Wat er op het spel staat ~ Cyrille Offermans

► door: A.IJ. van den Berg

De grootste bevrijding in mijn lezende leven kwam toen ik me niets meer aantrok van andermans meningen. De waarde van een boek toont zich pas onder eigen ogen. Te vaak had hooggeschreven of zelfs canonisch werk me werkelijk totaal onverschillig gelaten. En lezen mag best een keer een moeizame huiswerkopgave worden, alleen moest dat toch liever niet te vaak.

Van de weeromstuit ben ik inmiddels misschien te cynisch geworden over de kwaliteiten van de vaderlandse literatuur. Had men een charlatan als Harry Mulisch maar niet tot éen van de grootste schrijvers ooit moeten uitroepen, bijvoorbeeld. Eén van de eeuwig grote drie. Een cultuur die collectief zulke onzin voor waar aanneemt, heeft zich voor altijd ongeloofwaardig gemaakt, wat mij betreft.

Goed, in de kunsten is het niet anders dan op welk gebied ook. Slechts een enkeling kan pretenderen iets te hebben dat lijkt op een degelijk overzicht. De meesten zijn niet of amper geïnformeerd. Dus is het voor zo’n massa wel zo makkelijk om te gaan leunen op de overtuigingen van degenen die wel heel zeker lijken van hun zaak. En zo kunnen boeken, of zelfs schrijvers, belangrijk worden gemaakt — nee zelfs tot verplicht lezen leiden op de scholen.

‘Social proof’, heet dit verschijnsel in de psychologie.

Toegegeven, als er werkelijk geen kwaliteit te bespeuren is aan zulke schrijvers, of boeken, komt dat op den duur altijd uit. Dus als Harry Mulisch over enkele decennia nog altijd spontaan gelezen wordt in alle leeftijdsgroepen zit ik mis met mijn vooroordelen. Dat zal ik dan ook rustig beamen.

Heeft de meeste kunst alleen wel een houdbaarheidsdatum, die nogal eens wordt genegeerd..

Mulisch, of die andere twee van de grote drie, zullen natuurlijk ooit hun kwaliteiten hebben gehad, anders was het ze nooit gelukt om zo veel mensen te pakken. Alleen kwamen die kwaliteiten waarschijnlijk het best naar voren in de decennia ruim voor mijn geboorte. De emoties die zulke teksten ooit konden oproepen, zijn alleen daarom al nooit dezelfde als een schoolkind ervaart die dezelfde woorden opgedrongen krijgt, met de bedreiging daarbij dat dit nu literatuur is; dus waag het niet om daar al een eigen mening over te hebben; laat staan om het gebodene af te keuren.

Cyrille Offermans is een literatuurbeschouwer die ik graag lees. Hij weet veel, schrijft goed, en zijn argumentatie is altijd duidelijk. Evenmin vermoed ik verborgen agenda’s bij hem; zoals een Wil tot Macht.

Zij het dat er toch éen voorbehoud speelt. Als hij iets afkeurt, of zich beklaagt over de lage kwaliteit, dan ben ik dat vrijwel altijd met hem eens. Niet zelden is een vergelijkbaar oordeel trouwens hier op boeklog terug te vinden. Vindt hij iets of iemand goed daarentegen, dan komen onze voorkeuren aanzienlijk minder vaak overeen. Voor een deel zal dat smaak zijn, alleen vermoed ik eerder dat hier bij meeweegt dat Offermans [1945] ouder is, en in een andere tijd opgroeide.

Zijn essaybundel Wat er op het spel staat gaat volgens de ondertitel over “literatuur en kunst na 1945′. Al stelt Offermans daarbij meteen voorop dat de bundel niet pretendeert een overzicht te bieden. Hij gaat vooral in op ontwikkelingen en makers die hem interesseerden of intrigeerden.

Enig iconoclasme speelt er daarbij wel. Zo rekent hij in het essay ‘Over de lotgevallen van het Ander proza’ terloops af met de reputaties van Mulisch, Reve, en Hermans, van wie het voor hem aan het einde van jaren zestig al meer een plicht dan een lust was geworden om ook hun volgende boeken weer te lezen. Vastgeroest als ze toen al waren in hun eigen karikatuur.

