Ademgaten ~ D. Hillenius

Tijs Goldschmidt was niet alleen een student van Dick Hillenius, hij is ook een blijvende bewonderaar van diens boeken. Dit maakte het logisch dat hij eens een bloemlezing zou samenstellen, met het meest karakteristieke uit diens werk.

Dat oeuvre is alleen al blijvend uniek door de ruimte die Hillenius nam, om naast zijn universitaire werk als bioloog dat vakgebied ook nog eens te populariseren, gedichten te schrijven — want dat was net zo goed aantekeningen maken — en over beeldende kunst en muziek te schrijven. Verder schreef hij reisverhalen voor een glossy.

Nu hoeft mij niet veel over Hillenius verteld te worden. Ik ben al heel lang een liefhebber van zijn boeken. Vrijwel alles van hem staat in mijn kast. Maar ik heb bijvoorbeeld de verzamelde gedichten niet; omdat slechts een te klein deel van de poëzie me bereikt.

Goldschmidt weet dan weer net gedichten uit te kiezen voor deze bundel, die me wel wat zeiden. En eerlijk gezegd hoopte ik ook dat Ademgaten dit effect zou hebben. Omdat er altijd aspecten aan een boek of een heel oeuvre zijn die andere ogen dan de mijne wel zien.

Toen ik aan land ging,
greep ik wat aarde,
wreef het tussen mijn vingers,
keek naar de planten en dieren)
en zag dat zelfs de doodgewoonste langs de weg
vreemd en onbekend waren.
Ik kon geen namen geven
en voelde een bijna te goot gevoel van blijdschap.

Mooi aan het inleidende essay van Goldschmidt is dat hij daarin benadert wat ook mij zo trof aan Hillenius. Ga erop uit, lijkt die altijd te zeggen. Laat je zintuigen prikkelen.

Denk na.

Ook de titel is ontleend aan Hillenius’ neiging om aan de beperkingen van dogma’s te willen ontsnappen.

Eén van de belangrijkste functies van kunst vind ik het verstoren en het doorbreken van de hiërarchie — het maken van ademgaten — zodat, ook al zit je ergens in een onderlaag, je jezelf via de kunst kunt bevrijden.

Aan de bloemlezing valt verder op dat er maar éen stuk gehaald is uit de bundel Wat kunnen wij van rijke mensen leren?, of uit Sprekend een dier. Als toegift is dan wel weer het interview opgenomen dat Hillenius afnam aan Nico Tinbergen, uit De hersens een eierzeef.

In die zin doet de student in eigenzinnigheid niet onder voor de meester.

Maar ik moet Goldschmidt alleen al dankbaar zijn voor de aanleiding om Hillenius’ boeken weer eens uit de kast te pakken, te bladeren, om te peinzen hoe mijn bloemlezing uit dat werk er zou hebben uitgezien.

D. Hillenius, Ademgaten
gekozen en ingeleid door Tijs Goldschmidt

178 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 2009

Andere Linkerkant ~ Tijs Goldschmidt

Stephen Jay Gould hield eens een lezing, en die werkte hij uit tot een boek van 274 paginas; ontevreden met de mogelijkheden die de lezing hem boden. Bioloog Tijs Goldschmidt hield in 2003 de Stephen Jay Gould-lezing in Leiden, en dat werd ook een boek. Maar dan van 48 paginas.

Verschil moet er zijn. Gould probeerde de hele wetenschapsgeschiedenis sinds de Renaissance nog eens na te vertellen, Goldschmidt beperkte zich tot zijn fascinatie voor links en rechts in de natuur.

Hij kan beide zelf niet zo goed uit elkaar houden.

Dat resulteerde in een wel aardig boek, al blijft het wat aan de oppervlakkige kant. Die lezing is blijkbaar voor een breed publiek bedoeld; ik kwam nauwelijks inzichten tegen die me nog niet bekend waren.

Maar goed, dan gaat het erom hoe Goldschmidt die informatie overbrengt, en welke voorbeelden hij daarbij gebruikt. En dan is het allemaal heel aardig.

