scriptorium speelt zich af in éen dag, in éen afgesloten en bewaakte ruimte. Natuurlijk komt er een mevrouw Bloom in voor, zoals sinds Ulysses blijkbaar moet met boeken die spelen in een dag. Al heet ze in dit geval Anna Blume, was ze al eens hoofdpersoon in een eerdere Auster, en is die naam ook een verwijzing naar een gedicht van Kurt Schwitters, en dus Dada, en daarmee collagekunst.

Ik voel overigens alleen ergernis bij het herkennen van dit soort voor Auster blijkbaar zo belangrijke verbanden; absoluut geen trots over zijn of mijn culturele bagage.

Hoofdpersoon van dit boek is een mijnheer Blank. Wat weer niet toevallig is, want mijnheer weet niets meer. Enkel zijn lichaam herinnert zich nog weleens spontaan wat. En dat Blank in het Engels eveneens voor losse flodder staat, betekent dus ook dat de sex in dit boek wel alleen uit masturbatie zal bestaan. Goh, wat knap toch van de auteur.

En dan vindt Blank een manuscript op de enige tafel in de ruimte, en begint hij te lezen, en te herontdekken. Dat had nog interessant kunnen uitpakken. Dit deed het niet. Auster kon de verleiding niet weerstaan het gevonden manuscript deels te spiegelen aan dit eigenlijke boek, en daarmee het raadsel te vergroten.

Paul Auster, Travels in the Scriptorium
147 pagina’s
Henry Holt and Company, 2006