Bespottelijk maar aangenaam ~ Arjen Fortuin en Joke Linders red.

Sinds 1991 verschijnt er met regelmaat een Biografie Bulletin. Dat is een tijdschrift, ooit begonnen als wat gekopieerde A4tjes, waarin schrijvers en wetenschappers zich uitspreken over wat er zoal kleeft aan het schrijven van een biografie.

De bundel Bespottelijk maar aangenaam bevat een bloemlezing met de beste stukken uit dat tijdschrift, tot dan toe. Daarbij komen soms auteurs zelf aan het woord, en anders worden ze geïnterviewd. Een enkele maal krijgt de biografie van een andere maker een kritische bespreking. En daarnaast wordt ook wel ingegaan op de werkwijze van een specifieke biograaf.

Dat allegaartje aan teksten maakt het moeilijk iets algemeens over dit boek te schrijven. Behalve dan dat het me het meest interesseerde als iemand iets opmerkte van een universele geldigheid.

Tegelijk denk ik niet dat de biograaf voor andere problemen staat dan welke historicus ook. Of het zou moeten zijn dat de meeste biografieën verschijnen over mensen uit de eigen tijd; en er daardoor nog nabestaanden kunnen zijn, of anderen die gaan dwarsliggen of zich gekwetst kunnen voelen.

De schrijversweduwe die de reputatie van haar man als genie nog lang na diens dood wil beschermen, is een archetype geworden.

Een algemene raad die de biografen in dit boek geven, is tegelijk om onmiddellijk zo veel mogelijk nabestaanden en overlevenden te interviewen. Hun herinneringen helpen nogal om het te portretteren personage weer levend te maken. Tegelijk moet de biograaf altijd de feiten blijven checken. Menig verhaal stelt het verleden mooier voor dan het was.

Of, zoals Gerard Mulder ontdekte, Het Parool verloor zo veel abonnees in 1947 omdat het abonnement 30% duurder werd. Niet per se omdat de krant als enige tegen de koloniale oorlog in Indonesië schreef; zoals de alom aanvaarde mythe luidde.

Aan de biografen valt op dat ze meestal of tot historicus zijn opgeleid, of een scholing hebben in de letteren. Dit laatste vast omdat het zo populair is om schrijvers nog eens te portretteren in een boek.

Mijn opinie over de biografie is misschien iets bijgesteld door dit boek — doordat de biografen zo goed de valkuilen van het genre hebben weten aan te geven.

Maar ik blijf van mijn mening dat geen mens los van zijn tijd bestaat, en dat biografen er doorgaans te weinig rekening mee houden dat iemands leven gekleurd wordt door modes, luimen, en gebeurtenissen waar hij of zij lang niet altijd bewust van hoeft te zijn geweest. In die zin is het onmogelijk genre.

Bovendien betekent dit gegeven dat geen biografie ooit de definitieve levensbeschrijving geven kán. Elke generatie komt namelijk met zijn eigen interpretatie van wat belangrijk was in de geschiedenis.

Bespottelijk maar aangenaam
leerde me evenwel dat ons beeld van een bepaalde periode heel goed te verdiepen is, door die tijd levend te maken in het portret van éen mens. Toch lijkt me dat een ideaal waar slechts weinig biografieën in slagen.

Bespottelijk maar aangenaam
De biografie in Nederland

Onder redactie van Arjen Fortuin en Joke Linders
304 pagina’s
Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2007

Er is niets poëtischer dan de waarheid ~ Ivan Wolffers (red.)

Ooit was de schrijver Multatuli nog niet herdacht met een standbeeld. Een schande was dat, vond menigeen, waaronder de arts en schrijver Ivan Wolffers. Dus werd er geld ingezameld. Onder meer door dit actieboek uit te geven, waartoe tal van bekende Nederlandse auteurs hun gedachten over Eduard Douwes Dekker hadden opgeschreven.

Althans. Willem Frederik Hermans zag niet zo veel in het plan. De tijd van standbeelden was voorbij. Maar hij gaf wel weer toestemming om de beide brieven af te drukken die hij met Wolffers over het onderwerp had gewisseld.

Het boeiendst in deze bundel schreven de mensen die echt over Douwes Dekker hadden nagedacht, en niet enkel goede herinneringen bewaarde aan een flard Woutertje Pieterse op school, of de fabel van ‘Saïdja en Adinda’. Probleem werd alleen wel dat Multatuli dan meestal een nogal onsympathiek mens werd bevonden. Hoe goed hij soms ook schrijven kon.