Tijs Goldschmidt, De andere linkerkant
Links en rechts in de evolutie

48 pagina’s
Uitgeverij Athenaeum Polak & van Gennep © 2003


Bijenchoreograaf ~ Tijs Goldschmidt

Dit dunne boekje is een relatiegeschenk, zoals sommige uitgevers dat elke jaarwisseling rondsturen. Veel tekst staat er doorgaans niet in dan, maar daar gaat het ook niet om. Het gebaar telt. Voor mij geldt dan weer dat Goldschmidt een schrijver is van wie ik alles wil lezen; zo’n auteur waarvan er gewoon te weinig boeken zijn verschenen.

En dankzij hem weet ik nu dus weer meer over het houden van bijen; een onderwerp dat wat mij betreft alleen interessant te maken is door het er zijdelings over te hebben. Een directe uitleg kan me niet vreselijk boeien. Anders had ik ook allang meer over het onderwerp geweten.

Maar Goldschmidt lukte het weer eens goed mijn belangstelling vast te houden. Hij weet die technische details ook nu weer probleemloos in een vrij persoonlijk verhaal te mengen, dat tegelijkertijd nooit te intiem zal worden.

Dat ‘bijenchoreograaf’ uit de titel verwijst overigens naar een eigenschap van honingbijen, om met elkaar te communiceren middels de dans. Daaruit kunnen andere werksters dan afleiden waar er nectar is te vinden. Maar omgekeerd moeten die bijen dus ook zijn aan te sturen door iemand die de danstaal kent.

En welk een carrièreperspectieven wenken dan ineens wel niet.

Tijs Goldschmidt, De bijenchoreograaf
28 pagina’s
Athenaeum—Polak & Van Gennep
Em. Querido’s Uitgeverij
Nijgh & Van Ditmar, 2004


Darwins hofvijver ~ Tijs Goldschmidt

Om meerdere redenen vind ik dit een heel goed boek, behalve dan dat de verteller me soms wat merkwaardig wazig als personage in zijn eigen verhaal ronddwaalt. Maar omdat Goldschmidt terloops meldt dat hij tijdens zijn verblijf in Tanzania getroffen werd door de malaria tropica, ben ik ben misschien wat geneigd de bijbehorende koorts wat te extrapoleren naar de rest van het boek.

De beroepsernst van iemand die iets onbegrijpelijks onderzoekt, kan overigens ook vrij makkelijk als krankzinnig overkomen op een buitenstaander. Vertel mij wat.

Goldschmidt deed als bioloog jarenlang veldwerk in een baai van het Victoriameer, om de enorme soortenrijkdom van éen enkel visje te helpen verklaren. Honderden soorten cichliden waren er. Vrij gratige baarsjes zijn dat, elk met eigen voedingspatronen en bijbehorende speciale lichamelijke kenmerken. Gezien de jonge leeftijd van het Victoriameer leek de evolutie daar in actie te zien.

Dit boek is zo goed door de technische informatie die Goldschmidt door zijn verhaal mengt. Door zijn uitleg over wat genetica is, hoe het ook alweer zat met DNA en RNA, en al die technische achtergrondkennis meer. Maar vooral ook omdat hij laat zien hoe onderzoek verloopt. Hoe wetenschappers uit een tastend zien meer algemene conclusies proberen te trekken; om zo misschien ooit eens tot theorieën te komen.

En goed, dan was er die ecologische ramp ook nog. De ramp die Goldschmidt eerst niet wilde zien, misschien omdat het idee te groot was dat zijn onderzoeksonderwerp geheel zou verdwijnen. Maar de nijlbaars werd in het Victoriameer geïntroduceerd, had er geen natuurlijke vijanden, en zou het totale evenwicht daar ineens ruw gaan verstoren midden jaren tachtig.

Darwin’s Nightmare, zo heet een veelbekroonde documentaire over ditzelfde onderwerp.

