Blinde reus ~ Hans Ree

Iedereen klaagt altijd over de overheid, maar niemand doet er iets aan. In die zin is wat de gemeente uitvoert, of het kabinet, zoals het weer. Er vindt van alles plaats, perfect voorspellen wat er gaat gebeuren, lukt bijna nooit, en je moet het allemaal maar over je heen laten komen; als je pech hebt.

Niet altijd kan ik het opbrengen zo lankmoedig te kijken naar de boven mij gestelden. Redelijkheid helpt niet, als er met mijn grondrechten gesold wordt; om een voorbeeld te noemen. Tegelijk heeft kwaadheid alleen zin als die tot samenwerking leidt, en een groot en goed gehoord collectief protest. En ook tegen die gezamenlijkheid verzet zich veel in me. Waardoor er niets gebeurt.

In het lijstje met vormende boeken dat ik ooit opstelde, had het werk van Hans Ree niet mogen ontbreken. Zo besef ik nu, na het lezen van een tweede algemene bundel in korte tijd.

Op zijn best ontrekken de columns in De blinde reus zich aan de beperkingen van het krantenstukje. Tijdloze beschouwingen blijken het dan te zijn geworden. Waaruit door sommige details wel blijkt dat die zich in de jaren tachtig afspeelden, of dat ze geschreven zijn door een Nederlander. Maar die details doen zelden af aan de universele geldigheid van wat Ree beschrijft.

Bij herlezing maakten vooral de stukken indruk over de waanzin van de bureaucratie in Nederland, en hoe individuen geleerd hebben om zich daar tegen te verzetten; wat vooral gebeurt door de blinde reus te negeren.

En ooit las ik zulke beschouwingen dus nog met ongeloof, voordat het leven erover heen kwam, en alles nog ernstiger bleek te zijn.

Ree valt in deze bundel onder meer over onderzoek van Stephen Jay Gould, en anderen, wat zou aantonen dat sporters geen ‘hot hands’ kunnen hebben. Want statistisch is gewoon niet aan te tonen dat de ene succesvolle score de volgende oproept. Wat wel bestaat, is dat wij nu eenmaal altijd overal patronen in zien, dus worden scoringsreeksen overdreven.

Ree vindt die weerlegging van Gould niets, zonder met een goed tegenargument te komen. Maar ik heb dat focussen op statistiek altijd een te vergaande reductie gevonden van de levende sport naar dode cijfers. Al kan ik weinig anders tegenover Gould zetten dan het simpele geloof dat iemand die makkelijk scoort in een wedstrijd alleen daardoor weleens meer scoringskansen kan gaan opzoeken. Desnoods met het risico om daarbij te missen.

En om zoiets in cijfers te vatten, zijn er reeksen andere cijfers nodig. Wat zo’n sporter normaal doet bijvoorbeeld, en hoeverre die ene goede wedstrijd daar van afwijkt. Zoals: hoe veel balbezit zo’n sporter ditmaal heeft, ten opzichte van de mediaan?

Hans Ree, Een blinde reus
191 pagina’s
Meulenhoff, 1989

God is niet koppig ~ Hans Ree

Het is echt toeval dat ik weer een boek bespreek met God in de titel, waar het eerder deze week toch al hard tegen de religie ging. Maar Hans Ree houdt nogal van de Amerikaanse logicus Raymond Smullyan, en koos de titel van de column over hem tot titel van de hele bundel.

[Smullyan stelt dat God niet alwetend en koppig kan zijn. Want, het is logisch uitgesloten dat Hij tegendraads steeds iets anders kiest dan normaal zijn beslissing zou zijn. Instabiliteit is anders het gevolg.

Enfin.]

Waar het me bij dit boek eigenlijk om gaat, is hoe fijn het altijd was om de columns van Hans Ree te lezen; achterop NRC-Handelsblad. Maar ineens moest hij daar weg, net als Max Pam zijn congé kreeg. Wel bleef bijvoorbeeld de eeuwig niet-boeiende Frits Abrahams, en de redactie koos er inmiddels ook voor om de inwisselbare observatietjes van een Merel Roze of een Roos Ouwehand daar te plaatsen.