Ook was er nog een ander probleem, volgens Hans Vervoort.

Op de televisie zie ik wel eens het programma ‘Wordt u al geholpen?’, een platte Engelse serie over komische gebeurtenissen in de modeafdeling van een warenhuis. Floor-chef is captain Peacock, die als twee druppels water lijkt op latere foto’s van Douwes Dekker. Heiligschennis, maar áls er ooit een beeld van Multatuli in Amsterdam komt, zal het op veel fotografische belangstelling van Engelse toeristen kunnen rekenen. [94]

Prettig duidelijk vond ik vooral de bijdrage van Maarten ’t Hart, die geen goed woord over heeft voor Multatuli, of diens status als auteur.

Te lang reeds werd in Nederland Multatuli de hand boven het hoofd gehouden. Volkomen misplaatste bewondering is zijn deel geworden. [141]

scheiding

Maar, zal men zeggen, hij kwam toch op voor ‘de verdrukte Javaan’. Ach, hoe nobel! Bedenk daarbij wel dat Mutatuli twee jaar lang op verlof in Nederland was, niet naar Indonesië terugwilde, daartoe geprest moest worden. Bedenk wel dat hij in die twee jaar grootmoedig andermans geld erdoor joeg en uiteindelijk wel terug moest en daarover zo verontwaardigd was dat hij de eerste de beste kans aangreep om amok te maken. [143]

scheiding

Onze grootste schrijver? Vanwege die schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen? [145]

scheiding

Z’n kennis was minimaal. Hij wist minder dan een kind wat nu van de lagere school afkomt. Hij was geborneerd, bekrompen, eigenwijs, meende Kant, Stuart Mill, Goethe, Sterne, ‘die vuile Richardson’, Diogenes (‘Ik houd Diogenes voor een bluffer’) en tientallen anderen van wie hij weinig tot niets gelezen had, rustig terzijde te mogen schuiven. [146]

scheiding

Hoe komt het dan toch dat hij zo algemeen bewonderd wordt? Het antwoord daarop is simpel: men kent z’n werk niet. [147]

Voorts was ’t Hart opgevallen dat maar éen soort auteurs werkelijk grote bewondering had voor Multatuli. De polemisten onder de Nederlandse schrijvers konden inderdaad wat een voorganger in hem zien.

Maar, misschien onbedoeld, Maarten ’t Hart toonde in zijn afkeer toch ook aan hoe prettig het kan zien om iemand te zien fulmineren tegen een ander; of de misverstanden die ieder over die ander heeft.

Er is niets poëtischer dan de waarheid
Schrijvers over Multatuli

157 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1986

* in dit boek zijn bijdragen opgenomen van:

  • A. Alberts
  • Belcampo
  • Eva en J.M.A. Biesheuvel
  • Marion Bloem
  • Jan Blokker
  • Boudewijn Büch
  • Kees Fens
  • Margaretha Ferguson
  • Rudolf Geel
  • Hermine de Graaf
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • W.F. Hermans
  • D. Hillenius
  • Mensje van Keulen
  • Annie van den Oever
  • Karel van het Reve
  • Nico Scheepmaker
  • Jan Siebelink
  • F. Springer
  • Pramoedya Ananta Toer
  • Marten Toonder
  • Adriaan van der Veen
  • Ger Verrips
  • Cornelis Verhoeven
  • Hans Vervoort
  • Hans Warren
  • Ivan Wolffers

 


Inkijk ~ Hella S. Haasse

Afgezet tegen mijn eisen voor de ideale boekrecensie had Hella S. Haasse mijn ideale boekbespreekster kunnen worden. Ze herlas telkens. En als haar een schrijver interesseerde wilde ze het hele werk van zo iemand leren kennen ook.

Wanneer ze over een auteur schreef, had Haasse zowel een intieme toegang tot zijn of haar teksten, omdat zij daar zo dicht op zat, als ook de afstand om grotere vergelijkingen te kunnen maken.

Toch was het een straf voor mij om Inkijk te lezen — éen van twee bloemlezingen uit het beschouwende proza die aan het einde van Hella S. Haasse’s leven verschenen. De andere anthologie heet Uitzicht.

