Mijn Duitsland ~ Geert van Istendael

De lange reeks essays, reportages, en columns in dit boek begint met ‘Aachen’, en eindigt met ‘Zalm’. Het staat nergens, maar deze bundel had ook Alfabet van mijn Duitsland kunnen heten. Net als Van Istendael vorig jaar een boek uitgaf dat Alfabet van de globalisering heette.

Die vorm moet hem bevallen zijn.

En daar is ook wel wat voor te zeggen. Onderwerpen kunnen te groot zijn om in éen boek af te doen. Zoals globalisering. Zoals Duitsland. Wat éen auteur daarover melden kan, is noodzakelijkerwijs fragmentarisch. Door zulke fragmenten in alfabetische volgorde te presenteren, wordt die onmacht erkend; terwijl er tegelijk toch iets aan overzicht lijkt te worden geboden.

Ik vond dit een uitermate prettig boek om te lezen. Zeker de reportages die Van Istendael schrijft, reiken ver. Zijn aandacht voor het kleine en persoonlijk ervarene vind ik wel aanmerkelijk interessanter dan de breedhistorische onderdelen in zijn beschouwingen.

Mijn voornaamste bezwaar tegen dit boek is het bijna geheel ontbreken van een verantwoording. Achterin deze bundel staat wel terloops dat sommige artikelen al eens elders verschenen — zoals in Alle uitbarstingen — maar liever had ik ook geweten wanneer elk stuk oorspronkelijk geschreven is. In deze bundel wordt ook werk van zeker twintig jaar oud gerecyclet. Daar heb ik niets op tegen, maar het ergert me wat als dit gegeven wordt weggemoffeld.

In deze bundel versterken de delen elkaar; en dat is altijd het enige criterium om zo’n magazijn van een boek mee te beoordelen. Maakt niet uit waar de delen dan wegkomen.

Maar goed, wat houd ik uiteindelijk over aan dit boek? In elk geval een lijst met Duitse worstsoorten, om toch eens te proberen — of belangrijker nog, de wetenschap welke worst te vermijden.

Nee, Van Istendael schrijft zo inspirerend over een paar schrijvers dat ik nu zeker weet me toch eens meer in bijvoorbeeld Tucholsky te moeten verdiepen.

En hij maakt nieuwsgierig, naar een paar plekken. Maar dat is allemaal extra; daarvoor lees ik niet per se een boek als dit.

meer Van Istendael op boeklog

Geert van Istendael, Mijn Duitsland
464 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2007

Mijn Friesland ~ Rimmer Mulder

Zoals vaker met Friese zaken, broeit bij dit boek onderhuids van alles mee. Dit begint al met de titel, waarin de provincie “Friesland” wordt genoemd. Merkwaardig genoeg is zoiets al een statement. Het provinciaal bestuur wil namelijk hebben dat iedereen de officiële naam “Fryslân” gebruikt voor het gebied. Al lijkt het mij dat een regio die toch al perifeer is, door die dwang alleen maar verder op een afstand komt te staan.

En dan is er de persoon van de auteur nog. Dezelfde uitgever bracht bijvoorbeeld twee vergelijkbare boeken van Geert van Istendael uit — Mijn Duitsland en Mijn Nederland. Maar daarin schrijft een geïnformeerd iemand van buitenaf wat opvalt aan een ander land. Terwijl voor Mijn Friesland juist een inboorling werd uitgekozen, en dan eentje met een vooraanstaande positie in het gebied daarbij.

Rimmer Mulder is al decennia éen van de hoofdredacteuren van de Leeuwarder Courant, in Friesland verreweg het meest gelezen dagblad. Hem wordt hierom alleen al een enorme invloed toegedicht, door sommigen. Zijn de media de vierde macht niet?

Nu kan ik de Leeuwarder Courant niet zo goed meer lezen. Er staat te zelden iets in dat mij verrast. Al geef ik toe dat het volschrijven van een regionaal dagblad me een hondse taak lijkt. In een mediawereld waarin steeds meer op precies omschreven doelgroepen wordt gemikt, is het leefgebied van een publiek alleen zelden een inhoudelijk criterium. Toch moet een regionale krant zich wel op mensen richten die hoogstens de eerste cijfers van hun postcode gemeen hebben.