Het viel me op dat de ramp relatief laat in het boek plaatsvindt, en dat Goldschmidt die in deze recente druk een pietsje relativeert ten opzichte van oudere uitgaven. Ja, de ecologie is ernstig verarmd in het meer. Van de soortenrijkdom aan vis bleef weinig meer over. Maar doordat de cichliden uit de voedselketen wegvielen, kregen bijvoorbeeld de garnaaltjes in het meer de kans om groot te groeien zonder opgevreten te worden.

En, zelfs de cichliden lijken terug te komen, na een poos uit beeld te zijn verdwenen. Maar zijn het wel dezelfde soorten cichliden als van voor de nijlbaars alles opat?

Met de kennis van nu lijkt dit boek wat uit evenwicht geraakt, omdat de toon van toen niet zal zijn aangepast. Dat viel me wel op.

Tijs Goldschmidt, Darwins hofvijver
Een drama in het Victoriameer

288 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker 2004, oorspronkelijk 1994

Kloten van de engel ~ Tijs Goldschmidt

Tijs Goldschmidt was een student van Dick Hillenius. Beide zijn (waren) biologen. Beide ook hebben over veel meer geschreven dan alleen de natuur alleen. Ik geef toe zo veel van Hillenius te hebben herlezen in de eerste maanden van 2008, omdat ik hem wat beter wilde kunnen vergelijken met Goldschmidt.

Dit boek was toen al gekocht. Ik verheugde me erop het te mogen lezen.

Maar waarschijnlijk was het geen goed idee om Hillenius met Goldschmidt te willen vergelijken. Beide mannen hebben een ander temperament. Hillenius lijkt me springeriger, Goldschmidt bedachtzamer. Daardoor wordt het wat onzinnig de éen te verwijten niet de eigenschappen van de ander te bezitten.

Deze bundel van Goldschmidt bevat materiaal van nogal verschillende aard. Zijn ‘Bijenchoreograaf‘ staat erin — waarbij me opviel dat in de verantwoording niet genoemd wordt dat het ook als boekje is uitgegeven. Er staan beschouwingen in over beeldende kunst bijvoorbeeld — of over de ruimte waarin die tentoongesteld wordt. En Goldschmidt mengde zich onder meer in het non-debat over het idee dat de evolutietheorie dermate grote gebreken heeft dat een ‘intelligent ontwerp’ waarschijnlijker is.

Daarbij meldt hij overigens geen andere dingen over bijvoorbeeld het merkwaardige denken van Cees Dekker, als ik al op boeklog deed. En op mijn andere log schreef ik dat Dekker:

het respect misbruikt dat hij afdwong voor zijn werk in de moleculaire biofysica, om aandacht te vragen voor de relikul die hij gelooft.

Tijs Goldschmidt oordeelt precies zo, al blijft hij aanmerkelijk beleefder.

Verder bespreekt Goldschmidt onder meer de bewerking die geneticus Steve Jones maakte van Darwin’s Origin of Species, met het boek Almost Like a Whale. Zijn oordeel daarover is dat Jones nogal vaak met overbekende voorbeelden aan komt, maar zich redt door zijn levendige taalgebruik.

Ik oordeelde indertijd bijna andersom. Voor mij waren veel van de overbekende voorbeelden wel degelijk nieuw, maar ik ben dan ook geen bioloog. En mij stoorde het nu juist wat dat Jones’ in Almost Like a Whale zo veel minder goed schrijft als in zijn andere boeken.

Dat ik Goldschmidt’s oordeel nu tegenover het mijne zet, is overigens niet om te koketteren. Ik doe dit om aan te geven dat zijn verwijt over Jones nu wat op hemzelf terugslaat.

Boeken, of artikelen, worden geschreven voor een bepaald publiek. De ene keer hoor ik wel tot het publiek waartoe Goldschmidt zich richt met deze bundel, en een andere keer juist niet, omdat hij me dan niets verteld dat ik nog niet wist.