Normaal zou ik een essaybundel vrij snel wegleggen als het me niet bevalt. Waarom tijd verspillen aan een vervelend boek in een wereld met nog miljoenen ongelezen titels meer? Ditmaal zette ik door. En werd lezen huiswerk. Omdat van Haasse bijvoorbeeld éen essay werd opgenomen over wat zij als kwaliteit beschouwde, en daarmee dus wat volgens haar literatuur is.

Het kan geen kwaad om over dit onderwerp hier toch ook eens wat woorden te wijden.

En het is ook niet dat ik voor een objectiever medium geen waarderende woorden had kunnen vinden voor Hella S. Haasse’s ‘mijmeringen van een lezer’. Punt blijft alleen dat ze in Inkijk nogal wat schrijvers behandelde die ook ik las, en dat ze daarbij niets opmerkte waarvan ik blij verrast opkeek dat nu eindelijk ook eens in te zien. Ik weet van Vestdijk, Wolkers, Gombrowicz, Alberts, Boon, of Iris Murdoch.

Het enige interessante wat mij betreft aan Haasse relatie tot Elias Canetti bijvoorbeeld is dat zij deze auteur — die toen al in het Engels vertaald was — ‘ontdekte’ en in Nederland kon introduceren.

Essentieel verschil tussen Haasse en mij in onze kijk op boeken bleek onze geboortedatum te zijn, en daarmee het ons aangeleerde cultuurbesef.

Voornaamste onderscheid dat daardoor optreedt, lijkt me dat wezenlijke verschil ooit door Kurt Vonnegut en Saul Steinberg aangekaart — waar Multatuli overigens ook al op preludeerde. Er zijn kunstenaars die reageren op hun tijd, en kunstenaars die allereerst reageren op de geschiedenis van hun kunst tot dan toe. Beide groepen begrijpen elkaar slecht. En Haasse’s beschouwing over kwaliteit benadrukt bovenal dat zij de traditie in de kunst als basis zag voor alles.

Hella S. Haasse zocht ook nogal vaak naar symboliek in haar stukken. Mij interesseert bewust ingebrachte symboliek hoegenaamd niet — die diskwalificeert een auteur eerder nog.

In haar close-reading van de roman Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans — de directe aanleiding om deze bundel te lezen — haalt ze bijvoorbeeld de hele Noorse mythologie en het oud-Germaans erbij om de tocht van Alfred Issendorf en zijn Noorse collega’s te duiden.

Als gezegd behoort tot Alfreds bagage het visnet. Hij had liever het statief van de theodoliet, het meetinstrument, gedragen (over zijn schouder, als een speer, in navolging van de ‘sterke man’, een Lap die op de eerste etappe van de tocht als lastdrager heeft gefungeerd), maar dat heeft Arne, met het leeuwendeel van de bepakking, op zich genomen. Vele Germaanse talen kenden vroeger één woord om masker, vermomming, en visnet aan te duiden. Doden werden vaak in netten gewikkeld begraven, onder andere om hem de terugkeer te beletten. In cultische optochten droegen degenen die de doden, de voorouders, moesten uitbeelden netmaskers. ‘Een net dragen’ kon dus betekenen: zich met een dode of met dé dood vereenzelvigen, er niet (meer) zijn, onzichtbaar zijn. Alfred is in dit opzicht dubbel gemaskerd, hij draagt het visnet — van Arne! — en hij draagt óók, op een andere manier, een net tegen de muggen om zijn gezicht gebonden.[…] [290]

Het enige wat de auteur lukte met passages als deze is om mij nieuwsgierig te maken naar iets dat ze meestal niet geeft — in dit geval dat Germaanse woord voor masker, vermomming, en visnet.

Interpretaties als deze steunen volgens mij op een zelfde misvatting als streng gelovigen hebben, die grammofoonplaten andersom afdraaiden om de te horen welke verborgen boodschappen een rockgroep in hun muziek heeft ingestopt. Al wat de maker in zijn schepping verwerkt, zou in die wereldvisie door het publiek onbewust worden opgepikt.

Enkel zij met het zuivere hart doorzien wel degelijk de ware bedoeling van kunstenaar.

Alleen, een boek zo lezen hoorde bij een tijd. En wellicht bij een soort van onderwijs dat ik nooit genoten heb.

Dus, waar de essays die Haasse bijvoorbeeld schreef over de boeken van Hermans in principe tot de meest unieke teksten horen die deze bloemlezing te bieden heeft, werden ze dat niet.