Voor mij waren, wat de Nederlandse literatuur betreft, andere schrijvers dan de Grote Drie van meet af aan minstens zo belangrijk: de Vijftigers en geestverwanten — Leo Vroman en Paul Rodenko, Lucebert en Bert Schierbeek, Hugo Claus en Gerrit Kouwenaar, Remco Campert en Fritzi ten Harmsen van der Beek (en, iets later en vooralsnog alleen als essayist, Rudy Kousbroek.) Natuurlijk, ook zij waren gedesillusioneerd door crisis, oorlog en naoorlogs ‘herstel’, maar hun breuk met de literaire traditie was tegelijk radicaler en productiever dan die van de Grote Drie. De onttovering van de wereld had hen niet tot cynici gedegradeerd, uitsluitend nog in staat hun eigen achterdocht te projecteren op elk ‘idealistisch’ initiatief. Al deze schrijvers, veelal primair dichters, werden gemotiveerd door een tegenkracht die misschien nog het best met het woord ‘generositeit’kan worden omschreven. […]

Dus gaat een groot deel van de essays in deze bundel over de door Offermans bewonderde schrijvers, als onder meer ook Ivo Michiels, A.F.Th van der Heijden, of Joke van Leeuwen. Waarbij hij zelfs een poging waagt een lijn door te trekken naar het heden. Om daarbij, als het echt moet, met het geweer op de borst, te oordelen dat als op het moment een nieuwe Grote Drie aangewezen zou moeten worden, daar dan eerder Vlaamse auteurs voor in aanmerking komen dan die met een Nederlands paspoort. Zo toont Offermans zich nogal onder de indruk van het werk van Erwin Mortier.

En mij viel opnieuw op Offermans’ afkeurende oordelen veel makkelijker te accepteren dan zijn prijzende woorden.

Als hij negatief oordeelt over J. Bernlef, omdat deze veel te veel heeft uitgebracht, en zich veel meer had moeten beperken tot het goede en wel geïnspireerde, krijgt Offermans van mij zonder meer gelijk. Alleen al omdat Bernlef’s Pianoman het slechtste boek is in 14 jaargangen boeklog besproken 1. Oordeelde Cyrille Offermans bovendien uit een veel groter overzicht dan ik. Hij had deze schrijver van nabij meegemaakt.

En toch, als hij vanuit dat grotere overzicht boeken aanprijst van schrijvers die mij nooit smaakten, lukt het hem niet om me te overtuigen.

Dat ligt dan niet aan zijn enthousiasme of argumentatie. Ik vermoed dat ik uit recalcitrantie over wat school aan mij opdrong, lang voor de boekenbijlagen van kranten en tijdschriften met al hun vooroordelen op mijn pad kwamen, zo mijn eigen criteria heb opgesteld over wat voor mij wel goede boeken zijn.

En dan staan in mijn persoonlijke hiërarchie romans niet per se bovenaan. Poëzie ligt al helemaal moeilijk. Als goed schrijven begint bij helder denken, dan hebben de meeste literatoren mij sowieso echt helemaal niets te vertellen.

Ooit, enkele jaren slechts, lang geleden al, heb ik ontiegelijk veel SF gelezen. Die was niet zelden maatschappijkritisch; en gauw eens geschreven vanuit een heel ander perspectief dan dat van literaire romans die het dagelijkse leven beschreven van éen of meerdere hoofdpersonen. En ik vrees dat ook dit type boeken een vooroordeel in mij heeft doen laten ontstaan dat niet meer wijken zal.

Als er werkelijk alles mogelijk is met woorden, als hele nieuwe werelden zijn op te roepen met een paar zinnen, waarom gebruiken dan zo weinig schrijvers die oneindige ruimte hen geboden? Waarom lijkt het lezen van een Nederlandse roman nog zo vaak op het heel traag uit elkaar pulken van andermans kleverige navelpluis?

Waarom lijk ik me over zo veel meer te verwonderen dan de schrijvers die op mijn pad komen?

Cyrille Offermans, Wat er op het spel staat
Literatuur en kunst na 1945

Essay
320 pagina’s
Cossee, 2014
  1. Echt slechte boeken lees ik niet uit, en worden daarom nooit geboeklogd. Bij die kort uitgevallen Pianoman was ik evenwel al over de helft gekomen; toendertijd het criterium om er een boeklogje aan te wijden. []

[x]