100 beste gedichten van 2001 ~ Geert Buelens red.

Vreemd. Lees ik opeens een gedicht van Joost Zwagerman dat niet onaardig is. Zwagerman! Een schrijver die ik kan bewonderen om zijn ambachtelijke kwaliteiten, maar wie mij verder grotendeels onverschillig laat. Zwagerman is toch vooral zoiets als een kant-en-klare opwarmmaaltijd uit de supermarkt; het vult, er zitten geen nare klonten in, en het lijkt op het oog nog op het voorbeeld ook.

Enfin, is hiermee het nut van zo’n bloemlezing als deze maar weer eens aangetoond. Omdat ik niet automatisch naar de namen van de dichters kijk, maar onbevangen lees, worden sommige vooroordelen weggenomen.

Blijft staan dat ook nu weer onnoemelijk veel poëzie me totaal onverschillig laat. De kwestie is natuurlijk: ligt dat aan mij, of kan ik gewoon niet lezen?

Ik hel er steeds meer toe over gewoon mijn poëzie-opvatting toch maar tot de juiste te verklaren. Wie al tienduizenden gedichten heeft gelezen, is daardoor gevormd.

Anneke Brassinga is trouwens ook met een mooi gedicht vertegenwoordigd in deze bundel, net als Leonard Nolens.

Stoort het
als ik de radio iets harder van je leen
en wat eten en ik vroeger wegga?
Het geeft toch niet dat ik hier
iets neerzet om iets anders en
een tijdje wegblijf en een volgende keer
hetzelfde en iemand op te halen?
Is het lekker
als ik dit en zachtjes daar
of misschien wel niets te doen?
En vind je het wel goed
dat ik mij vermom als zuidenwind en
alle smalle schouders op het strand
aanraak?

Joost Zwagerman

Geert Buelens red, De 100 beste gedichten van 2001
156 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 2002

Blijvend vertrek ~ Leonard Nolens

Elk dagboek liegt. Al zullen misschien niet alle leugens bewust zijn aangebracht. En zoals Carmiggelt zei, schrijvers moeten de waarheid liegen.

Eerst al is er het filter dat de dagboekschrijver legt over zijn of haar dag — uit de veelheid van waarnemingen, impressies, en emoties zal slechts een deel worden aangetekend.

Kan daar vervolgens nog een filter of wat aan worden toegevoegd. Want wie weet dat anderen mee gaan lezen, gaat domweg anders schrijven.

In de loop van Blijvend vertrek, zoals de verzameling dagboekaantekeningen van Leonard Nolens over de jaren 1983-1989 heet, wordt duidelijk dat een eerder dagboek uitgegeven gaat worden. En als dat kritisch succes oogst zal hetzelfde lot zijn woorden van dat moment kunnen treffen.

Na 1989 volgt de uitgave van de dagboeken ook aanmerkelijk sneller op het jaar dat de laatste aantekeningen gemaakt werden dan die eerste keer.

Maar laat Nolens ineens ook blijken weet te hebben dat anderen zijn intiemste gedachten zullen gaan lezen? Ik kan dat nog niet inschatten, na dit tweede dagboekdeel. Zelfs al schrijft hij over dat eerste boek:

[…] Morgen ligt je ziel op straat, kunnen de mensen haar zoenen of slaan. […]

Als blijkt dat zijn vriendin jaren een andere minnaar heeft gehad, levert dat toch behoorlijk wrange en persoonlijke passages op. Eerder in 1984 is Nolens nog behoorlijk kwaad op deze vriendin als zij aan anderen vertelt over het dagboek dat hij bijhoudt.

Terloops is er later triomf als Nolens een tijd zonder drank heeft gekund.

In de loop van dit dagboek is er op verschillende manieren meer een beweging naar buiten toe. Er is zoals gemeld die publicatie van Stukken van mensen. En Leon Nolens waagt zich ineens op televisie, in de gedaante van Leonard Nolens. Hij staat ineens de interviews toe waar hij voorheen heel goed zonder meende te kunnen.

Een directe reden hiertoe lijkt er niet te zijn. Behalve dan dat de schrijver veertig wordt, en hij Canetti aanhaalt, die veertigers een gevaarlijke generatie noemt. Want deze moeten nog zo nodig. Die streven naar macht.

