Indian Clerk ~ David Leavitt

Verhalen over geniale geleerden worden gretig doorverteld. Helemaal als deze mensen vooral in hun hoofd aanwezig waren, en de rest van hun leven er wat onhandig bijnamen. Misschien is dat omdat wij geruststelling vinden in zulke anekdotes. Nooit zal ons een geniale gedachte overkomen. Maar we redden het toch heel wat beter in het dagelijks bestaan.

Voor mijn februari-projectje had ik het boek The Man Who Knew Infinity willen lezen, A Life of the Genius Ramanujan. Dat boek is nu al maanden onderweg.

Toen viel me bij het doornemen van David Leavitt’s bibliografie op dat hij niet alleen over Alan Turing had geschreven. Ook hij had zich gewaagd aan een levensbeschrijving van de Indiase wiskundige S. Ramanujan. En zijn boek was wel te krijgen.

Bleek die uitgave een roman te zijn. Een vie romancée. The Indian Clerk behoort tot het genre dat ik normaliter verafschuw.

Toegegeven, goede biografieën zijn moeilijk, zo niet onmogelijk, om te schrijven. Niet alleen moeten de feiten kloppen — wat jaren research vergt — er moet ook een aardig verhaal worden gemaakt van zo’n leven. Terwijl de meeste levens geen vanzelfsprekende verhaalboog hebben, behalve dan dat ze altijd eindigen in de dood. En vervolgens moet de biograaf dan wat mij betreft het leven van de geportretteerde benutten om de tijd te verduidelijken waarin deze leefde.

Schrijvers die voor een portret dan liever op hun fantasie leunen, lijken zo bezien laf. Om niet te zeggen lui.

Toch was The Indian Clerk geen onaardig boek. Wat vooral kwam omdat David Leavitt de eigenlijke hoofdpersoon van de roman meestal buiten het verhaal laat. De vertelling gaat enkel over de jaren in Engeland van de Indiase wiskundige. En de auteur waagt zich verder nauwelijks aan speculaties over wie Ramanujan nu precies was.

Verteller van de roman is de wiskundige G.H. Hardy — die op boeklog ook zelf nog eens aan het woord zou komen. En deze Hardy ontving op zekere dag een brief uit de koloniën van een amper geschoolde Indiase kantoorbediende, die hem vroeg eens te kijken naar enkele wiskundige ideeën die hij had uitgewerkt.

Deze bediende was vanzelfsprekend Srinivasa Ramanujan [1887 — 1920].

Hardy spendeerde vervolgens weken met een collega om uit te zoeken of het groots was wat de Indiër hem had gestuurd, of de grootst mogelijke onzin.

Vervolgens kostte het nogal wat moeite om Ramanujan naar Engeland te krijgen.

Daar aardde die vervolgens slecht.

En al dit speelt zich dan af tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog. Waardoor Cambridge leegliep. De helft van de studenten en docenten had dienst genomen. En de helft die bleef, bestond uit bejaarden, invaliden, gekken, en tijdelijke bezoekers uit de wingewesten.

Leavitt blonk wat mij betreft vooral toch daarin uit in deze roman: de aankleding deugde. Ook manoeuvreerde hij slim door Hardy als verteller te nemen. Dus is het logisch dat er nauwelijks iets in het boek voorkomt over het jaar dat Ramanujan in een afgelegen sanatorium doorbracht — na een mislukte zelfmoordpoging.

De wiskunde is alleen wat mager behandeld in de roman. Ook die is decor. Kennis is allereerst magie bij Leavitt. Terwijl de wiskunde toch het voornaamste was dat me interesseerde aan de hoofdpersoon. Om de eeuwige vraag bij alle exacte wetenschappen: was de geniale geleerde enkel zijn tijd vooruit, en waren anderen later ook op deze ideeën gekomen? Of was het echt uniek wat hij of zij kon zien?

Bij natuurkundigen heb ik dan altijd het idee dat er genoeg collectieve inspanning is om vooruit te komen in kennis. Voor wiskunde geldt dat alleen niet. Wiskunde is allereerst een verzamelnaam, voor hele reeksen aan aparte kennisgebieden. Waarvan sommige toch amper geëxploreerd worden, als er geen schoonheid of direct nut te vinden lijkt te zijn.