Dat vind ik een gemis. Ree is niet alleen aanmerkelijker erudieter dan zijn opvolgers, het lukte hem ook goed om me steeds opnieuw te verrassen. Hij is zo’n schrijver waarbij het niet uitmaakt waarover hij schrijft, omdat er toch altijd iets lezenswaardigs uitkomt.

In deze bundel gaat Ree alleen wel opvallend vaak te keer tegen de merkwaardige dwang van Nederlandse politici om overheidsdiensten te privatiseren, zonder voor de controle te zorgen die maakt dat de kwaliteit van de dienstverlening op peil blijft. En helaas wreekt zich dan het karakter van de column wat. De korte baan dwingt een schrijver meestal tot heldere uitspraken, maar juist bij een kritische denker als Ree was het aardig geweest als hij iets meer aan analyse had geboden.

Een echte lezer moet ook alles maar zelf doen.

Hans Ree, God is niet koppig
160 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 2002


Holland verlicht ~ Hans Ree

De bundels van Hans Ree lezen, is een genot. Zelfs als dit kort op elkaar gebeurt, zodat misschien al te zichtbaar wordt wat de vaste trucs waren die hij inzette.

Maar een schaker als Ree verwijten dat die zich weleens met hetzelfde bezighoudt, is geen veroordeling die ik zou durven uitspreken. Wat is schaken anders dan het onderzoeken van weer nieuwe variaties binnen doorgaans wel bekende uitgangsposities?

Verschillende bundels achter elkaar boekloggen, is een vrijwel onmogelijke opgave. De voor-de-hand liggende opmerkingen over de schrijver zijn inmiddels wel gemaakt. Die te herhalen, is ook weer zo wat. En het voornaamste onderscheid tussen Holland Verlicht en eerdere boeken lijkt me dat dit een latere bundel is.

Bovendien splitste hij in zijn vroegste bundels zijn stukken weleens uit op thema, en staat in de latere boeken alles gewoon gezellig door elkaar.

Gelieve daarom voor een meer inhoudelijke weging van hoe Hans Ree schrijft bijvoorbeeld het boeklog over Een blinde reus te lezen, of dat over Rode dagen en zwarte dagen.

Laat me ditmaal maar volstaan een aantal citaten geven, die ik met graagte las; zonder het altijd eens te zijn met de auteur.

scheiding

Door filosofie leer je niet denken, maar je leert waarschijnlijk wel praten, of als je het onvriendelijker wilt zeggen: je leert zwatelen. In een maatschappij waar de zwatelende nietsnutten aan de macht zijn zou je kunnen zeggen dat het verstandig is om op school filosofie te leren. De zwatelaar staat inderdaad weerbaarder in het leven dan iemand met vakkennis. Aan de andere kant is niet iedereen in de wieg gelegd voor zwatelaar. En de welvarende zwatelmaatschappij waarin wij leven houdt ook geen stand als iedereen tot zwatelaar zou worden opgeleid. Het moet een elitegroepje blijven om duurzaam te kunnen parasiteren op de mensen met vakkennis. [132]

scheiding

Bij de papieren encyclopedie zie je in één oogopslag hoeveel kennis er ongeveer beschikbaar is, Ongeveer twintigduizend bladzijden. Toegankelijk, overzichtelijk, mijn Ik. De databank is als het onderbewuste. Je duikt erin, haalt met wat moeite altijd iets naar boven, maar wat er verder allemaal in rondzweeft, geen idee. […][153]

scheiding

Het lijkt of het schaakspel de maat aller dingen is. Een heel willekeurige maat. De Amerikaanse vorm van dammen (checkers) is al door de computer gekraakt. Er was nog één mens die de computer hierin de baas kon, maar die is nu dood. Japanse spelen als shogu en go zijn daarentegen voor de computer nog altijd veel te moeilijk. Diep in de volgende eeuw zal misschien het moment komen dat de computer een cryptogram kan oplossen. Weer een laatste bastion van de mensheid en dan zijn er nog een heleboel over. [109]

scheiding

Waarom organiseert u niet een Nationale Strafdag voor de Spoorwegen? Een dag in het jaar waarop iedereen reist zonder een kaartje te kopen. De controleurs zullen machteloos staan. Sommigen van u hebben aanzienlijke maatschappelijke posities. Anderen hebben althans het voorrecht dat hun opinies in veelvoud verspreid worden. U kunt dat toch wel organiseren? [47-48]

Hans Ree, Holland verlicht
159 pagina’s
L.J. Veen, 1998

In den eersten stoot pat ~ Hans Ree

Schaken heet een sport te zijn, en dat zal komen omdat spelers beter kunnen worden door te oefenen. Bovendien wordt een ontmoeting tussen twee spelers een wedstrijd genoemd. En wie maar vaak genoeg van zulke wedstrijden wint, doet vanzelf mee om een kampioenschap.