Ik tekende bij het lezen ditmaal onder meer aan:

Elk gedicht is een afscheid van het gedicht, een verlangen om verlost te worden van het verlangen naar een gedicht. [176]

scheiding

Waarom je schrijft? Omdat je in bijna niets de interesse deelt van de meesten. Je weet het nu, je durft het jezelf toe te geven: wat je dagelijks bezighoudt is zo schaars, of wordt zo zelden door anderen geuit, dat je wel moet getuigen van een realiteit die anders niet aan bod zou komen. Getuigen, ja,omdat je beseft hoe belangrijk andere getuigen zijn geweest voor jou. […] [186]

scheiding

Enkele geboden voor de jonge dichter:

  1. Begin met een rustig vers dat bij voorkeur eindigt op een punt. Geef de lezer (die je bent) de kans om de klink te vinden, de deur. Schreeuwen, jagen, al wat uitzinnig is: verstop het tussen de regels.
  2. Laat je niet meeslepen door je geliefde procedé van de molenwiekende, bezwerende, zeurende herhaling. (Bedenk voortdurend dat de soep kouder wordt gegeten dan ze wordt opgediend.)
  3. Gebruik zo weinig mogelijk adjectieven. Het substantief geeft aan de tekst de hardheid van een object.
  4. Trek je niets aan van deze geboden.
  5. Aanvaard dat je per jaar niet meer dan tien gedichten kunt maken: één per maand (twee maanden reces).
  6. Laat je zo veel mogelijk afleiden van je werk. Verstrooidheid werkt de inspiratie in de hand. De muze altijd via een omweg versieren. Pak haar van achteren!
  7. Altijd bedenken dat je werk niet minder telt dan dat van Homerus, Dante, Shakespeare, Hölderlin, en Pessoa.
  8. Het huwelijk van anarchie en classiciteit.
  9. Het masker aanvaarden.
  10. Vandaag zo schrijven dat je de tekst met plezier zult herlezen op je sterfbed.
  11. Durven te stoppen met schrijven. Geen angst voor de leegte, het blanco. Het gedicht van een halve hand groot niet per se verwerpen.
  12. Schrijf breedvoerig en tegelijk compact, wellustig ascetisch, genotziek droog, barok sec. Bach. Rimbaud.
  13. Schrijf ik, en denk daarbij voortdurend aan iets anders, een zandkorrel, een scheermes of een warme valwind.
  14. Bouw. Maak. Met dezelfde bezieling waarmee je vroeger hebt beleden. [189]
scheiding

De meeste gedichten zijn ongedekte cheques. [206]

scheiding

De meeste poëzie van mijn generatiegenoten moet apart, in een speciaal daarvoor bestemd hoekje van de bibliotheek blijven staan. Die gedichten verdragen niet de aanwezigheid van Socrates, Montaigne, Nietzsche en Bloch; van Novalis, Rimbaud, Pessoa, Vallejo en Milosz. Je moet ze lezen met de oogkleppen van onze critici die zich niet kunnen of willen begeven buiten het kleine referentiepatroon van onze naoorlogse en Nederlandse poëzie. Ze leggen de lat zo laag, ze verwachten zo weinig, deze dichters, deze critici. Ze zijn al zeer tevreden als gedichten goed zijn gemaakt, intelligent geconstrueerd. Maar laat er niet te veel gedacht en gevoeld worden. […][269]

scheiding

[ is vervolgd ]
[ Dit is het tweede boeklogje uit een reeks van vijf, die hier begint. ]

Leonard Nolens, Blijvend vertrek
1983–1989
170 pagina’s
© 1993
in: Leonard Nolens, Dagboek van een dichter
1979–2007
1060 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2009

Dagboek van een dichter ~ Leonard Nolens

De relatie tussen lezer en schrijver is doorgaans vluchtig. Het kan heel goed dat die slechts een boek aanhoudt. En soms zelfs niet eens die tijdsduur haalt.

En hoewel bijna alles in de relatie tussen lezer en schrijver van éen kant komt, kan een tekst toch heel wat oproepen. Is het niet om de inhoud alleen, dan wel om wat de inhoud zoal vertelt over de maker.

Ik heb te veel boeken in mijn leven gelezen om ze niet te doorzien inmiddels, die schrijvers. Want ik neem hun pogingen tot imponeergedrag waar. Herken hun trucjes. En ik moet daardoor ook toegeven boeken weleens te beoordelen op de persoonlijkheid van de maker; of althans, mijn interpretatie daarvan — wat dan zelfs nog los kan staan van de inhoud.

Pochers en bluffers mag ik namelijk niet.

Een matig boek van een aardig iemand kon me daardoor best eens beter bevallen dan een alom bewonderd meesterwerk van een pretentieuze lul.

En in de weken dat ik met het Dagboek van een dichter van Leonard Nolens bezig was, heb ik met regelmaat moeten nadenken over dit verschijnsel.

Nolens legt namelijk nadruk in dit dagboek op een aantal gedragingen die me bij anderen, zoals een Jeroen Brouwers, hogelijk kunnen irriteren.

Man keert zich bewust af van de wereld om kunst te maken.

Man isoleert zich bewust van ieder ander, door geen normaal geregeld werk te nemen, met het bijbehorende normale inkomen, en geen pogingen tot netwerken te doen, en geen zitting te nemen in jury’s of andere commissies,

De man klaagt vervolgens op papier geen vrienden te hebben, en in alles alleen te staan.