Ramanujan ontwikkelde zich in isolement. Is er diens vroege dood nog, en daardoor het gegeven dat hij slechts enige jaren mee heeft gespeeld op het grote bord. Weliswaar levert dit een prachtige mythe op — maar juist daarom was ik bij hem zo geïnteresseerd in wat legende was, en wat waarheid.

David Leavitt, The Indian Clerk
489 pagina’s
Bloomsbury, 2007

Man Who Knew Too Much ~ David Leavitt

Stel nu eens dat Alan Turing die appel met strychnine niet had gegeten om zelfmoord te plegen. Stel dat hij gehoopt had om net als Sneeuwwitje enkel in slaap te vallen door de foute vrucht. Om dan nog eens wakker te worden gekust door een prins.

Met deze gedachte beëindigt David Leavitt zijn portret van Turing. Waarbij hij daar aan toevoegt het vreemd te vinden dat eerdere biografen deze theorie nooit geopperd hebben. Had Alan Turing niet welhaast een obsessie gehad voor de Walt Disney-versie van Sneeuwwitje, en een liedje uit deze tekenfilm?

Mijnheer Leavitt is dus een romanticus. Ik herinner me van Sneeuwwitje vooral dat bewerking van de gebroeders Grimm een kleuterversie bracht van de werkelijke vertelling — in het oerverhaal wordt de vrouw niet meer wakker, maar ligt ze in coma. En een voorbij reizende prins verkracht haar in d’r kist, en maakt haar zwanger daarbij. Pas na de uiteindelijke geboorte veranderde er vervolgens iets.

Het leven van Alan Turing was al voor de fatale appel verneukt. Hij was homoseksueel in een tijd en een land waar dit verboden was. Werd door éen van zijn minnaars bestolen. Meldde dit argeloos bij de politie. Waarop Turing uiteindelijk veroordeeld werd tot castratie met vrouwelijke hormonen. Die hem ook nog eens dik maakte. Waar hij zijn hele leven een slanke hardloper was geweest.

Turing werd pas de afgelopen jaarwisseling, 59 jaar na zijn dood, een koninklijk pardon verleend. De veroordeling om homoseksualiteit heette daarbij:

a sentence we would now consider unjust and discriminatory and which has now been repealed.

En ik was aanvankelijk blij met deze postume correctie; hoe laat die ook kwam. Om het vervolgens toch eens te zijn met critici die stelden dat iedereen die veroordeeld en bestraft was indertijd, vanwege de grote onnozelheid om een biologisch gegeven strafbaar te maken, pardon had horen te krijgen. En niet alleen de man waarvoor door velen campagne was gevoerd. Die een oorlogsheld was geweest; omdat hij de geheime codes van de Nazi’s had helpen te kraken.

Mijn fascinatie voor de ideeën van Alan Turing [1912 — 1954] dateert al van heel lang terug. Daardoor was opvallend goed in te schatten waarop David Leavitt de accenten had gelegd in zijn biografie — afgezien van de homoseksualiteit die in al Leavitt’s werk aanwezig is.

Wonderlijk genoeg is over het leven van Turing ook niet zo heel veel bekend. De best ontsloten periode is nog de tijd in Bletchley Park, toen Turing zo geniaal de oorlogsinspanning van de geallieerden diende. En zelfs dat is een tijd van staatsgeheimen — openheid daarover kwam pas na het einde van de Koude Oorlog.

Dus zet Leavitt vooral in op de wetenschappelijke artikelen die Alan Turing schreef, en die hem tot éen van de vaders van de computer maakten. En de biograaf doet dit uitermate grondig. Onder meer door de lezer de dienst te leveren om uit te leggen welk probleem Turing aanvankelijk eigenlijk probeerde op te lossen.

En dat had dan weer te maken met de discussies over de grondslagen van de wiskunde, zoals die gevoerd werden in de eerste helft van de twintigste eeuw.

Grootste verrassing aan deze biografie — mede omdat ik het eigenlijke levensverhaal al zo goed kende — was daarom voor mij dat Alan Turing bijvoorbeeld nog met Ludwig Wittgenstein gediscussieerd heeft over logica. En dat deze gedachtewisselingen zijn opgetekend.