De Leeuwarder Courant is voor mij daarom een krant die altijd voorzichtig zal opereren; noodzakelijkerwijs; om iedereen toch maar zo goed mogelijk te vriend te houden. Een uitgave waaraan vooral opvalt hoe weinig uitgesproken die is. Tegelijk zijn er nogal wat groeperingen en individuen in de provincie die blijven vinden dat zij te weinig aandacht krijgen voor hun afgeperkte belangetjes. Ook een voorzichtige koers ontmoet kritiek, als iedereen beter weet hoe de vaargeul moet lopen.

Een grote vraag was daarom voor mij vooraf, durft Rimmer Mulder het aan om zich voor de verandering eens duidelijk uit te spreken in dit boek? Daarnaast speelde mee of het hem zou lukken iets over Friesland te schrijven dat ik nog niet wist.

Bij mijn beoordeling woog bovendien mee dat ik Mulder’s werk onwillekeurig toch moest vergelijken met de boeken van Geert van Istendael. En die Belgische auteur is niet alleen een groter stilist; hij permitteert het zich ook om te schilderen met een rijker palet aan persoonlijke opinies. In Mulder’s Mijn Friesland komt dat Friesland daarom wel naar voren, maar blijft het “mijn” nogal onderbelicht.

Dit is zeker een onderhoudend boekje, maar het blijft aan de journalistieke kant. Als Mulder hiervoor alleen onderwerpen gebruikt heeft die hij de laatste tien jaren al eens aanstipte in zijn hoofdredactionele commentaren, zou mij dat niet verbazen. Er mist mij te veel aan eigenheid, en ook aan diepte.

Mijn Friesland is, evenals het vergelijkbare Mijn Duitsland, of Mijn Nederland, opgezet om via een alfabetische lijst met trefwoorden toch een brede verscheidenheid aan onderwerpen te kunnen behandelen, zonder dat daarbij een rode draad noodzakelijk is. Opvalt dat Van Istendael het in zijn boek over Nederland onbekommerd heeft over Friese zaken als de Beerenburg van de weduwe Joustra, of de mummies in het kerkje van Wiuwert. Mulder vermijdt deze onderwerpen. Maar hij kiest dan weer wat andere willekeurige Friese cliché’s, zoals het polstokverspringen, het schuitjezeilen, en de eeuwige strijd rond het eierzoeken.

Ik geef toe dat hij af en toe iets schreef dat nieuw voor me was. Mulder bracht een verhelderend artikel over de positie van de stichting Je Maintiendrai in de Nederlandse uitgeversmarkt. Maar dat onderwerp is aanmerkelijk groter dan Friesland alleen. Daar tegenover staat dat ik niet goed begrijp waarom bijvoorbeeld TV-kok Reitse Spanninga een eigen lemma waard was.

En zo gaat er wel vaker belangstelling uit naar namen of ontwikkelingen die over tien of twintig jaar niemand meer iets zal zeggen. Is de schrijver me toch te weinig losgekomen van de actualiteit die in zijn dagelijkse werk zo’n grote rol zal spelen.

Door een soms opvallend gebrek aan een meer historische duiding van ontwikkelingen zal Mijn Friesland snel verouderen, denk ik. Iets minder vluchtig dan een krant is het, die morgen alweer oud papier wordt. Maar toch ook niet zo heel veel minder oppervlakkig. Er blijft na lezing weinig hangen.