Hoe vaak las ik dit niet eerder bij anderen. Komt daar in het geval van Leonard Nolens bij dat hij poëzie schrijft. In een tijd waarin gedichten iets geworden zijn voor een schaarse liefhebber — die dan liever nog een dichtersavond bezoekt dan een bundel te kopen.

Geeft hij bovendien aan jonge dichters als advies niet te denken dat het mogelijk zou zijn om meer dan tien à twaalf goede gedichten te schrijven per jaar. Zelfs als deze niets anders doet dan dichten.

De kunstenaar als lijdend voorwerp komt nogal hinderlijk aan bod in deze dagboeken derhalve. Het schrijverschap als slachtofferschap. Clichés zijn het inmiddels geworden. Poses kunnen het o zo makkelijk zijn.

Maar geen artiest of schrijver is interessant om wat hij of zij lijden moet. Van Gogh schilderde niet met zijn afgesneden oor. Of het resultaat van al die opoffering nog ergens op lijkt; dat is voor mij het enige dat telt. Nolens kende ik wel als dichter, en nu dus ook als dagboekauteur. En in beide stielen acht ik hem inmiddels hoog.

Nolens’ Dagboek van een dichter is een verzamelbundel, met aantekeningen uit een kleine dertig jaar leven. In deze periode verschenen al vier deelverzamelingen los. Daarom heb ik ook apart boeklogjes gewijd aan Stukken van mensen, Blijvend vertrek, De vrek van Missenburg, en Een lastig portret.

Daarover zij opgemerkt dat me de eerste twee delen beter bevielen dan de daarop volgende. Dat kan heel goed zijn omdat hij in die periode van schrijven nog niet van plan was om zijn aantekeningen te publiceren. Later wist hij dat anderen mee zouden lezen. De dagboeken worden ook klageriger dan. Waarmee ik overigens geen oorzakelijk verband suggereer.

Wellicht ook raakte ik aan Nolens’ toon gewend, waarmee deze ineens minder bijzonder leek.

Een vijfde deel had de titel Verborgen agenda zullen krijgen. Alleen verscheen dit nooit — behalve dan nu, in de verzamelband. Nolens heeft ook dat aangeboden aan zijn uitgever; maar waarom die er vervolgens mee wachtte wordt niet duidelijk uit de tekst. Wat mij dan weer aanzet tot speculatie. De drankzucht in die jaren, en het geklaag daarvan het gevolg, zijn in elk geval geen reclame voor de dichter als mens.

Waarschijnlijk hangt mijn grote waardering voor deze uitgave dus op enkele heel kleine dingen.

Leon Nolens merkte bijvoorbeeld dat zijn dagboekaantekeningen in 1979 ineens ergens op gingen lijken. Was hij al tweeëndertig, had hij al zijn hele leven zulke notities gemaakt, kregen deze ineens een opvallende kwaliteit.

Speculatie van mijn kant is dan weer dat hier misschien de invloed van Canetti speelde. Diens aantekenboek Die Provinz des Menschen was in 1976 in vertaling uitgebracht. En daarmee lag er een voorbeeld van hoe nuttig het was als iemand aantekeningen bijhield in de pauzes als hij niet met zijn hoofdwerk bezig was — bij Canetti was dat die Masse und Macht.

Nolens roemt Canetti ook een paar keer, door de jaren heen. Daar waar verder bijvoorbeeld hoogstens opviel dat hij Komrij’s polemiek zo vervelend vond; en diens gedichten Sinterklaasrijmelarij. [Komrij dan weer wijdde ooit een pesterige column aan de vervelende manier waarop Nolens zijn gedichten zou voordragen.]

Nee, de eerste tien jaar dagboek vooral maakten dat het heel logisch leek dat iemand zich wel verschansen moet, om zijn overgevoeligheid nuttig te kunnen gebruiken. Omdat het offers vergt om iets van kwaliteit te kunnen schrijven.

Konden de achttien jaar die daarop volgden dat beeld niet meer wegnemen — het enige voordeel waarschijnlijk van zo’n dikke verzamelband, waarin een half mensenleven even op looppas doorgenomen wordt.

Desondanks tekende ik uit de laatste tien jaar van Nolens’ aantekeningen onder meer aan:

Misschien is dat het enige spectaculaire wat een dichter in deze tijd nog kan doen: een taal van de intimiteit uitvinden, een verstild spreken tegen de bombast van de reclame in, tegen het pathos van de politieke slogans, tegen de dorheid van de economische analyses, tegen de sensationele waan van het werkelijkheidsonderricht dat kranten en andere media ons denken geven. […][698]

scheiding

Het vierde deel van dit dagboek, dat je dit najaar had willen publiceren, waarom komt dat er niet? Omdat je het niet durft te lezen. Hoe verklaar je dat het dagboek, toch bij uitstek het genre dat iemand vooral voor zichzelf schrijft, de schrijver ervan zo’n angst inboezemt? Omdat hij tijdens het lezen zijn leven moet overdoen? Zoals een hond terugkeert naar zijn braaksel? [705]

scheiding

Opnieuw: het materiaal van de schrijver is zijn gereedschap. […][749]

scheiding

Kunst maken is de meest elitaire bezigheid: men verlaat het huis en de geliefden, de massa en de straat om zijn intiemste droom te verwezenlijken. Het kunstwerk zelf is als het goed gaat de superieurste vorm van democratisch leven: het verzoent eigenmachtig en vrijelijk zijn mening en wensen met die van anderen, als is hun weerstand aanvankelijk nog zo groot.