Daarnaast was er het titbit dat er nog even een verloving speelde, tijdens de oorlog, maar dat Turing zijn fiancée eerlijk verteld had meer van de mannen te zijn.

Leavitt doet dit persoonlijke gegeven haast achteloos af. Terwijl ik nu ineens zeer benieuwd ben naar wat deze vrouw te zeggen zou hebben gehad over Turing. Te veel aan die man is nog altijd legende. Hij was het stereotype verstrooide geleerde; en daar kwamen verhalen van. Hield hij zijn broek niet op met een stuk touw? Had hij niet een fiets waarop niemand anders rijden kon — omdat bij elke andere berijder de ketting er meteen af zou lopen?

David Leavitt, The Man Who Knew Too Much
Alan Turing and the Invention of the Computer
319 pagina’s
Phoenix 2007, oorspronkelijk 2006

 


Writers on Writing ~ John Darnton (intr.)

Schrijvers die het over hun vak hebben, had ik daar laatst niet al een haast onafzienbare reeks interviews over doorgenomen? Dat klopt, maar deze essays uit The New York Times waren ook heel prettig om te lezen. Zelfs al hebben ze de pretentie niet de schrijvers te portretteren, laat staan zijn of haar oeuvre te duiden. Dit zijn gewoon aangenaam korte stukken, elk van rond de 1.800 woorden, waarin ervaren auteurs het over éen of twee aspecten van hun vak hebben.

Ik bedoel, net zo makkelijk had ik een boek gelezen dat ‘Loodgieters over loodgieten’ heette, of ‘Ambulancebroeders over ongelukken’. Maar schrijvers hebben nu eenmaal het voordeel gewend te zijn voor een publiek te werken, en zullen enige moeite doen de lezer niet te vervelen.

Verder is het moeilijk iets algemeens te zeggen over de uitspraken die ze doen. Behalve dan dat het me niet verbazen zou dat dit boek, en het tweede deel, ergens als lesmateriaal zou dienen voor een cursus ‘creative writing’. Terwijl dit toch geen kookboek is, met uitgewerkte voorbeelden. De recepten waarmee enkele schrijvers ooit succes kregen, leveren niet automatisch een ander iets pruimbaars op.

Niettemin:

artists are a lot like gangsters. They both know that the official version, the one everyone else believes, is a lie.

Russell Banks
undefined

I can’t remember how many times I advised students to stop writing the sunny hours and write from where it hurts: “No one wants to read polite. It puts them to sleep.”

Anne Bernays
undefined

Some of the most thoughtful if not ingenious criticism written today is written by critics of film who, often as not, address themselves to work that is hardly worth their attention. The most meretricious or foolish movie will elicit a cogent analysis. Why? It may be a film’s auspices that obligate the critics. But it may be that, however unconsciously, they mean to reaffirm or defend print culture by subjecting the nonliterate filmgoing experience, good or bad, to the extensions of syntactical thought.

E.L. Doctorow
undefined

Most writers write too much. Some writers write way too much, gauged by the quality of their accumulated oeuvre.

Richard Ford
undefined

I keep aiming toward that novel that is just that, a true novel, but a novel for our time, dealing with an essential theme and an essential message in a subterranean, carefully hidden way, a message like a snake in the grass, as Trollope put it. There’ll be no boy meets tractor, nor even a professor meets sophomore.

Hans Koning
undefined

For the past 30 years the greatest novelists writing in English have been genre writers: John le Carré, George Higgins and Patrick O’Brian.

David Mamet
undefined

to write is to practice, with particular intensity and attentiveness, the art of reading. You write in order to read what you’ve written and see if it’s O.K. and, since of course it never is, to rewrite it ? once, twice, as many times as it takes to get it to be something you can bear to reread. You are your own first, maybe severest, reader. “To write is to sit in judgment on oneself,” Ibsen inscribed on the flyleaf of one of his books. Hard to imagine writing without rereading.

Susan Sontag

* NB: de tekst van al deze essays, en nog enkele meer, staat ook online

Writers on Writing
Collected Essays from The New York Times
Introduction by John Darnton

268 pagina’s
Henry Holt and Company, 2001

** in dit boek zijn de essays opgenomen van:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens geboeklogd zijn]