Weinig interessanter is er, zo lijkt me, dan om een romanschrijver te lezen die kan zien hoe een vakbroeder het deed, en enthousiast wordt over wat deze daarbij gelukt is. En toch leverde dit bij Haasse juist draken van besprekingen op. Het volstond Hella S. Haasse jammer genoeg niet op de kwaliteiten te wijzen van die collega. Die moesten ook nog eens voor een groter publiek worden uitgelegd — waarbij ze bedoelingen vermoedt die er helemaal niet geweest hoeven te zijn.

Inkijk was dus opvallend genoeg het minst irritant in de meest algemene stukken — de teksten waarin Haasse gewoon een boek of wat navertelde, zonder daarbij te interpreteren. Maar om een boek te zien worden naverteld, lees ik geen essays.

Probleem wordt dan ook dat de samenstellers van zo’n anthologie voor essays kiezen over algemeen bekende auteurs. Dat er dus geheel niets in dit boek stond dat mij nieuwsgierig maakte naar iets helemaal nieuws.

Hella S. Haasse, Inkijk
Reflecties van een lezer
gekozen en van een nawoord voorzien
door Margot Dijkgraaf en Patricia de Groot

382 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 2011

Kunst van het schrijven ~ Kees ’t Hart

Is het interessant om kennis te nemen van de opvattingen die Kees ’t Hart heeft over schrijven? Ik bedoel, als ik zijn romans moet samenvatten, dan is dat toch met de woorden dat in die boeken zo veel minder gebeurt dan mij lief is. De belofte vooraf blijft altijd groter dan wordt waargemaakt.

Hij heeft me daarmee al getoond dat zijn opvattingen over literatuur niet noodzakelijk de mijne zijn.

Maar ’t Hart stelt in dit boek wel dé vraag waar ik op boeklog ook telkens op terugkom. Wat maakt sommige romans tot meesterwerken, en andere juist niet?

Voor De kunst van het schrijven praatte ’t Hart met zes ervaren Nederlandse auteurs over de totstandkoming van éen van hun romans. Om na dit interview telkens een fragment uit zo’n boek te citeren, en dat in detail te bespreken. Deze exercities worden voorafgaan, en achteraf nog eens samengevat, in essays over het schrijven als ambacht.

’t Hart sprak met Hella Haasse, A.F.Th. van der Heijden, Tom Lanoye, Margriet de Moor, Thomas Rosenboom, en K. Schippers. Van de besproken boeken had ik er twee gelezen. Van der Heijden’s Advocaat van de hanen, en Lanoye’s Kartonnen dozen. K. Schippers’ Waar was je nou ligt dan weer al jaren op de stapel nog te lezen boeken. En opvallend was dat bij deze laatste twee titels het gesprek van ’t Hart iets aan deze boeken toevoegde.

Bij Lanoye, omdat ik me niet eerder gerealiseerd had hoe zwaar zijn achtergrond als toneelschrijver meeweegt in de romans.

Bij Schippers, omdat zijn boeken voor mij zo vaak als luchtbellen zijn; even heel bewonderenswaardig, en prachtig, maar dan hup weg, zonder ook maar iets benoembaars bij me na te laten.

Het gesprek met Rosenboom overtuigde me haast toch eens iets meer van hem te lezen. Maar hij schrijft nu eenmaal telkens historische romans; en ik ben te zeer historicus om het verleden zo misbruikt te willen zien.

Haasse liet me onverschillig. Haar werk zal kwaliteiten hebben, maar heeft nooit iets in me weten te roeren. En de gesprekken met Margriet de Moor, en A.F.Th. van der Heijden fascineerden me op een geheel verkeerde manier. Kees ’t Hart slaagde er daarbij haast in om deze auteurs voor altijd taboe te verklaren voor mij. Al was daar bij De Moor misschien slechts éen beginzin voor nodig. Haar roman De kegelwerper opent met de woorden:

Charles Pluut, een achterbaks sujet dat ooit een meisje heel dicht naar zich toe had gehaald om haar daarna als een hobby weer af te schaffen, arriveerde tegen zessen bij het pension. [138]

Die zin bestaat uit zo een machteloos macramé van taal, naar mijn idee, dat ik meteen al niet meer in dat schrijverschap geloof.