Toch zijn schakers geen atleten. Tenminste, zo was het altijd. Tegenwoordig is schaken op topniveau steeds meer een bezigheid van jonge fitte mannen, die ook hun lichaam trainen.

Ree’s In den eerste stoot pat is een bundel met stukken uit de jaren zeventig. Toen de Koude Oorlog nog kil was, Bobby Fischer nog werd gezien als een genie, en de schakers voor mij allemaal oude mannen schenen; die zeer intelligent leken, en tegelijk toch niets beters wisten te doen dan telkens dat zo vreemd beperkte spel te spelen.

Maar, dit pakt allemaal goed uit, voor het boek.

Tijdgebonden stukken uit andere sporten, bijvoorbeeld wielrennen, of voetbal, van veertig jaar terug zouden nu hoogstens curieus zijn. Aan schaken kleeft juist iets tijdloos. Weliswaar zal niemand nu nog flink studeren op partijen uit de negentiende eeuw; maar wie zou willen kan dit. En dan zullen er bij zijn die niet eens zo raar afsteken tegen wat er tegenwoordig wordt gepresteerd.

Kom daar maar eens om bij andere sporten. Bij voetbal mochten lang nog bomen op het veld staan, bij wielrennen duurde het tijden voor versnellingsapparaten waren toegestaan, of alle wegen waarover gekoerst verhard waren.

Meest memorabele stuk uit deze bundel was het allereerste, waarin Ree een geschiedenis van het schaken schrijft. Minst interessant zijn de opgenomen boekbesprekingen. Het best houdbaar gebleven zijn reportages en de stukken die allereerst gaan over een persoon, en dan pas over diens schaakcapaciteiten.

Enige kennis over de omstandigheden van toen, zoals waarom Kortsnoj zo veel problemen heeft in tweekampen met Russische spelers, moet de lezer wel zelf verzorgen.

Hans Ree, In den eersten stoot pat
157 pagina’s
Keesing, 1979

Man merkt nooit iets ~ Hans Ree

Hans Ree heeft al een tijd geen algemene columns meer gepubliceerd. Over schaken schrijft hij nog steeds, hij is tenslotte grootmeester. Maar zijn laatste bundel voor een breed publiek verscheen in 2002, en dat is een tijd geleden.

Jammer genoeg.

Wat de boeken van Ree zo aantrekkelijk maakt, is een belezenheid in heel andere boeken dan de canon; en een vermogen om eigen conclusies te trekken.

Bovendien mist hij het aplomb, en de vettige ironie die de bundels van de doorsnee Nederlandse columnist onleesbare verzamelingen maken, en ze zo snel doet verouderen.

Ik werd aan zijn bestaan herinnerd doordat ik deze bundel aantrof in zo’n bak buiten bij een boekhandel. Een man merkt nooit iets, uit 1985, met columns uit NRC Handelsblad. Helemaal zeker of het boek niet al in de kast stond, was ik niet. Maar voor éen euro was de koop geen groot waagstuk.

Even later, wachtend op de komst van een trein, was dit boek al tot verplichte lectuur geworden. Simpelweg om een paar heel geslaagde columns. Omdat Ree bijvoorbeeld een TV-uitzending als studiemateriaal had aanbevolen voor Nederlandse regisseurs: het gevecht tussen de pedante Gore Vidal, en de nog meer ergerniswekkende Norman Mailer, bij Dick Cavett.

En al zijn columns over boeken, of de media, in deze bundel uit 1984 waren nog altijd de moeite waard.

Werden andere columns ook nog handzaam gerangschikt onder hoofdjes als ‘Politiek’, ‘Geestelijk leven’, en ‘Schaakwereld’.

Slechts het laatste deel, met de verzameltitel ‘Huiselijk leven’ kon ik niet zonder voorbehoud bewonderen. Omdat Ree daarin iets te makkelijk de onhandige schlemiel speelt.