Neem ik dan helemaal niets mee uit Mulder’s voorzichtige opinies? Nee, hij doet toch een opvallende uitspraak over de positie van de Friese taal. Die taal verklaart hij namelijk dood in dit boek, al citeert hij daarbij wel heel laf iemand anders om dit als oordeel uit te kunnen spreken — en wat een naar journalistentrucje is dat toch. De Friese taal is dood, omdat er in het geschreven Fries geen nieuwe woorden bijkwamen in een bepaald jaar. Nu verbaast dit oordeel mij inhoudelijk niet, maar wel dat Rimmer Mulder ineens met deze opmerking komt. Als hoofdredacteur van de meest gelezen uitgave in Friesland heeft hij namelijk een bijzondere positie in het stimuleren of het tegenhouden van het schriftelijk gebruik van het Fries. Maar zoals hierboven al gemeld, daarbij kan hij het nimmer goed doen, voor velen.

Rimmer Mulder, Mijn Friesland
272 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2007
isbn 978 90 450 0076 3

Mijn Nederland ~ Geert van Istendael

Na zijn boeken over Duitsland en België gelezen te hebben, was het logisch om Van Istendael ook nog eens over Nederland aan het woord te laten. De man heeft hier gewoond, in zijn jeugd. En zijn uitgever is in Amsterdam gevestigd. Het land is hem niet vreemd.

Bovendien begint Van Istendael dit boek met de verzuchting dat hij het niet erg had gevonden als 1830 nooit was gebeurd; als België bij Nederland was gebleven. Dit belooft dat de schrijver niet alleen kritiek zal uiten in deze bundel.

Alleen blijkt dan toch een nadeel te zijn dat ik, anders dan over België of Duitsland, over Nederland al zo mijn eigen gedachten heb gevormd. Dit boek leverde me geen nieuwe inzichten op, anders dan Van Istendael’s andere bundels. Daarmee werd ineens alleen het persoonlijke belangrijk, en de taal waarin de schrijver zijn bevindingen heeft genoteerd.

Mijn Nederland moest het daarmee vooral hebben van het vermaak dat het bood. De hoofdstukken van dit boek bestaan uit een alfabetische lijst met trefwoorden, een logische lijn is er verder niet; dus afwisseling biedt het daarom genoeg. Willekeur misschien ook wel.

Maar wat blijft er weinig van de inhoud hangen. Tenminste, wat blijft er weinig over aan uitspraken over zaken die typisch Nederlands zijn.

Ik mag Van Istendael graag lezen, maar nu ik voor de verandering eens uit eigen ervaring kon oordelen waarover hij schreef, las ik hem blijkbaar toch anders.

** zie ook het boeklogje over Mijn Friesland

Geert van Istendael, Mijn Nederland
382 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2005

Mijn Drenthe ~ Gerrit Jan Zwier

Drenthe ligt voor mij nogal dichtbij. Een ongelukkig schot bij een partijtje voetbal, en de speurtocht naar de bal zou me daar al brengen. Toch gaan er vele jaren voorbij zonder dat ik de provincie bezoek.

Als is dit technisch gesproken weer niet helemaal waar. Door typisch negentiende-eeuwse planning reist de sneltrein die vanuit het noorden naar het westen van Nederland gaat via het oosten. Dan wordt ook een hoekje Drenthe meegepikt.

Dit maakt Drenthe tot fly-overland, zoals de Amerikanen de immense leegte noemen tussen hun beider kuststreken.

En opvallend is dat dit boek van Gerrit Jan Zwier niets aan dat vooroordeel veranderde. Tenminste, als het meest opmerkelijke feit over deze Nederlandse provincie is — het komt opvallend vaak terug — dat Vincent van Gogh er nog eens een paar maanden gewerkt heeft, is dat wel droef.

Drenthe heeft veel natuur. En die bestaat gelukkig niet alleen meer uit eindeloze heidevelden, en uren van verraderlijk veen.

Drenthe is een provincie met nog redelijk goedkope huizen, wat pensionado’s uit heel het land lokt. Die er dan komen drentenieren.

En Drenthe was heel lang geleden ook al bewoond. Wat de provincie opvallend veel grafmonumenten bracht die hunebedden heten. Al leverde dit boek dan toch éen tegenstem op, die in hunebedden iets heel ander ziet. Frits Bom, een televisiepersoonlijkheid die ooit instanties lastigviel uit naam van de zeurende consument, heeft in de jaren zeventig nog eens een opvallend boek doen uitgeven. Daarin toont hij aan dat de hunebedden schuilkelders waren. Tegen welk gevaar weet Bom alleen niet.

