Good Morning, Midnight ~ Jean Rhys

Rhys haar korte roman liet me even nadenken over het gegeven dat literatuur wel de kunst moet zijn die het minst veroudert. Als het meezit tenminste; en als de schrijver niet te veel modieuze onzin uit de eigen tijd meent te moeten bespreken; of de critici van dat moment wil behagen. De abstractie die taal noodzakelijkerwijs brengt, maakt ook afstand mogelijk tot de eigen tijd.

Good Morning, Midnight las in toon en stijl als een hedendaags boek. Aanwijzingen dat de roman wel degelijk nog voor de Tweede Wereldoorlog geschreven is, zaten hoogstens in de details. Zo beschrijft Rhys het bezoek aan een hoedenzaak, die gevestigd was in een straat met meerdere hoedenwinkels.

En ook komt er weleens zo’n achteloos zinnetje voor, wanneer aan iemand typisch Joodse eigenschappen worden toegeschreven, zoals ooit normaal was — toen — maar nu al gauw antisemitisch heet.

Verder las ik gewoon een tijdloos verhaal van een vrouw die naar Parijs terugkeert om zichzelf opnieuw uit te vinden. In Engeland deed ze weinig anders dan zich langzaam dooddrinken. Nu schaft ze zich weer een nieuw kapsel aan, en nieuwe kleding.

Toch zijn ook niet alle herinneringen die ze aan Parijs heeft even plezierig. Ze was daar ooit eerder met haar Nederlandse man, Enno, die op schimmige wijze geld verdiende, en plots uit haar leven verdween.

Verder is er een dood kind in dat verleden.

Het boek eindigt als ze een liaison aangaat met een gigolo — die haar voor een rijke vrouw houdt. Dan worden sommige draden uit het verhaal ook eindelijk afgerond, en andere juist niet.

Dit deed er allemaal niet zo toe.

Good Morning, Midnight is een boek dat meer sfeer biedt dan verhaal. En al bestaat veel van die sfeer dan uit wat objectief geredeneerd een beschrijving van wurgende eenzaamheid is, of misschien zelfs een depressie, Jean Rhys slaagde er wel degelijk in haar roman genoeg leven in te blazen, om tot doorlezen te dwingen .

Jean Rhys, Good Morning, Midnight
159 pagina’s
Penguin Books 1978, oorspronkelijk 1939

Jean Rhys ~ Carole Angier

Dat iemand een boek schrijft, vind ik heel begrijpelijk. Pas als er zo nodig drie, vier, of nog meer boeken moeten komen, wordt de activiteit al wat bedenkelijker. Want, de echt oorspronkelijke ideeën van zo’n schrijver zullen dan inmiddels al aardig uitgeput zijn. Waarom dan toch doorgegaan met die eenzame strijd tegen het witte papier, of die ongeduldig knipperende cursor op het beeldscherm? Als het succes uitblijft?

Jean Rhys [1890 – 1979] lijkt niet anders gekund te hebben dan schrijven, zo leerde haar biografie. Dat is een boek met éen van de merkwaardigste levensverhalen die ik ooit las. Zo merkwaardig vond ik het verhaal zelfs dat het geheel de gebreken ophief van het levenportret zelve — dit boek is te lang, de lezer moet de romans van Jean Rhys al tot in detail kennen, en de biografe lijkt in veel passages welhaast een alwetende verteller.

Want, Jean Rhys wilde niet zo veel, behalve er leuk uitzien. En dat bracht haar een leven vol armoede en andere problemen. Al was er ook altijd wel weer iemand die zich over haar ontfermde. In het eerste deel van haar volwassen leven waren dat altijd mannen, pas op het laatst werden dat andere vrouwen.

Had ze nog het geluk in 1966 een boek uit te brengen dat klassiek zou worden; zodat er eindelijk eens wat geld was. Wide Sargasso Sea. Een roman die te lezen is als een prequel op een nog grotere klassieker: Jane Eyre. Maar een boek dat ook op zichzelf kan staan — al helpt kennis over Jane Eyre om te weten wat verzwegen is. Net als dat de roman ook weer een licht schijnt op het leven van de schrijver. Zoals al Rhys’ boeken.