Tenslotte, een citaat dat je alleen bij iemand als Ree zult tegekomen:

scheiding

Minachting voor verdediging en verkenning en spionage, de frontale aanval tegen het sterkste punt van de tegenstander, het onvermogen om een eenmaal ingeslagen fatale koers te wijzigen, dat zijn middelen waarmee de incompetente bevelhebber keer op keer zijn slachtoffers maakt. Hoe kan dat? De eenvoudigste en meestgehoorde verklaring is dat militairen nu eenmaal dom zijn, omdat geen verstandig mens deze carrière kiest. Dixon is geen vijand van het leger, zelf heeft hij negen jaar bij de explosievenopruimingsdienst gewerkt, en na enig wikken en wegen verwerpt hij deze theorie. De wortel van het kwaad zoekt hij minder in een gebrek aan intelligentie dan in een gestoorde persoonlijkheid. Een geobsedeerdheid door orde en netheid, een angstige haat tegen de zachte kanten van de persoonlijkheid, dogmatisme en een minachting voor cultuur, intellectualisme en vernieuwingen, dat zijn volgens hem karaktertrekken die een mens in het leger goed doen aarden, maar tegelijkertijd maken dat hij in oorlogstijd de vreselijkste rampen zal aanrichten. [112]

scheiding
Hans Ree, Een man merkt nooit iets
Columns

167 pagina’s
Meulenhoff, 1985

* fragment van de ontmoeting tussen Vidal en Mailer:


Mijn schaken ~ Hans Ree

De reeks ‘Mijn x’ van Atlas gaat niet alleen over landen of regio’s; zoals ik altijd dacht. Er zijn namelijk ook boeken bij over koken, muziek, opera in het bijzonder, en de Formule 1. Naast dus Hans Ree’s verkenning van zijn gebied, het schaken.

In al deze boeken wordt het hoofdonderwerp benaderd via een reeks korte hoofdstukken, waarvan de titels dan alfabetisch geordend zijn op beginletter — in dit geval gauw eens op achternaam van een schaker. Abecedaria zijn het. Verzamelingen fait divers. Bundels.

Helemaal kon ik me ook niet aan de indruk onttrekken sommige teksten van Ree al eens eerder te hebben gelezen. In een column of wat van hem. Een verantwoording ontbreekt evenwel in dit boek, zoals altijd bij deze uitgever. Dus kan het ook best zijn dat de schrijver origineel werk heeft afgeleverd; alleen dan wel door hier en daar eens een anekdote of ander sterk stuk te recyclen.

Hans Ree blijft overigens altijd eminent leesbaar. Zelfs bij herlezing. En ook al interesseert die schaakwereld mij niet meer het meeste. Die afstand ontstond op mijn twaalfde, dertiende. Toen ik het jeugdschaak ontgroeid was, en geacht werd om in de clubcompetitie te spelen tegen oeroude heren. Van vast wel dertig. Die allemaal hoogst irritante gewoontes hadden. Ze rookten nogal eens stinksigaretten. Helemaal als ze zagen dat mij dat ergerde. En ze dachten veel te lang na over hun zetten.

Weliswaar bleef ik nog lang eerbied houden voor het spel en zijn beoefenaren. Want als zo veel toch vaak redelijk slimme mensen daar zo veel tijd in staken, dan moest dat toch ook iets zeggen?

Maar inmiddels bekijk ik die schaakwereld toch als ieder ander wereldje. Want in elk specialisme komt monomane gedrevenheid voor, gekoppeld aan absurd gedetailleerde feitenkennis. De bezigheid kan verschillen, de archetypen zijn overal dezelfde. Hoogstens bepaalt het verschil in media-aandacht veel, waardoor sommige monomanen tot gekken kunnen worden met roem ver buiten het wereldje.

Het schaken had even zo’n status.

En zo af en toe is er dan een tolk die op boeiende manier aan buitenstaanders kan uitleggen wat er allemaal in zijn terrein speelt

Het meest interesseerden mij nu in Mijn schaken de meeste recente stukken, over de ontwikkelingen die speelden ruim nadat mijn eerdere belangstelling voor het schaken verflauwd was. En daarnaast is wat Ree schrijft over hedendaagse cultuur altijd interessant. Meest intrigerende stuk in dit boek was misschien wel een in memoriam van de componist John Cage; hoewel ook dat voor een deel uit een schaakanekdote bestaat.