De kunstenaar is een groot egoïst, het kunstwerk een groot democraat. [820]

scheiding

Je leest vooral wat de tand des tijds heeft doorstaan. Tijdgenoten lezen is vaak tijdverlies. Met die gedachte sta je niet alleen. Vergeet dus niet dat heel wat tijdgenoten hetzelfde denken van jou! [977]

scheiding

Zelfhaat is het beste bewijs dat er zoiets bestaat als een zelf. [1017]

Dit is het laatste boeklogje uit een reeks van vijf, die hier begint.

Leonard Nolens, Dagboek van een dichter
1979–2007
1060 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2009

Fractie van een kus ~ Leonard Nolens

Andermans intimiteiten. Heel de literatuur gaat over andermans intimiteiten. Al is dat zeker niet uniek voor hogere cultuur; de belangstelling voor intimiteiten vult rekken vol met tijdschriften, en bijna alle uitzendingen op TV.

Ik zou dus gewend moeten zijn om te gaan met andermans ervaringen. Misschien is het zelfs wel wat mij mens maakt; dat ik altijd nieuwsgierig ben naar de meest persoonlijke ervaringen van iemand anders.

Toch werkt het niet zo, bij mij. Tuurlijk, ik zoek voor mijn vermaak zeker om herkenning van het eeuwig menselijke, maar een voorwaarde om geboeid te blijven, is dat daar absoluut verwondering bij moet.

En al te veel expliciteren, laat bij mij al gauw de verwondering verdwijnen. Verveling komt daar dan voor terug.

Leonard Nolens dicht over de liefde. En wat is er moeilijker dan dichten over de liefde zonder die belachelijk te maken door al te particuliere gevoelens. Toch kan hij het wel. Het zou mij niet veel moeite kosten om uit Nolens’ oeuvre tien gedichten te kiezen die mij zonder meer aanspraken; waarvan ik blij ben ze te hebben leren kennen.

Helaas bevat deze bundel daar geen van, omdat er niet éen verwondering opriep. Waarschijnlijk omdat een te groot aantal meer beschreef dan mij wel lief was.

En dus concludeer ik maar weer hoe jammer het is dat voor actieboekjes, als deze voor de gedichtendag 2007, altijd iets nieuws wordt geschreven. Waarom wordt nu nooit eens beproefd materiaal gebruikt, dat kenners loven, om het grote publiek eens echt te tracteren?

Leonard Nolens, Een fractie van een kus
10 gedichten
Poetry International
Em. Querido’s Uitgeverij © 2007

Lastig portret ~ Leonard Nolens

Vier losse delen aan dagboekaantekeningen verschenen er van Leonard Nolens, voor er elf jaar na de laatste een verzamelband uitkwam. Daarin is nog een vijfde deel opgenomen, dat nooit apart verscheen, en meer.

Misschien dat me nog duidelijk wordt waarom dat vijfde deel er nooit kwam, als ik weldra de notities lees uit de jaren 1997 tot en met 2007. Maar afgaand op het vierde deel, Een lastig portret, zijn er misschien aanwijzingen.

Een lastig portret is een plots zeer lichamelijk dagboek, vergeleken met de delen ervoor — wat vooral samenhangt met de gezondheidsproblemen van Nolens; zoals een hartkwaal; en nog veel meer; die weer heel goed van diens drankzucht kunnen komen.

En als Nolens niet ziek is, of herstellend, meent hij bijvoorbeeld ineens melding te moeten maken van zijn geilheid. Alsof die blijk van vitaliteit alles in het dagboek weer in balans kan trekken.

Die eerlijkheid siert hem. Vanzelfsprekend. Alleen blijk ik aantekeningen over lichamelijke kwalen, hoe levensbedreigend ook, of juist het ontbreken daarvan, niet zo heel bijzonder te vinden. Zelfs niet als een dichter er over schrijft. Op zekere leeftijd krijgt namelijk vrijwel iedereen kwalen. Dan ook vaak zijn die kwalen plots het enige dat deze mensen als gesprekstof voor handen hebben. Dat is in het dagelijkse leven al vervelend genoeg om aan te moeten horen. Laat staan dat ik daar nog eens over lezen wil.

Zodra een dagboek te zeer klaagboek wordt, wordt daardoor alles ook groezelig en aangetast.

In dit vierde dagboekdeel wordt dan wel weer meer duidelijk over de ontstaansgeschiedenis van Nolens’ dagboeken. Want, aantekeningen maakte hij altijd al. Alleen gebeurde het plots in 1979, op zijn tweeëndertigste, dat hij ineens notities maakte die een extra waarde leken te hebben.