Het een-na-laatste boek van Rhys verscheen in 1939. En was in 1966 allang vergeten. Net als de overige romans die ze schreef tussen 1927 en 1939. Toen ze voor de verandering eens geen problemen had, want ze trouwde met een bescheiden Engelsman, en had even een rustig huwelijk.

Deze productieve huwelijksjaren komen dan ook amper aan bod in de biografie. Daar was blijkbaar door niemand iets over te vertellen.

Des te meer ruimte werd besteed aan de eerste vijfendertig jaar uit dat leven van Jean Rhys. Die geboren werd binnen de blanke minderheid op een Caraïbisch eiland. Daar de schande beging een relatie te hebben met een halfbloed. Naar Engeland moest om het geroddel te stoppen, en daar uiteindelijk bij het toneel ging.

Zonder al te veel succes overigens.

Al vond ze juist bij de meisjes daar voor het eerst in haar leven vriendschap. Maar de dametjes van het toneel schijnen ook Rhys’ ideeën over mannen nogal beïnvloed te hebben; zo wil de biografe. Want mannen daar moest je van profiteren, of ze ver weg van je houden.

In 1919 trouwde Rhys met de Nederlandse journalist Willem Johan Marie Lenglet [1889 — 1961] — die hier boeken publiceerde onder het pseudoniem Edouard de Nève. Voor Lenglet heeft Bibeb nog eens een inzameling georganiseerd aan het eind van diens kommervolle leven, toen hij oud en ziek zonder inkomen zat.

Over zijn leven ben ik nu ook nieuwsgierig geworden. Carole Angier beschrijft maar éen boek van hem — alleen is dat zeker zo verdicht autobiografisch als de romans van Jean Rhys. En er zou nogal wat onbekend zijn over dat leven. Zo verloor hij de Nederlandse nationaliteit door zonder toestemming dienst te nemen in het Franse vreemdelingenlegioen; bij het uitbreken van de Grote Oorlog. Alleen zat hij slechts een maand in dat leger; om al tijdens de opleiding fysiek te worden afgekeurd. Paspoort voor niets kwijt.

Schijnt hij daarop gespioneerd te hebben voor de Fransen.

Lenglet was een charmeur en een oplichter, die met Jean Rhys enkele rijke jaren beleefde in Wenen, en vervolgens om verduistering en geldtransacties op de zwarte markt in Frankrijk het gevang in moest.

Waarop Rhys dolende raakte.

Wat Jean Rhys overkwam tijdens deze jaren wist ik al uit de romans. Behalve dan dat Rhys en Lenglet een dochter hadden, waar zij zich niet echt om bekommerd heeft.

In die romans miste ik alleen ook iets. Die hadden iets onbenoembaar extra’s; naast dat zo merkwaardig contemporain gebleven proza. Ik vermoedde daarom gekte bij de auteur — en dat gevoel kwam ook wel uit. De biografe heeft het geval Jean Rhys voorgelegd aan enkele medische deskundigen, en die zagen een borderline-stoornis bij haar.

Nu interesseert deze diagnose me niet in het bijzonder; psychiaters zouden zich zeker niet moeten uitspreken over mensen die ze nooit hebben ontmoet. Maar dat stuurloze in het leven van Rhys had ik toch goed gezien. En het was goed om meer te leren over waar dit toe leidde.

Carole Angier, Jean Rhys
Life and Work

762 pagina’s
faber and faber 2011, oorspronkelijk 1990

Paris Review Interviews, III ~ Margaret Atwood (intr.)

Er is éen nadeel aan boeken als deze interviewbundel. Ik ben allereerst toch het meest geïnteresseerd in de gesprekken met schrijvers die me iets zeggen. Dus op een gegeven moment was ik in de delen éen, twee, en drie tegelijk bezig om eerst te zien wat mijn favorieten te melden hadden.