Het gaat me veel te ver om hem dan te verwijten ‘overbekende voorbeelden’ te gebruiken, maar zoiets weegt wel mee in mijn waardering. Dit is een goed boek, Goldschmidt is een interessante schrijver, maar mij verraste hij ditmaal veel minder dan ik gehoopt had.

Tijs Goldschmidt, Kloten van de engel
Beschouwelijkheid over de natuurlijkheid van cultuur

211 pagina’s
Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2007

Oversprongen ~ Tijs Goldschmidt

Als u gaapt of aan uw kin krabt terwijl u zich afvraagt deze onzin verder te moeten lezen of nu toch echt even iets nuttigers met uw leven te doen, noemen biologen dat een oversprong. Twee tegenstrijdige emoties vechten om voorrang, en als gevolg treedt een derde soort gedrag op.

Tijs Goldschmidt is bioloog, en biologen kijken goed. Of dat nu naar de natuur is of gedrag, of naar cultuur en kunst zoals ook in dit boek gebeurt. Dit betekent dat hij soms zien kan waar vrijwel iedereen blind aan voorbij gaat.

Misschien helpt die constatering mij om te definiëren wat ik nu precies onder een goede schrijver versta; misschien is dat wel vooral iemand die kan kijken en het vervolgens lukt helder te verwoorden wat-ie daarbij gezien heeft. Of iets anders geformuleerd: een schrijver moet kunnen kijken om mij iets nieuws te laten zien. En dit simpele gegeven diskwalificeert al merkwaardig veel auteurs zo merk ik steeds vaker; vooral diegenen die vanuit het woord denken, of de litteraire traditie.

Ik weet nu al Goldschmidt’s boek dit jaar zeker nog éen keer te gaan herlezen, omdat het zo rijk is. Maar in zekere zin is het wel jammer dat ik vorig jaar naar Zomergasten heb gekeken. Veel van wat er in dit boek staat werd in die uitzending even aangestipt, en platgewalst omdat televisie vaak zo’n weinig subtiel medium is. Zo mogen er op TV nooit stiltes vallen, terwijl ik bij lezen wel de macht houd zelf mijn pauzes te kiezen.

Enfin.

Tijs Goldschmidt, Oversprongen
218 pagina’s
Uitgeverij Ooievaar, 2002 oorspronkelijk 2001

Seks, natuurlijk, maar vooral orde ~ Rudy Kousbroek

Eerder las ik al eens de autobiografie in tekeningen van Gabriël Kousbroek, de zoon van Rudy Kousbroek en Ethel Portnoy. Daarover is nooit iets op boeklog over verschenen, simpelweg omdat die uitgave geen gedachten bij me opriep interessant genoeg om aan te tekenen.


Behalve dan dat ook dat boek weer bewees dat Ethel Portnoy uiteindelijk een interessantere schrijver is, en blijft, dan Rudy Kousbroek. Alleen heeft deze laatste de naam, de literaire erkenning, en de bijbehorende status. Ethel Portnoy publiceerde niet eens in haar moedertaal, het Engels, en kan enkel in Nederlandse vertalingen worden gelezen; voor zover iemand dit nog doet. Er nog van afgezien dat vrouwen sowieso al op achterstand staan in onze cultuur.

Door dat boek van Gabriël Kousbroek, en deze brievenverzameling van zijn vader, bestaan er alleen nu dus drie versies in druk van éen en dezelfde toch vrij korte logeerpartij uit 1982.

De toen nog jonge Gabriël en een schoolvriendje gingen met Rudy Kousbroek en zijn tweede vrouw, Sarah Hart, mee op die visite bij Gerard Reve en Joop Schafthuizen. Volgens Gabriël waren die laatste twee daarbij nogal aanranderig; wat daarmee het meest opmerkelijke verhaal opleverde in diens autobiografie. Gerard Reve gebruikte de gebeurtenis in de roman Het Boek Van Violet En Dood om Kousbroek en diens ‘geniale zoon’ nogal negatief af te schilderen. En Rudy Kousbroek schrijft dat hem van het bezoek vooral zal bijblijven hoe hij even een kijkje mocht nemen in de geïsoleerde schrijfbunker van Reve hogerop; diens geheime landgoed. Daarmee was hij zeer verguld.