De dagboekaantekeningen van dat moment zet hij als schepping dan ook nadrukkelijk naast zijn poëzie. Al is Nolens wel blij dat de gedichten aanmerkelijk beter verkopen. Twee keer zo goed.

Bovendien was er wel degelijk een terugval na de publicatie van het eerste dagboekdeel, omdat daarmee ineens de onbevangenheid verdween om aantekeningen vast te leggen.

Ook dit boeklogje is overigens nog steeds een voorlopige peiling, voor een hopelijk langere beschouwing over het hele Dagboek van een dichter. Het zal misschien duidelijk zijn dat deze uitgave me in hoge mate intrigeert — maar wellicht juist daardoor kan het boek, of de auteur daarvan, plots ook behoorlijk irriteren.

Desalniettemin tekende ik ditmaal aan:

‘[…] De meeste auteurs van dagboeken, maar niemand helderder dan Amiel, hebben zelf ontdekt hoe het dagboek zijn doel missen moest en de persoonlijke ontwikkeling en daadvaardigheid aantastte. Halverwege echter tussen de bewuste omschepping der realiteit door de kunstenaar en de nimmer bereikte onbevangen weergave der werkelijkheid, kan het dagboek een boeiend grensgeval zijn in het domein der literatuur.’

[met instemming aangehaald citaat uit
de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur] [528]
scheiding

Nooit geweten dat de technische problemen bij het ontwerpen van een stoel en het tekenen van een huis dezelfde kunnen zijn, zoals de meeste mensen waarschijnlijk niet beseffen dat prosodische kwesties levensvragen zijn. Wie goed schrijft is daarom nog geen goed schrijver. [535]

scheiding

Ook de dagboekschrijver formuleert zo zorgvuldig mogelijk. Hij weet immers dat het altijd een ander is die hem straks zal lezen, ook al is hij het zelf. [563]

scheiding

‘De politiek is de kunst om mensen te beletten zich te bemoeien met hun eigen zaken’

[citaat van Paul Valéry, 629]
scheiding

‘Elke partij speelt profeet. De hele politiek zou er anders uitzien indien al dat beloven en voorspellen door iedereen werd beschouwd als onverdraaglijk en hoogst onfatsoenlijk.

[ibidem]
scheiding

Wat onvertaalbaar is, wordt op den duur ook onleesbaar. Cryptische dichters die vandaag nog gewaardeerd worden om hun zogenaamde nieuwheid, verliezen zoveel jaar later het verrassingseffect dat ons nu heel even doet opkijken. Over vijftig jaar lijken ze op opzichtig geschminkte vrouwen die vergeefs proberen hun ouderdom te verbergen. […][663]

scheiding

Dichters weten met statistische zekerheid dat bijna niemand geïnteresseerd is in wat zij maken, dus in wat ze zijn. Dat inzicht bepaalt hun levenshouding: zij gaan er terecht vanuit dat de man of vrouw die tegenover hen zit, met wie zij een boeiend gesprek voeren, een glas drinken en misschien straks naar bed gaan, geen belangstelling toont voor hun waarachtige intimiteit. Dat gebrek aan belangstelling veroorzaakt aanvankelijk woede, verdriet, machteloosheid en zelfs verbittering, maar heeft uiteindelijk, wanneer de poëzie het haalt en overeind blijft te midden van zoveel onverschilligheid tot gevolg dat de dichter zijn lezer in de toekomst projecteert en wezenlijk schrijft voor het nageslacht. […][686]

scheiding

[ is vervolgd ]
[ Dit is het vierde boeklogje uit een reeks van vijf, die hier begint. ]

Leonard Nolens, Een lastig portret
1994–1996

182 pagina’s
© 1998
in: Leonard Nolens, Dagboek van een dichter
1979–2007
1060 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2009

Liefdes verklaringen ~ Leonard Nolens

Met enig nadenken ontstaan er altijd nuances. Die het leven vervolgens nog behoorlijk ingewikkeld kunnen maken.

Dus kan ik zelfs jaloers kijken naar uitgesproken binaire oordelen als die van bijvoorbeeld een Theo Kars, over poëzie; die deze kunst een anachronisme noemde, een vorm van orale literatuur die al overbodig is sinds de drukpers werd bedacht.

En Witold Gombrowicz had weliswaar meer woorden nodig om de poëten af te branden; dat affakkelen zijn doel was, wordt al in de eerste regels duidelijk van zijn essay ‘Tegen dichters’.

Na een kleine tien jaar boeklog ben ik nog altijd niet nader tot het antwoord gekomen op het raadsel dat de meeste poëzie me niets zegt, en sommige gedichten me toevallig wel iets doen. En dan zelfs meer nog dan welke andere soort teksten ook, vreemd genoeg.