Het zijn bonbondozen, deze boeken, waarin op het laatst altijd de auteurs overblijven die me nog onbekend zijn, of waaraan ik wat een hekel heb.

Deel III bevat ook enige gesprekken die nogal afwijken van de interviews die mij het liefst zijn. Ik zie graag dat een auteur geïnterviewd wordt als hij of zij in de kracht van zijn leven is — het uitgangspunt om over iemands manier van werken te praten, wordt veel interessanter in de wetenschap dat het oeuvre nog niet af is. Maar de gesprekken met Dinesen, Rhys, en Mailer vonden aan het eind van hun leven plaats, toen vrijwel alle productiviteit al achter hen lag. En het gesprek met Waugh is voor de verandering een mislukt en afstandelijk interview.

undefined

Interviewer
Did you write these early novels with ease or–

Waugh
Six weeks’ work.

Interviewer
Including revisions?

Waugh
Yes.

Evelyn Waugh [1963]
undefined

Beschamend voor mij was dan weer dat ik blijkbaar altijd gedacht heb dat Ralph Ellison en James Baldwin éen en dezelfde schrijver was; ondanks dat hun namen toch duidelijk van elkaar verschillen. Zulke persoonssamenvoegingen komen anders alleen voor bij mensen die me niet wezenlijk interesseren, zoals mannelijke tennissers, of blonde presentatricetjes van op de TV.

Interessantste gesprekken voor mij uit deze bundel waren dan toch die met helden, als Cheever en Carver. Misschien niet eens per se om wat ze te zeggen hadden, maar omdat ik hun werk goed genoeg ken, om tussen de regels van hun antwoorden door te kunnen lezen.

Uit het gesprek met Ted Hughes pikte ik dan weer het idee op om eens na te denken over de vraag of het schrijfmateriaal de manier van formuleren beïnvloedt.

Wat willekeurige quotes:

undefined

Interviewer
What do you mean by ‘too literary’? What do you cut out, certain kinds of words?

Simenon
Adjectives, adverbs, and every word which is there just to make an effect. Every sentence which is there just for the sentence. You know, you have a beautiful sentence-cut it. Every time I find such a thing in my novels it is to be cut.

Simenon [1955]
undefined

I don’t work with plots. I work with intuition, apprehension, dreams, concepts. Characters and events come simultaneously to me. Plot implies narrative and a lot of crap. It is a calculated attempt to hold the reader’s interest at the sacrifice of moral conviction. Of course, one doesn’t want to be boring. . .one needs an element of suspense. But a good narrative is a rudimentary structure, rather like a kidney.

John Cheever [1976]
undefined

Journalism, particularly book reviewing, brings in another magnitude of difficulty. Fiction writing is basically what I want to do when I get up in the morning. If I haven’t done any all day, then I feel dissatisfied. If I wake up knowing that I have some journalism to write, then it’s with a heavy tread I go to the bathroom-without relish, for many and obvious reasons. You’re no longer in complete control.

Martin Amis [1998]

wordt vervolgd

The Paris Review Interviews, III
With an Introduction by Margaret Atwood
446 pagina’s
Picador, 2008

* in volume iii zijn de gesprekken opgenomen met:
[gelinkte namen verwijzen naar auteurs die al eens boeklogd zijn]

 


Quartet ~ Jean Rhys

Rhys schreef voor de oorlog vier romans die hun tijd ver vooruit waren. Daarom oogstte ze er geen succes mee. Zij zou ook een vergeten schrijfster zijn, als er niet in 1966 nog eens die Wide Sargasso Sea was verschenen, dat haar wel erkenning bracht.

Maar wat in 1928 niet van zijn tijd was, deed mij nu, ruim tachtig jaar later, juist opvallend tijdloos aan, door de toon en de behandelde problemen.

Ik had het niet vreemd gevonden als Quartet me was gepresenteerd als de roman van tijdgenote. Want, dat de auteur een vrouw is, lijkt me wel onmiskenbaar door vele tekenende details. De hoofdpersoon van het boek is een vrouw, en zij wacht op een man. Ik ken geen mannelijke auteur die de lijdzaamheid die zo’n positie vraagt zo goed had kunnen tekenen.