Tja.

Dit gegeven toont voor mij allereerst aan dat schrijvers onbedoeld wel heel veel kunnen laten zien over hoe zij in het leven staan door wat ze waarnemen en wat niet.

Kousbroek en Reve, die toen beiden in Frankrijk woonden, schreven elkaar enkele jaren brieven; naast dat ze ook met elkaar telefoneerden. De samenstellers van deze brievenbundel willen hebben dat deze correspondentie liep van 1979 tot en met 1989. Eerlijker zou zijn van 1979 tot en met 1985. Want daarna gebeurt er jaren van éen kant niets, tot Kousbroek in 1989 nog éen maal een brief stuurt.

Rudy Kousbroek was in de correspondentie de geconstipeerde schrijver van de twee. Hij verstuurde 24 brieven. Gerard Reve schreef er 173. Alleen bestaan Reve’s brieven vrijwel altijd uit monologen, die niet eens per se gericht zijn aan de directe ontvangers van wat hij verzond.

Vier van de brieven van Reve aan Kousbroek staan afgedrukt in diens Zondagmorgen zonder zorgen. Dat vermelden de samenstellers van Seks, natuurlijk, maar vooral orde overigens niet. Mede daarom heb ik geen weet of er ooit systematisch andere brieven van zijn kant werden gepubliceerd.

Maar missen deed ik Reve’s deel van het verhaal toch ook niet echt. Als enkel Rudy Kousbroek gepoogd heeft om een gesprek gaande te houden, volstaat zijn kant van de correspondentie wel om er een beeld van te krijgen.

Al was deels trouwens voorspelbaar waar de brieven over zouden gaan. Kousbroek, met zijn exacte kant, ziet dan bijvoorbeeld niets in dat katholieke geloof, terwijl Reve beweert daar nu juist enorme steun in te vinden; zonder dat daarbij ooit duidelijk wordt of hij dit nu werkelijk meent.

En dan stond er eens een aardige formulering in de brieven van Rudy Kousbroek. Misschien was ook nieuw dat telkens blijkt dat hij veel moeite had met het schrijven van al die columns en essays in opdracht. Tegelijkertijd geldt wel dat Kousbroek nooit verder is gekomen dan al die relatief korte stukjes. Een grote overkoepelende monografie of roman schreef hij nooit; wat toch ook naar schrijfangst wijst.

Seks, natuurlijk, maar vooral orde maakte verder duidelijk waarom Rudy Kousbroek ooit gebrouilleerd raakte met Willem Frederik Hermans — en ik weet nu niet of dat al zo uitgebreid beschreven staat in Machines en emoties: dat de correspondentie biedt van Kousbroek en Portnoy met Hermans eind jaren zestig.

Die verwijdering kwam door achterbaksheid van Hermans overigens. Alleen moet de interesse in het leven van schrijvers wel heel groot zijn wil zo’n anekdote nog iets betekenen. Mij interesseren die levens almaar minder. Ik kan lezen. De boeken van schrijvers hebben me allang getoond wat dat voor lieden zijn.

Gezien de betekenis van Rudy Kousbroek vroeg in mijn lezende leven kon ik het alleen niet maken om deze uitgave niet te lezen, een keer. Al waren mijn verwachtingen niet hoog, anders was dit boek veel eerder gepasseerd. Nu kostte het net een uurtje om mijn bangste vermoedens te bevestigen. Dit is een bijboekje, enkel bedoeld voor de absolute liefhebber die alles lezen moet wat iemand ooit geschreven heeft. Ofwel, handel voor de uitgever, die nog een heel oeuvre in de aanbieding heeft, waar met zo’n nieuw boek misschien weer publiek aandacht voor komt. Even.