Waar éen van de doelen achter deze website toch was om de redenen achter zulke vooroordelen uit te zoeken.

Maar een boeklog is waarschijnlijk het juiste medium niet om zulke enigma’s op te lossen. Het blijkt namelijk nogal wat makkelijker te zijn om een gedichtenbundel objectief te bespreken, dan om puur subjectief te beschrijven waarom een groot aantal van de opgenomen verzen me volkomen koud laat. Terwijl volkomen subjectiviteit nu net het bestaansrecht is van deze website.

Hoewel.

Terwijl ik de jaren aan verzamelde aantekeningen las van de Vlaanse dichter Leonard Nolens lag het voor de hand om daarnaast zijn poëzie te lezen. Zijn gedichten zijn immers ook handzaam in éen kloeke band beschikbaar. En in diens aantekeningen gaat het nogal eens over poëzie.

Beide boeken hadden elkaar prachtig kunnen aanvullen.

Ware het niet dat poëzie voor mij zo nooit werkt. Het lukt me al zelden om een gedichtenbundel van kaft tot kaft te lezen; simpelweg omdat er na de eerste gedichten vervolgens niets meer binnen komt. Een poëziebundel moet ik op een willekeurige plaats openslaan, om dan éen vers te lezen, of hoogstens twee, om zo’n boek dan weer voor een tijdje weg te zetten.

En een verzameld werk leent zich totaal niet voor deze aanpak. Daar staan te veel gedichten in. Het kost jaren, zo niet decennia, om die allemaal tenminste éen keer te hebben gelezen op de voor mij beste manier.

Dus kon een vrij willekeurig gekozen bundel als Liefdes verklaringen, uit 1990, hoogstens dienen als de aanvulling op het Dagboek van een dichter. Met de hoop dan wel dat een bundel waarin de dichter verkent hoe dicht liefde soms tegen haat aan schuurt, toegankelijker zou zijn geworden, door alle wel rechtstreeks uitgesproken oordelen in de bundel met aantekeningen.

Alleen viel dat toen nog tegen. Ik zag wel wat er stond. Ik wist misschien, even, beter dan ooit van de aanleiding tot een gedicht of wat. Ik kwam alleen geen regels tegen die zich onmiddellijk met weerhaakjes in mijn geheugen vastzetten; noch zinnen die pas later hun gift vrij wisten te geven.

Waarom dat was, verdient nog altijd nader onderzoek.

scheiding

Eigenaar

Woorden stinken niet. Ze krijgen nooit een kleur.
Alleen ons vlees, het warme korte, kan niet liegen.
Het bloost ons uit. Het zweet ons aan. Het debiteert
De juiste ziel van het verbond dat wij verdienen
In het vluchtig bed, de deur waarin wij staan
Van onze jaren om er samen door te gaan en weg.

 
Of zijn we deze deur? Dat zwarte gat? Voor wat?
Zijn wij dit duister doorgangshuis dat voor iets anders
Luchtig is en lichtig, iets dat ons huurde? Dat bezat
Onze bezitloosheid? – Een opgebrande heeft geschreven:
‘De liefde heeft haar zege en de dood de zijne,
De tijd en de tijd nadien. Wijzelf hebben er geen.’

Leonard Nolens, Liefdes verklaringen
Gedichten

56 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1990

Stukken van mensen ~ Leonard Nolens

Terwijl boeklog rustig zijn laatste reguliere jaargang afrondt, moest ik toch nog eens een paar maal dieper ingaan op het gegeven dat dit een logboek is. En geen lullige verzameling van boekrecensies. Al wat op deze pagina’s komt te staan, toont allereerst een momentopname van mijn gedachten.

Ik las een boek. Dat leverde mij ideeën op. Vervolgens werden daar enkele van aangetekend. En die hoefden niet per se met het gelezen boek te maken te hebben. Iets dat bezoekers maar niet willen begrijpen; terwijl dat uitgangspunt nochtans vanaf dag éen staat aangegeven op de website.

Het raadsel van boeklog is voor mij dan weer dat er zo zelden komt te staan wat ik me voornam om hier aan te tekenen. De gedachten in mijn hoofd zijn hoogstens de vroedvrouwen van zinnen als deze. Een voorname reden om een persoonlijk leesdagboek als dit bij te houden, is simpelweg dat het ook mij telkens weer verbaast wat ik te melden zou hebben.

Alleen is dus wel dat lezen nodig, om dit talige proces bij mij op gang te brengen.

Op iets kunnen reageren, werkt goed om een strikte regelmaat vast te houden in het vastleggen van aantekeningen.

Ik schrijf dit ook op als een zijdelingse inleiding van een reeks boeklogjes over het Dagboek van een dichter van Leonard Nolens. Dat dagboek biedt liefst achtentwintig jaar aan aantekeningen. Het is dan ook meer dan duizend pagina’s dik.