Bij Van der Heijden speelde een langzamerhand gegroeid vooroordeel mee. Zijn boeken bevatten me gewoon te veel ruis — terwijl critici telkens zijn stilistische vermogens blijven roemen. Nu kan ik net zo van een goedgeformuleerde zin in een roman genieten als iedereen. Alleen moet zo’n zin dan wel het boek ten dienste staan. En bij Van der Heijden heb ik inmiddels het idee dat die zo prominent aanwezige ruis slechts dient om zijn schrijverij meer te laten lijken dan die kan waarmaken.

Is er tenslotte uit dit boek niet een eenduidige conclusie te trekken over waarom ’t Hart’s eigen romans me zo weinig doen. Wel heb ik geleerd dat hij anders naar teksten kijkt als ik doe. En zulks is alleen maar informatief.

Kees ’t Hart, De kunst van het schrijven
215 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 2007

Lezen achter de letters ~ Hella S. Haasse

Toen Hella Haasse [1918 – 2011] overleed, onlangs, moest ik bekennen nauwelijks iets van haar gelezen te hebben. Terwijl er zeker zestig titels te lezen zijn.

Voor een deel zal die onverschilligheid te wijten zijn aan het simpele gegeven dat het meeste van wat zij te zeggen had al voor mijn geboorte was uitgesproken.

Meegewogen heeft zeker dat er niets was dat mij in het bijzonder trof in de boeken die ik wel van Haasse heb gelezen. Die waren dan niet knap, raar, charmant, of intelligent genoeg — een gegeven dat overigens opgaat voor ruim 99% van alle boeken, en daarmee niet alles zegt.

Ter nagedachtenis las ik daarom de essaybundel Lezen achter de letters, waarin werk verzameld werd uit vier verschillende decennia. Veel aandacht besteedde Haasse daarbij aan de boeken van Simon Vestdijk en W.F. Hermans. Aan hen zijn meerdere stukken gewijd. Andere besproken schrijvers zijn onder meer Anna Blaman, Jacques Hamelink, Dick Hillenius, en Maarten ’t Hart. Het boek begint met stukken van een meer algemene strekking.

De bundel wilde ik onder meer lezen omdat Hella S. Haasse zo’n fantastisch intelligente lezer werd genoemd, in de in memoriams.

En daardoor groeit er toch hoop op iets.

Maar het luttele dat ik uit de essays over Hermans meeneem is dat Haasse de roman Onder professoren en Uit talloos veel miljoenen prijst om redenen die ik nog niet eerder zag. W.F. Hermans had er zo goed de spanning in beschreven die er komt in een relatie tussen een ouder wordende man en een ouder wordende vrouw, zo staat er dan.

Voor het overige blijft Haasse toch wel zeer hangen op het niveau van de teksten zelf, en pluist ze vooral uit wat daar gebeurt. Ongetwijfeld kan dit meehelpen om die boeken beter te begrijpen. Maar van de lezer wordt zo ongeveer verwacht dat deze de roman ook al gelezen heeft. De essays lijken eerder bedoeld voor leesclubjes dan voor een algemeen publiek.

Dus is het niet slecht, of vervelend, wat er in een bundel als deze staat. Maar dan ontbreken er simpelweg weerhaakjes om iets van de inhoud te laten beklijven.

Nu is Boeklog de voortdurende worsteling om in kort bestek iets zinnigs te zeggen over een boek. Liefst zodat iemand die het niet kent ook iets aan mijn woorden heeft. Dus kijk ik misschien wel te zeer of anderen dat in een bespreking lukt. En is dat een vreemd criterium om iemand mee te beoordelen.

Maar toch…

Hella S. Haasse, Lezen achter de letters
Essays
298 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, oorspronkelijk 2000

Nieuwer testament ~ Hella S. Haasse

Het boek waar de schrijfster zelf het meest tevreden over zou zijn, achteraf. Dat is de historische roman Een nieuwer testament, die Haasse in de jaren zestig schreef.

Haar blijdschap betrof onder meer het gegeven dat het boek niet zo maar na te vertellen is. Geen samenvatting kan recht doen aan de complexiteit van waar het verhaal over gaat.

Zo koos Hella Haasse ervoor om de roman in een verwarrende tijd te situeren. In het Rome van de vijfde eeuw, waar de staat net is over gegaan op het Christendom, maar onder de bevolking nog genoeg aanhangers van oude godsdiensten te vinden zijn.