Rudy Kousbroek, Seks, natuurlijk, maar vooral orde
Brieven aan Gerard Reve
bezorgd door Sarah Hart en Lien Heyting, met een voorwoord van Tijs Goldschmidt,
160 pagina’s
Atlas Contact, 2017
 
Gabriël Kousbroek, Kousbroek
192 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Vis in bad ~ Tijs Goldschmidt

Elke nieuwe essaybundel van Tijs Goldschmidt leest als iedere essaybundel van Tijs Goldschmidt eerder. Zijn onderwerpkeuze kan de lezer al na éen boek kennen. Zijn toon daarmee is ook onmiddellijk weer vertrouwd.

Alleen blijft het toevallig vervolgens wel goed wat hij doet. Zelfs al moet de verrassing bij het lezen van een boek als Vis in bad dan uit het gemanoeuvreer op de vierkante centimeter komen. Dat nogal wat beeldende kunst langs komt is zeker, net als biologie – en dan in het bijzonder de vraag wat er zoal tot evolutie dwingt. De verrassing is alleen nog hoe deze onderwerpen behandeld gaan worden. Welke invalshoek nu weer gevonden werd.

Of, misschien had ik enkel mijzelf vooraf aan het lezen deze verzamelbundel. En stonden in dit boek nogal wat teksten die mij al eens onder ogen waren gekomen. Al dan niet in een krant. Al dan niet met nog meer illustraties daarbij.

Deze bundel biedt overigens apart een katern met kleurenfoto’s.

En zelfs al leest een boek anders dan een krantenkolom, helemaal vergeten dat ik een tekst al eens zag relatief kort geleden, is dan onmogelijk. Als de tweede confrontatie te kort op de eerste volgt, lees ik te makkelijk hele stukken slecht, of niet; vanwege de misvatting al te weten wat er staat.

Slim beleid zou het dan zijn om een boek als Vis in bad te kopen, en eerst vijf jaar in de kast te zetten, voor ik aan lezen toe kom. Want boeken als deze verdwijnen zo makkelijk zonder enig geruis van de markt; ondanks hun rijkdom. Alleen botst dat dan weer met mijn aankoopbeleid in het algemeen om alleen nog de boeken aan te schaffen waarvan zeker is dat ik ze meermaals herlezen wil. Want de kasten puilen al uit.

Sommige essays van Goldschmidt lenen zich overigens absoluut voor talloze malen herlezing. Zo bevat Vis in bad een roerend in memoriam van de psychiater Louis Tas, met wie Goldschmidt’s vader een kampverleden deelde. Tas’ werk, bijvoorbeeld dat over tweede-generatie slachtoffers van de oorlog, is dan weer voor Tijs Goldschmidt van betekenis geweest.

Verder zou ik graag eens een boek lezen waarin al Goldschmidt’s stukken over Nieuw-Guinea verzameld staan. Elk essay van hem over zijn tijd in dat land intrigeert; omdat die teksten, in de beschrijvingen van de papoea’s, om éen of andere reden doorkijkjes lijken te bieden naar een oertijd van alle mensen. Zulk een gedrag als dat van hen is dus ook mogelijk geweest. Of misschien projecteer enkel ik dat aspect erin, vanwege Goldschmidt’s vele woorden over evolutie altijd; vanwege zijn achtergrond als bioloog

Gedachten over evolutie staan er zeker in essays als die over Homo Ludens, dat Goldschmidt prees om de vele gebieden met spelelementen die Huizinga had weten aan te wijzen in totaal verschillende menselijke activiteiten. Toch zou de spelende mens in al die bezigheden een voordeel hebben; al was het enkel om de indruk die hun gedrag kan maken.

Vroeg ik me alleen wel af waarom deze bundel ook het essay bevat met de titel ‘Ademgaten’, dat gaat over Dick Hillenius, terwijl Goldschmidt dat al publiceerde in de gelijknamige bloemlezing die hij samenstelde van diens werk. Moest de auteur nu echt zo sprokkelen om weer een boek vol te krijgen? En waarom staat de verwijzing naar dat andere boek nog net alleen in een eindnoot, als deze tekst er zo nodig in moest?

Tijs Goldschmidt, Vis in bad
229 pagina’s
Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2014