Nolens publiceerde zijn dagboek oorspronkelijk in vier losse delen, die tot en met 1996 liepen. In de verzamelband zijn die oeruitgaven nog eens aangevuld met aantekeningen uit de jaren 1997–2007. En voor boeklog lijkt het me verstandig om zeker vijf afleveringen aan deze totaaluitgave te wijden — en daarbij dan het oorspronkelijke publicatieschema te volgen. Dit dagboek is simpelweg te rijk om even in éen boeklogje af te doen. Ook al omdat de omvang van duizend pagina’s betekent dat ik aan het eind waarschijnlijk niet meer weet wat mijn eerste gedachten waren bij Nolens’ ideeën.

In de eerste jaren poneert Nolens bijvoorbeeld met regelmaat absoluutheden over wat hij van literatuur verwacht — wat ik prettig vind, want zijn verlangens en constateringen gelijken de mijne. Maar misschien verdwijnt dit aspect later wel uit het dagboek. Wie hoge eisen stelt, wordt vaak teleurgesteld. En teleurstelling is niet eeuwig vol te houden.

In het gedeelte dat ooit werd uitgegeven onder de titel Stukken van mensen is Nolens begin dertig. Duidelijk wordt onder meer dat ‘Leonard Nolens’ een pantser is dat hij aantrekt als hij naar buiten treedt, als dichter. De aantekeningen worden namelijk nadrukkelijk geschreven door Leon. Die toch een net wat ander iemand is.

Leon dacht indertijd telkens na over schrijven, en wat auteurs dan van zichzelf tonen in hun tekst. Terwijl hijzelf zo vaak zat te wachten tot een gedicht hem overkomen mocht. Onderwijl vluchtend in het maken van aantekeningen. Soms schreef hij eigen ideeën op, soms is zijn dagboek een common place-boek van andermans inzichten — aantekeningen allemaal die hij later tezamen de kiemen van zo veel van zijn poëzie zou noemen.

Ik noteerde van zijn woorden onder meer:

Enkel schrijvend heb ik de indruk dat ik werkelijk denk. Dat herinnert me aan een uitspraak van Musil — en ik moet hier citeren uit het hoofd: ‘Mijn gedachten moeten werken; ze krijgen hun werking niet cadeau.’ [8]

scheiding

Ik schrijf dit op voor de lezer die ik al zal zijn. [14]

scheiding

Elke schrijver wil zich interessant maken. [17]

scheiding

‘In tijdschriften publiceren is zoiets als pianospelen op het dek van een pakketboot’. [27]

scheiding

[…] Ik ken in mijn omgeving genoeg getalenteerde, erudiete, intelligente, gevoelige mensen die dromen van een boek, maar zij bezitten te veel karakter, te weinig gebrek aan karakter. Zij hangen te zeer vast aan aan hun (vaak virtuoze, maar ontleende) taalgebruik, aan hun (vaak superieure) intelligentie — meestal bevestigt door schitterende studies en loopbanen –, hun hoogstaand gevoel voor cultuur en artistieke scheppingen. Zij missen het argwanende, kinderlijk afwijzende en puberaal koppige elan om tegen het gevestigde in te gaan en daartegenover hun eigen wereld te stellen. […] [41]

scheiding

In de loop van de afgelopen tien jaar heb ik misschien twintig romans gelezen, en sommige daarvan niet eens uitgelezen. Ik voel me tijdens de lectuur meestal bedot. [47]

scheiding

Dat weinig jonge auteurs in staat zijn tot een intieme, intimistische manier van schrijven, maakt deel uit van een algemeen, sociaal fenomeen. Het is moeilijk in deze tijd de kracht op te brengen om buiten het gewoel en wars van alle openbaarheid een bedachte dialoog met zichzelf te blijven voeren en een strikt persoonlijke levensstijl te creëren. Weinigen hadden of hebben de moed om tot hun dertigste te lezen, te blijven studeren, en in relatieve onbevangenheid hun talent naar alle kanten te laten openstaan, te laten rijpen. Bijna al wat het licht ziet op literair en artistiek gebied, blijkt, na de eerste schok van een oppervlakkige bewondering, een onvoldragen vrucht. [85]

scheiding

Als ik een boek lees moet ik de indruk hebben dat het voor zijn auteur alles heeft betekent. Te veel schrijvers zijn onder andere schrijver. Ze blijven boeken publiceren omdat ze door een eerste boek in een bepaald circuit zijn terechtgekomen; omdat ze bekend willen staan als het fantasma ‘auteur’; omdat het geld opbrengt en prestige verleent. […][112]

scheiding

[ Dit is het eerste boeklogje uit een reeks van vijf Is daarom vervolgd ]

Leonard Nolens, Stukken van mensen
1979–1982

169 pagina’s
© 1989
in: Leonard Nolens, Dagboek van een dichter
1979–2007

1060 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2009

Vrek van Missenburg ~ Leonard Nolens

Het karakter van Nolens’ dagboekaantekeningen verandert in de loop der jaren. En niet eens alleen omdat de schrijver ouder wordt.