Meest typerend voor Hans Ree is dan weer zijn portret van Magnus Carlsen [1990]; die sinds 2010 de FIDE-ranglijst aanvoert en in 2013 wereldkampioen werd.

Ree had in 2004 met een andere grootmeester, Genna Sosonko, het publiek uitleg gegeven bij een klasse die toen schertsend ‘de crèche’ heette op het Corus-schaaktoernooi; omdat er een paar piepjonge schakers aan deelnamen; zoals de indertijd dertienjarige Carlsen.

Toen deze zijn groep had gewonnen, kwam hij met Sosonko en Ree op de foto. En ondertussen moest Hans Ree al een paar keer meemaken dat de piepjonge Magnus Carlsen wel van die foto herkend wordt, maar hij of Sosonko al niet meer. Waarop hij dan aan ‘mediamensen’ moest uitleggen waarom de grote schaakkampioen ooit met hem poseerde. Waar zij dan allereerst hoopten dat Ree wel meer over Carlsen te vertellen zou hebben.

De auteur is overigens opvallend reëel:

Ik heb het idee dat mijn schaakloopbaan zich afspeelde in een gouden tijd die nu niet meer bestaat. Voor een deel was dat door specifiek Nederlandse omstandigheden. Schaken was hier toen erg populair […]

En dus zal ook mijn tijdelijke interesse voor het schaken nog binnen dat gouden tijdperk zijn gevallen; waardoor die niet eens bijzonder mag heten. Waarschijnlijk eerder een rite de passage was uit een tijd zonder computers; toen er voor jonge nerds in de provincie wel heel weinig bestond aan slim vermaak.

Feit blijft alleen wel dat ik me geen andere sport of alle concentratie vergende bezigheid indenken kan die een vergelijkbare auteur op zou kunnen leveren als Hans Ree werd. Die eerst op hoog niveau sportte, en vervolgens daarover — en niet eens daarover alleen — op een bijzondere manier zou gaan schrijven.

Hans Ree, Mijn schaken
320 pagina’s
Atlas, 2010

Rode dagen en zwarte dagen ~ Hans Ree

Wat aan alle schrijvers opvalt, bij het kort op elkaar herlezen van boeken, zijn de favoriete onderwerpen en de hang-ups.

In de loop van zijn bundels maakt Hans Ree de overstap van actief schaker die het schrijven erbij deed naar een schrijver die in het schaken éen van zijn belangrijkste onderwerpen heeft.

Sommige oude wapenbroeders vinden die positie laf.

Ree op zijn beurt kan dan weer niet verhelen dat er een grote verzadiging optreedt bij het volgen van een schaaktoernooi na een paar weken. Dus gaat hij ineens over musea schrijven, zoals in Madrid.

Vast onderwerp in de latere boeken is ook het werk van Harry Mulisch. Zo ongeveer elk boek wordt besproken. Waarbij Hans Ree het wonderlijke vermogen heeft om Mulisch als uniek fenomeen te kunnen zien. En hem een groot komisch talent toe te dichten, in plaats van hem als een auteur te beoordelen die zo dikwijls enormiteiten met een te groot aplomb bracht.

In de jaren tachtig speelde in Duitsland bovendien de Historikerstreit, die werd aangewakkerd door de steile wetenschapper Ernst Nolte. Hans Ree ergerde zich daarbij aan hoe de woorden van Nolte overal verdraaid werden; zodat de vijanden van de Duitser hem al te makkelijk zagen als apologeet van Nazi-misdaden.

Maar het mooist vind ik Ree als hij hardop nadenkt. Bijvoorbeeld als hij een conclusie trekt en die dan in loop van zijn essay helemaal moet afzwakken tot hij uiteindelijk moet toegeven dat het omgekeerde beter is.

In de discussie tussen het Vaticaan, met zijn heldere zedenprekerij, en het Nederlandse kabinet, dat net wat met mitsen en maren zonder al te grote discussie een halfslachtige Euthanasiewet heeft aangenomen, vind hij het gebrek aan debat hier wat pijnlijk.

Alleen werkt het hier wel. Intellectuele scherpslijperij had waarschijnlijk nooit iets werkbaars opgeleverd.