Alleen heeft het bewind het bezit van altaren die gewijd zijn aan andere Goden verboden — net als de rituelen die daar bij hoorden, zoals de zoenoffers.

De roman lijkt in eerste instantie te gaan om de overtreding van een rijke Romein, van dit altaarverbod. Maar in de loop van dit boek zwenkt de belangstelling ineens naar een gast, die aanwezig was op de avond van de arrestatie. Want deze man blijkt uiteindelijk iemand te zijn die al eens uit Rome verbannen was.

Voor het verhaal is het dan weer handig dat de andere hoofdpersoon, de prefect Hadrianus, een achtergrond deelt met deze banneling, Claudius Claudinus. Dus gaat het boek er vooral over waarom zij geworden zijn tot wat ze werden. En hoeveel daarin een bewuste keuze was, bijvoorbeeld voor geloof of ongeloof, en wat een compromis.

Mij viel vooral de afstandelijkheid op, waarmee beide mannen getekend zijn. Wat misschien aan het genre ligt, want wie zich in een historische roman met alle details gaat bezighouden, moet jaren aan research plegen; en heeft het dan waarschijnlijk nog niet goed.

Opvallend wordt dan hoe het simpel het is om een boek in een ver verleden te laten spelen, door slechts nadruk te leggen op zaken die echt anders waren.

Maar wellicht zijn de twee personages ook getekend met een literaire afstandelijkheid die meer bij Haasse’s generatie hoorde dan bij de mijne. Slechts bij zaken die er niet toe deden, maar het eigenlijke verhaal even onderbraken, vond ik dit een verrassend boek.

Hella S. Haasse, Een nieuwer testament
168 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1968

Schrijven ~ Jan Brokken

Dertig jaar nadat Jan Brokken de belangrijkste schrijvers in Nederland interviewde — op Reve en Hermans na dan — zijn de meeste van hen dood of uitgeschreven.

Nu goed, Maarten ’t Hart publiceert nog weleens wat. Guus Kuijer ook. Mensje van Keulen. K. Schippers. En Remco Campert zelfs.

Toch maakte deze interviewbundel om een andere oorzaak een merkwaardig gedateerde indruk. Brokken was om éen of andere reden nogal gefascineerd door het materiaal waarmee de schrijvers hun ambacht uitoefenden. En eind jaren zeventig gebruikten auteurs hier nog geen computers.

Dus mocht Harry Mulisch zagen ‘het echte HB potlood’ te gebruiken voor de passages waar hij onzeker over is.

Wolkers legde uit vellen van zestig centimeter lengte in zijn typmachine te draaien.

Biesheuvel heeft zelfs een typmachine waarmee het schrijven eigenlijk te makkelijk gaat.

En Maarten ’t Hart kon maar met éen speciale pen schrijven, omdat hij van de andere kramp kreeg, ook als het werk per se nog door moest.

Zelden zal er zo veel aandacht besteed zijn aan zoiets onzinnigs. Ik bedoel, al zou een auteur elke ochtend een ader openrijten om het eigen bloed als inkt te kunnen gebruiken, dan nog is dat van secundair belang; en hoogstens interessantdoenerij.

Gelukkig had Brokken nog wel oog voor nuttiger informatie, zoals hoe vaak er herschreven werd; of hoe de auteurs de redactie inpasten in hun normale schrijfpatroon.

Ik herlas dit boek om het interview met Bob den Uyl, en knikte maar weer eens bij diens uitspraak:

Een verhalenbundel is een roman waaruit de vervelende stukken zijn weggelaten […]

Toen moest het gesprek met de zo zelden geïnterviewde F.B. Hotz ook maar. En voor ik het wist had ik tien van de negentien interviews gelezen, en moest het boek ook maar uit.

Maar waarom eigenlijk toch?

Jan Brokken, Schrijven
Interviews
230 pagina’s
De Arbeiderspers, 1980

* in het boek staan interviews met:

  • J.M.A. Biesheuvel
  • Willem Brakman
  • Remco Campert
  • S. Carmiggelt
  • Hugo Claus
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • F.B. Hotz
  • Mensje van Keulen
  • Anton Koolhaas
  • Gerrit Krol
  • Guus Kuijer
  • Marga Minco
  • Harry Mulisch
  • Bert Schierbeek
  • K. Schippers
  • Bob den Uyl
  • Theun de Vries
  • Jan Wolkers