In zijn Mysterie van de hunebedden weet hij wel zeker dat de grote dekstenen van de graven door levitatie zijn verplaatst.

De leegte van Drenthe oefent dus ook grote aantrekkingskracht op mensen met een draai van de zweefmolen, die per se iets aanwezig willen hebben daar.

Mijn Drenthe is ook eerder een studie naar Drenthe in de literatuur, dan dat Zwier nu persoonlijk iets ontboezemt. Tal van fragmenten uit andermans boeken zijn opgenomen. Om het landschap te beschrijven. Of om andermans onbekommerde ideeën over de Drentse volksaard te kunnen weergeven.

Dat was allemaal informatief. Er was alleen niets bij dat me aanzette die kleine stap naar het oosten eens wat vaker te doen.

Gerrit Jan Zwier, Mijn Drenthe
256 pagina’s
Atlas, 2006

Mijn Wadden ~ Gerrit Jan Zwier

Dit boek had Mijn Waddeneilanden moeten heten. Want Zwier schrijft slechts over de bewoonde stukjes land die de Noordzee van de Waddenzee scheiden. Bij het begrip ‘Wadden’ denk ik alleen ergens anders aan. Mijn associatie is er éen met een schier eindeloze vlakte land die twee keer per dag onder water komt te staan.

Of omgekeerd, ik denk aan een zee die twee keer per dag droogvalt.

Die eilanden waren tot relatief kort geleden geïsoleerd van vrijwel alles. En de bewoners leefden er niet bepaald in welstand. Door dit alles hebben de Waddeneilanden elk een eigen ‘karakter’, zoals het dan heet.

Tegenwoordig halen de eilanders inkomsten uit het toerisme. En zoeken sommigen naar wegen om nog meer bezoekers te trekken. Enkele Duitse Waddeneilanden zijn bijvoorbeeld al geruime tijd goed bezochte kuuroorden. En sinds er een bron werd gevonden op Ameland is het ook daar een droom om welgestelde ouderen te gaan pamperen.

Met het toerisme kwamen ook de uitwassen, zoals de dronken jongeren op Terschelling; die hele windkeringen bouwen van alle genuttigde kratjes pils.

Zwier vergeet zelfs te schrijven over een fenomeen als het cultuurfestival Oerol, dat ’s zomers ook dient als een veemarkt voor hoger opgeleide vrouwen uit de Randstad die nodig nog aan de man willen.

Gerrit Jan Zwier besteedt in deze bundel vooral aandacht aan het karakter van de eilanden voor de invasie van toeristen en dagjesmensen op gang kwam. Daartoe zijn hele bloemlezingen opgenomen van wat anderen in de loop der decennia over de Waddeneilanden schreven.

Daar is weinig op tegen. Ware het niet dat me van zo’n boeket aan stemmen opvallend weinig bijblijft. Atlas heeft een hele reeks boeken uitgegeven onder de titel Mijn dit of Mijn dat. En daarvan zijn de deeltjes waarin éen auteur in alle hoofdstukken aan het woord blijft toch het memorabelst.

Gerrit Jan Zwier, Mijn Wadden
288 pagina’s
Atlas, 2004

Mijn Groningen ~ Sietse van der Hoek

Journalist Sietse van der Hoek werd geboren in Doezum. Dat is een plattelandsdorpje, in het Westerkwartier, zo dicht bij de Friese grens gelegen dat het er al bijna geen Groningen meer heten mag.

Toch komen er nogal wat grappen langs over Friezen, in de bundel Mijn Groningen. De twee provincies maken nu eenmaal samen deel uit van dezelfde noordelijke regio in Nederland. Maar waar Friesland denkt iets bijzonders te zijn, en er telkens op staat zijn Friese karakter te benadrukken, denkt men in Groningen simpelweg het hele Noorden uit te maken. De regionale omroep heet er RTV Noord, de lokale krant Dagblad van het Noorden. En de stad Groningen is bovendien de enige beetje stad in de wijde omtrek.

