Doodgewoon leven ~ Karel Čapek

► door: A.IJ. van den Berg

Geen boek dat ik van Karel Čapek las, lijkt op het vorige. Dat is zowel een kwaliteit van deze auteur als een probleem. Zo duurde het bij de roman Een doodgewoon leven uit 1934 wel erg lang voor me duidelijk werd wat voor boek ik aan het lezen was.

Want al die tijd gebeurde er eigenlijk niets in de tekst.

Een behoorlijk saaie man, die ooit een hoge ambtenaar was bij de Tsjechoslowaakse spoorwegen, beschrijft vlak voor diens dood zijn tergend vervelende leven in deze roman. En hij doet dit dan ook nog met een stuitende omhaal van woorden.

Čapek een beetje kennende, vermoedde ik ondertussen toch met een parodie van doen te hebben. Al moest ik daarbij dan wel zelf invullen waarop de roman dan een satire was.

Wanneer bijvoorbeeld schrijvers een autobiografie uitbrengen, bevat die gauw eens krekt dezelfde elementen als waar Een doodgewoon leven mee begint. Er is een geïdealiseerde kindertijd, thuis. Want ook al waren ze goed op school, zo niet de slimsten van de klas, mede daarom aarden ze slecht tussen hun leeftijdsgenootjes. Waarop gauw eens boeken een toevluchtsoord werden, en meer.

Volgt er daarop een verhaal over miskenning, en eenzaamheid, tot er een doorbraak was — waaruit dan vaak wordt weggelaten dat het toeval ook een behoorlijke rol kan hebben gespeeld bij het uiteindelijke succes, of het nut dat het uitbuiten van een kruiwagen had hier of daar.

Ieders levensverhaal kan met een coupure hier en daar worden verteld als de moeizame strijd van een eenzame held. Terwijl de mens toch zo’n sociaal dier is.

Op de helft van deze roman kwam er godezijdank een tournure. De stervende man beseft dan een wel erg schoongepoetste versie te hebben gegeven van zijn bestaan tot dan toe. Want zelfs die ene heldendaad telde eigenlijk nauwelijks, van toen hij tijdens de oorlog als stationschef van de ‘kaiserliche und königliche’ spoorwegen informatie had doorgegeven aan vage lieden van een Tsjechisch verzet. Omdat toen al duidelijk was dat de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie zou imploderen.

Dan volgen er ineens hoofdstukken met bekentenissen van de man. Waarbij hij ook nog hardop gaat nadenken over wat er allemaal had kunnen gebeuren als hij niet zo bescheten angstig was geweest zijn hele leven.

En goed, dan redt die ommezwaai in toon het boek als boek. Alleen bleef Een doodgewoon leven wel verreweg de minst boeiende Čapek die ik tot nu toe las. Tenzij ik de roman als satire blijf zien — alleen is dan waarschijnlijk door de ruim tachtig jaar tijdsverschil sinds de schepping onduidelijk geworden of de auteur niet gewoon een soort erg populaire boeken uit de eigen tijd bespotte met dit levensverhaal.

Karel Čapek, Een doodgewoon leven
191 pagina’s
Wereldbibliotheek, 2008
Vertaling door Irma Pieper van Obycejný život, 1934

[x]