Misschien is het dat de uitgave in losse delen, oorspronkelijk, ieder van deze delen een eigen grondtoon gaf. Waar Nolens op geselecteerd kan hebben bovendien; bewust of onbewust.

Of wellicht spreekt hier enkel een vooroordeel van de lezer. Die, hoe rustig lezend ook, toch even het leven van een ander in ijltempo aan het doornemen is. Net was deze man nog amper dertig, ondertussen is hij de veertig al gepasseerd. Levensjaren lijken soms bijna echt een snelheid aan te geven. En de horizon is wel net anders dan. Wat eerst nog verrast herkend werd, is even later al zo vertrouwd dat er niet meer goed naar gekeken hoeft te worden.

In het vorige dagboekdeel, Blijvend vertrek, viel al op dat Nolens ineens slechts enkele bladzijden nodig had om een heel jaar aan aantekeningen te publiceren. Speelde hij nog vals ook, want het grootste gedeelte van het dagboek over 1986 bestaat uit een verhaal.

De vrek van Missenburg maakt duidelijk dat de auteur dan ineens weet aantekeningen te maken met als doel ze te publiceren. Ineens schrijft hij niet enkel óver poëzie, en de betekenis daarvan, plots duiken zelfs gedichten tussen de notities op.

De notities die hij maakte tussen 2 en 9 december 1991 werden zelfs al eerder elders uitgegeven.

Wat me bovenal bevalt, zijn de hoge eisen die Nolens stelt. Aan alles. Ook aan zichzelf. Waardoor hij bijvoorbeeld wat beduusd moet constateren dat een ruime werkbeurs van een jaar, die hem vrijstelde van enig ander werk, amper vijftig gedichten heeft opgeleverd. Waarvan de helft weg kan.

Bovendien levert die eeuwige kritiek ineens meta-aantekeningen op, waarin de auteur probeert te analyseren hoe zijn notities veranderen in de wetenschap dat ook een ander die dra zal gaan lezen.

[…] jij tracht altijd intuïtief of bewust te anticiperen op wat over enkele jaren de moeite van het herlezen waard zal zijn. Dat is niet een dagboek houden. Dat is de vrekkigheid van iemand die bang is dat de eenzame spaarpot van zijn gedachten en gevoelens leeg raakt, en daarom voortdurend zijn gemoedsleven overschrijft op deze rekening, op deze innerlijke boekhouding. Het resultaat wordt straks een sentimentele optelsom, een doordachte verzamelnaam. […][513-514]

Maar, de nieuwsgierigheid bij mij over Nolens’ woorden blijft. En ondertussen tekende ik zelf onder meer aan:

Je leest, je moet je hele leven blijven lezen omdat anderen — je voorgangers, sommige tijdgenoten — je helpen je vragen te formuleren. Dat is het enige antwoord dat je lezend zoekt: hóé stel ik wélke vragen? [342]

scheiding

Graham Greene is dood. Max Frisch is dood. Ik moet hen lezen om hun voortbestaan te garanderen. Ik voel me schuldig zolang ik niet al was het maar één pagina van hen gelezen heb.

scheiding

Kranten liegen omdat ze bestaan bij de gratie van hun onmiddellijkheid, hun gebrek aan de afstand in de tijd. De ruimte van de krant is nog te veel een vandaag om al over vandaag te mogen en te kunnen schrijven. Nieuws, vanmorgen nog heet van de naald, wordt morgen koud en oneetbaar. […][372]

scheiding

De aandacht, in de media, voor kunst? Je ziet zoveel rommel aandacht krijgen dat aandacht tegenwoordig bijna automatisch verwijst naar rommel. Zo zal het ook met je eigen werk gaan als morgen wordt bekendgemaakt dat je de staatsprijs hebt gekregen. Kritische mensen, die net als jij vinden dat kwaliteit iets zeer schaars is geworden, iets dat door de apparatsjiks van de cultuurmachine over het hoofd wordt gezien, zullen bij de bekendmaking het hoofd schudden en denken: ach, weer zo’n knaap die de laatste tijd zo vaak onze aandacht wilde trekken dat hij haar ten slotte heeft gekregen. […][413]

scheiding

Vertalen is de beste manier om al zeer vroeg, als je zelf nog niets te zeggen hebt, te leren schrijven. Het leert je om je alle woorden, alle zinswendingen toe te eigenen die je later nodig hebt om aan je eigen gevoels- en denkwereld toe te komen. […][446]

scheiding

Wie geen enkel boek heeft gelezen, kan geen boeken schrijven. Wie alle boeken heeft gelezen, evenmin. [470]

[ is vervolgd ]
[ Dit is het derde boeklogje uit een reeks van vijf, die hier begint. ]

Leonard Nolens, De vrek van Missenburg
1990–1993

165 pagina’s
© 1995
in: Leonard Nolens, Dagboek van een dichter
1979–2007

1060 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2009