Het narcisme van het kleine verschil leeft behoorlijk in de regio.

Mijn Groningen is een abecedarium, zoals uitgeverij Atlas er een hele reeks heeft uitgegeven. In zulke boeken komt steeds een ingewijde aan het woord, om alfabetisch op trefwoord een regio of land te portretteren.

Van der Hoek reist daarbij mee met de klok. Hij begint westelijk, in Doezum, om van daar via het Hogeland, en het Oldambt, via de Veenkoloniën, terug te cirkelen naar Stad. Persoonlijke herinneringen worden daarbij afgewisseld met verhalen uit de geschiedenis, en andere anekdotes die treffend het karakter van een gebied tekenen.

Soms krijgt Van der Hoek daarbij hulp van anderen. Zo gaat hij op visite bij Jan Mulder en zijn vrouw, die naar de ruimte terugkwamen op het Groninger land. Gerrit Krol en diens vrouw gingen daarentegen in Stad wonen, na decennia op het platteland.

Mij interesseerde daarbij de geschiedenis in alle verhalen het meest, zo viel me op. Misschien omdat de provincie Groningen zo nabij is, en daarmee bekend lijkt, dat ik me er nooit in heb willen verdiepen. Misschien omdat sommige streken in de regio ooit heel rijk waren — nergens zijn zo veel kerkjes gebouwd in de Middeleeuwen als langs de Waddenkust — om later wel heel dramatisch tot periferie te vervallen.

Maar, uiteindelijk is de waarde van een boek als dit heel simpel te meten. Ik ben nieuwsgierig geraakt naar enkele van de beschreven plaatsen — ook al in het besef dat ik daar meer van zou moeten afweten dan ik doe.

Lezer geprikkeld, uitgave geslaagd.

Sietse van der Hoek, Mijn Groningen
240 pagina’s
Atlas, 2011

Mijn Roemenië ~ Jan Willem Bos

Niets weet ik over Roemenië. De enige Roemeense schrijvers mij bekend, zijn jong uit hun land vertrokken en schreven in het Frans. De weinige feiten die ik uit de geschiedenis ken, beperken zich tot wat merkwaardige uitwassen onder de dictatuur van Ceaucescu.

Dus had een boek een ideale introductie kunnen zijn tot het land. Al helemaal omdat ik geen enkel vooroordeel heb over Roemenië, omdat er niets is dat gekleurd wordt door al aanwezige kennis.

Toch was heel illustratief wat me beviel aan Mijn Roemenië van de tolk en vertaler Jan Willem Bos. Hij moest zelf in de beschouwingen voorkomen. Dan was er iets dat me verbond met wat hij beschreef.

Zelfs al ging het maar over zoiets luttels als zijn indrukken over het koffiegebruik van Roemenen. Of dat iedereen er een hoofddeksel draagt, waarbij hoogstens het seizoen beïnvloedt hoe dat eruit ziet.

Stukjes van een algemene aard over de lokale geschiedenis interesseerden me al een stuk minder. Verwijzingen naar culturele helden konden al haast niet zonder internet, om meer verduidelijkt te krijgen.

Dus merkte ik intensiever te lezen als Bos beschreef hoe hij als studentje uit arren moede na een valse start bij een andere studierichting maar Roemeens ging doen. De taal werd nu eenmaal gegeven op de faculteit Romaanse talen en letterkunde; en misschien had hij zo nog wat profijt van zijn middelbareschool-Latijn.

Helemaal intrigerend is dan de beschrijving van wat hij te weten komt over het dossier dat de geheime dienst in Roemenië over hem aanlegde — al heeft Bos daar eerder al een apart boek over geschreven.

In elk geval heeft deze uitgave dus nieuwgierig gemaakt naar dat andere boek.