Hans Ree, Rode dagen en zwarte dagen
159 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 1993

Schitterend schaak ~ Hans Ree

Ree reikt in deze bundel met stukken over schaken chronologisch zo ongeveer tot het punt waar mijn belangstelling ophield. Dat de volstrekt incapabele Kirsan Iljoemzjinov voorzitter werd van internationale schaakbond FIDE heb ik nog mee gekregen, in 1995. Die man is bovendien zo’n onvoorstelbare operettedictator, en Kalmukkië daarmee zo’n raar land, dat alle nieuws over hem interessant wordt.

Maar eerder waren Kasparov en Short uit de bond gestapt, om een eigen wereldschaakorganisatie op te richten.

En toen werden er ineens allerlei matches gespeeld om een uitdager te vinden voor de ware wereldkampioen, die in elke bond een andere was. Dat leek me allemaal drukte om niets.

Tegelijk moet ik toch ook zelf ergens in de jaren negentig besloten hebben het nu wel gezien te hebben, met dat schaken. Altijd dat gedoe, met die standaardopeningen, en die paardjes, hup eruit, om het centrum te bedreigen. Het enige voordeel dat schaken heeft, als tijdverdrijf tegenover patience, was nog net dat je voor schaken een tegenstander nodig had. Al kon de computer het inmiddels ook heel aardig; zij het dat software nooit zo leuk doldriest speelde als in het café gebeurde.

Ik merkte daarom deze bundel met minder belangstelling te lezen dan de voorafgaande, die een tijd bestreken waaraan nog duidelijke herinneringen bestonden. Terwijl het toch andersom zou horen te zijn.

Zoals altijd bij Ree verouderen de boekbesprekingen het snelst; tenzij hij klassiekers onder de schaakboeken bespreekt. Zoals steeds is hij het meest leesbaar als er mensen beschreven worden, in al hun hebbelijkheden.

Schitterend schaak bevat bijvoorbeeld een paar erg goede in memoriams. Daarbij is een memorabel stuk waarin Hein Donner niet heiliger wordt gemaakt dan hij was.

Hans Ree, Schitterend schaak
335 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 1997

Wat een kracht! Wat een gratie! ~ Hans Ree

De tweede bundel met schaakverhalen van Hans Ree deed me éen en ander beseffen. Zoals dat ik de tijd die hij beschrijft, tot 1986, vrij intensief heb meegemaakt.

Van alles wat daarna in de schaakwereld gebeurde, ken ik de ware impact niet. Wat betekende het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, en dus het verdwijnen daar van schaken als sport met staatsbelang? Wat het tijdelijk uiteenvallen van de internationale schaakbond FIDE?

Evenmin weet ik wie er na Kasparov de sterkste spelers van de wereld zijn geweest. Laat staan wat hun persoonlijke eigenschappen zijn.

In de bundel Wat een kracht! Wat een gratie! is Kasparov nog de veel belovende troonpretendent, die het Karpov lastig gaat maken. Columns en reportages kunnen dus ook geschiedschrijving worden. Waarbij ik schrik dat de beschreven periode nog zo dichtblij ligt, en tegelijk veraf lijkt te staan.

Al biedt het boek ook echte geschiedschrijving, als Ree het over werk van heel oude meesters heeft. Dan merkt hij op dat vrijwel alles wat in het leven normaal lijkt, zo rond de Eerste Wereldoorlog schijnt te zijn uitgevonden. Dan leest hij beschouwingen van de Duitse schaker Emanuel Lasker, die de strijd om de vesting Luik in 1914 enthousiast recenseert als ware het een schaakpartij — voor het gemak daarbij negerend dat er slachtoffers vallen in oorlogen.

Voor een bundel met schaakverhalen, staan er opvallend weinig partijen in, of stellingen op afgebeelde borden. Voorbij is de tijd dat ik daar rouwig om ben. De abstracte kant van het schaken interesseert me niet meer. Verhalen over de beoefenaren daarentegen kunnen er niet gauw genoeg zijn.

Maar dan moeten ze wel geschreven worden door iemand die deze mensen op meer manieren kent — en niet alleen als journalist van buitenaf over hen oordeelt.

Hans Ree, Wat een kracht! Wat een gratie!
Schaakverhalen
188 pagina’s
Meulenhoff, 1986