Jean Rhys had indertijd in Parijs een Nederlandse man, die de cel in verdween om gerommel met buitenlands geld. Ze overleefde vervolgens door bij de schrijver Ford Madox Ford en zijn vrouw in te trekken.

In deze roman heeft de vrouwelijke hoofdpersoon een aantrekkelijke Poolse man, die eveneens het gevang in moet, voor onduidelijke handel. Dit betekent dat zij al gauw geen geld meer heeft, en toch moet zien te overleven.

Hulp krijgt ze van een stel landgenoten, een Britse kunsthandelaar en zijn merkwaardige vrouw. Waarbij de man wel iets in retour verlangt, en die echtgenote dat nog lijkt aan te moedigen ook.

Als de Poolse man na een jaar uit het gevang ontslagen wordt, merkt de hoofdpersoon dat haar verhouding tot hem nogal veranderd is. Vervolgens eindigt dit boek met een nogal onverwachte gebeurtenis; daar waar ik graag had gelezen hoe het met die vrouw was verder gegaan. Want, zo’n boek is het.

Jean Rhys, Quartet
160 pagina’s
Penguin Classics; New Edition 2000, oorspronkelijk 1928

Smile Please ~ Jean Rhys

Het interview dat Jean Rhys [1890 – 1979] gaf aan Paris Review intrigeerde me. Al was dat misschien meer om haar levensloop, dan dat ik nu direct werd aangezet om éen van haar romans te lezen.

Een goed compromis is het om in zo’n geval eerst een autobiografie te lezen, als zo’n boek bestaat. En bij Rhys hing dat er nog om. Smile Please bestaat voor de helft uit fragmenten die ze al voor redactie naar de uitgever had gestuurd, en voor de andere helft uit wat verdere schetsen en losstaande dagboekaantekeningen.

Rhys stierf voor het werk af was, nadat het schrijven, door allerlei oorzaken, toch al meer tijd had gekost dan gehoopt.

Dus ging dit boek vooral over haar jeugd, op het Caraïbische eiland Dominica. En daarbij overwon het zelden mijn vooroordeel dat de jeugd van een schrijver doorgaans maar weinig interessant is. Die later nog eens opgetekende jeugdherinneringen lijken ook zo veel op elkaar, met hun altijd zo terloopse nadruk op de eenzaamheid en introvertie van de auteur. Hadden deze ook nog eens erg veel beschrijving, en weinig gebeurtenis.

Het leven van Jean Rhys werd boeiender toen ze met een tante naar Engeland trok, en daar aan het toneel ging; zonder al te veel succes.

Of toen ze de Nederlandse journalist en liedjesschrijver Jean Lenglet trouwde. Die moeilijkheden met de Franse autoriteiten kreeg, om deviezensmokkel, waardoor Rhys jaren in armoede in onder meer Parijs doorbracht.

Trouwde ze daarna nog twee keer.

Maar over Lenglet gaat het al nauwelijks in dit boek. Rhys schreef nog net wat over haar tijd aan het toneel. Over waarom ze Dominica verliet, is er ook helemaal niets. Terwijl bijvoorbeeld Jan Brokken nog eens heeft uitgezocht dat ze waarschijnlijk weg moest om haar omgang met een gekleurde of halfgekleurde jongen.

Leverde dit boek tenslotte wel het gegeven op dat Jean Rhys zo veel uit haar persoonlijke geschiedenis in haar verhalen en romans had verwerkt, dat ze daarom aarzelde om met een autobiografie te komen. Alleen dreigden anderen om een biografie uit te brengen, waarin ongetwijfeld van alles fout zou staan…

Waar ik zo nieuwsgierig naar was, is er dus waarschijnlijk wel. Ergens. Dit boek bracht dat niet.

Jean Rhys, Smile Please
An Unfinished Autobiography
173 pagina’s
André Deutsch, 1979