Jan Willem Bos, Mijn Roemenië
415 pagina’s
Uitgeverji Atlas, 2011

Mijn schaken ~ Hans Ree

De reeks ‘Mijn x’ van Atlas gaat niet alleen over landen of regio’s; zoals ik altijd dacht. Er zijn namelijk ook boeken bij over koken, muziek, opera in het bijzonder, en de Formule 1. Naast dus Hans Ree’s verkenning van zijn gebied, het schaken.

In al deze boeken wordt het hoofdonderwerp benaderd via een reeks korte hoofdstukken, waarvan de titels dan alfabetisch geordend zijn op beginletter — in dit geval gauw eens op achternaam van een schaker. Abecedaria zijn het. Verzamelingen fait divers. Bundels.

Helemaal kon ik me ook niet aan de indruk onttrekken sommige teksten van Ree al eens eerder te hebben gelezen. In een column of wat van hem. Een verantwoording ontbreekt evenwel in dit boek, zoals altijd bij deze uitgever. Dus kan het ook best zijn dat de schrijver origineel werk heeft afgeleverd; alleen dan wel door hier en daar eens een anekdote of ander sterk stuk te recyclen.

Hans Ree blijft overigens altijd eminent leesbaar. Zelfs bij herlezing. En ook al interesseert die schaakwereld mij niet meer het meeste. Die afstand ontstond op mijn twaalfde, dertiende. Toen ik het jeugdschaak ontgroeid was, en geacht werd om in de clubcompetitie te spelen tegen oeroude heren. Van vast wel dertig. Die allemaal hoogst irritante gewoontes hadden. Ze rookten nogal eens stinksigaretten. Helemaal als ze zagen dat mij dat ergerde. En ze dachten veel te lang na over hun zetten.

Weliswaar bleef ik nog lang eerbied houden voor het spel en zijn beoefenaren. Want als zo veel toch vaak redelijk slimme mensen daar zo veel tijd in staken, dan moest dat toch ook iets zeggen?

Maar inmiddels bekijk ik die schaakwereld toch als ieder ander wereldje. Want in elk specialisme komt monomane gedrevenheid voor, gekoppeld aan absurd gedetailleerde feitenkennis. De bezigheid kan verschillen, de archetypen zijn overal dezelfde. Hoogstens bepaalt het verschil in media-aandacht veel, waardoor sommige monomanen tot gekken kunnen worden met roem ver buiten het wereldje.

Het schaken had even zo’n status.

En zo af en toe is er dan een tolk die op boeiende manier aan buitenstaanders kan uitleggen wat er allemaal in zijn terrein speelt

Het meest interesseerden mij nu in Mijn schaken de meeste recente stukken, over de ontwikkelingen die speelden ruim nadat mijn eerdere belangstelling voor het schaken verflauwd was. En daarnaast is wat Ree schrijft over hedendaagse cultuur altijd interessant. Meest intrigerende stuk in dit boek was misschien wel een in memoriam van de componist John Cage; hoewel ook dat voor een deel uit een schaakanekdote bestaat.

Meest typerend voor Hans Ree is dan weer zijn portret van Magnus Carlsen [1990]; die sinds 2010 de FIDE-ranglijst aanvoert en in 2013 wereldkampioen werd.

Ree had in 2004 met een andere grootmeester, Genna Sosonko, het publiek uitleg gegeven bij een klasse die toen schertsend ‘de crèche’ heette op het Corus-schaaktoernooi; omdat er een paar piepjonge schakers aan deelnamen; zoals de indertijd dertienjarige Carlsen.

Toen deze zijn groep had gewonnen, kwam hij met Sosonko en Ree op de foto. En ondertussen moest Hans Ree al een paar keer meemaken dat de piepjonge Magnus Carlsen wel van die foto herkend wordt, maar hij of Sosonko al niet meer. Waarop hij dan aan ‘mediamensen’ moest uitleggen waarom de grote schaakkampioen ooit met hem poseerde. Waar zij dan allereerst hoopten dat Ree wel meer over Carlsen te vertellen zou hebben.

De auteur is overigens opvallend reëel:

Ik heb het idee dat mijn schaakloopbaan zich afspeelde in een gouden tijd die nu niet meer bestaat. Voor een deel was dat door specifiek Nederlandse omstandigheden. Schaken was hier toen erg populair […]

En dus zal ook mijn tijdelijke interesse voor het schaken nog binnen dat gouden tijdperk zijn gevallen; waardoor die niet eens bijzonder mag heten. Waarschijnlijk eerder een rite de passage was uit een tijd zonder computers; toen er voor jonge nerds in de provincie wel heel weinig bestond aan slim vermaak.

Feit blijft alleen wel dat ik me geen andere sport of alle concentratie vergende bezigheid indenken kan die een vergelijkbare auteur op zou kunnen leveren als Hans Ree werd. Die eerst op hoog niveau sportte, en vervolgens daarover — en niet eens daarover alleen — op een bijzondere manier zou gaan schrijven.

Hans Ree, Mijn schaken
320 pagina’s
Atlas, 2010

Mijn Ierland ~ Gerrit Jan Zwier

Eerder las ik al eens Mijn Drenthe van Gerrit Jan Zwier, en Mijn Wadden. Die uitgaven bevatten ook hele stukken die anderen schreven over deze gebieden. Dus mocht het geen verrassing heten dat Mijn Ierland niet enkel de observaties bevat van Zwier alleen.

En dat heeft zowel voors als tegens.

Positief geredeneerd heeft Zwier een groot gelijk aan zijn kant door niet enkel zijn stem te laten horen over een ander land. Want, hij heeft slechts éen paar ogen, en bezocht Ierland dan misschien wel vaak, maar hij woonde er niet voor langere tijd permanent, zoals anderen wel. Zou hij enkel zijn verhaal bieden over het land dan had dit nooit zo’n volledig verhaal kunnen zijn als het boek nu vertelt, door al die andere stemmen ook te laten horen. Dan had het domme toeval misschien wel te veel bepaald.

Is er verder nog het gegeven dat Gerrit Jan Zwier niet zelden onverwachte bronnen heeft aangeboord voor deze boeken. Frits Bom lezen over de magische krachten van de hunebedden in Drenthe, of de racistische kruidenkol Mellie Uyldert, die Ierland zag als een toverland, als ware het Middle Earth uit Lord of the Rings: zelf had ik hun boeken nooit opgezocht. Dus was het goed dat een ander wel die moeite heeft genomen.

De vraag wordt alleen wel wat er dan precies nog eigen is aan een boek dat toch echt Mijn Ierland heet. Want, draai het om, en dan lijkt het overnemen van zo veel aan andermans werk ineens wat gemakzuchtig. Dan is het alsof de schrijver geen zin had om zijn researchmateriaal tot iets persoonlijks te verwerken, en daarom gewoon rechtstreeks heeft opgenomen. Hoefde hij al die pagina’s niet zelf te vullen.

Zwier’s eigen teksten in dit boek vond ik bovendien niet heel bijzonder; en in geen geval memorabel. Die lazen te veel als de verhalen over wandelvakanties of korte reisjes die hij al eens om den brode schreef, voor éen of ander tijdschrift. Dat er dan ongetwijfeld wel foto’s bij had geplaatst. Die teksten zijn reisverhalen van het een-dimensionale soort.

Maar erger nog was dat de schrijver me te veel over het land bekend veronderstelde. Alsof iedere lezer de gruwelijke geschiedenis al zou kunnen kennen, of de topografie van het land als vanzelf paraat heeft.

Ook miste ik bijvoorbeeld in het boek de stemmen van het grote tal Ierse schrijvers dat het land teleurgesteld verliet, om er vervolgens toch heel hun leven lang over te blijven schrijven.

Toegegeven, het is ietwat hovaardig om te denken een heel land te beschrijven zou zijn in éen boek, met een beperkt tal bladzijden. Dat een schrijver bij zo’n poging alleen de indruk wekt alle inspanning uit de weg te zijn gegaan, is wel een ander uiterste.

Gerrit Jan Zwier, Mijn Ierland
223 pagina’s
Atlas-Contact, 2007