dit is het dossier:

W.F. Hermans

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

15 verhalen uit noordelijke oorden ~ Diverse auteurs

Om éen of andere reden had dit boek in de bibliotheekcatalogus Bob den Uyl als auteur gekregen. Dit bleek een misverstand te zijn; diens verhaal was slechts het eerste in deze bundel.

De enige aanlieding om dit boek toch te lenen, was om te zien of Den Uyl’s biograaf gelijk had. Of Den Uyl er werkelijk een meester in was dezelfde tekst soms tien maal te verkopen.

Viel het eigenlijk wat tegen dat achterin uiteindelijk netjes verantwoord was dat diens bijdrage over Hindeloopen al in Vreemde verschijnselen stond. Ik kende dat dan ook al, net als bijna alle overige bijdragen.

Dit boek had daarom meer waarde als literaire quiz dan als introductie tot het oeuvre van de opgenomen schrijvers. Een fragment van Marga Minco, dat zal toch niet uit Het bitttere kruid komen? Maar jawel hoor. W.F. Hermans over Noord-Nederland? Dat maakt dan twee titels waarschijnlijk: Onder professoren of Uit talloos veel miljoenen. Fijn, dan wordt het de eerste.

Waarop de conclusie wel moet luiden dat sommige boeken niet voor mij bedoeld zijn, en dat ik dit nu eindelijk eens zou moeten begrijpen.

15 verhalen uit noordelijke oorden
128 pagina’s
Stichting Noorderbreedte, zonder jaartal [1987]

Aardigste volk ter wereld ~ Jeroen Brouwers

Een boek als dit roept toch achteraf gezien toch een aantal vragen op.

Had ik het gelezen als het van een ander was geweest dan Jeroen Brouwers? Bij wie het voor mijn plezier niet uitmaakt waarover hij schrijft, al was het in dit geval handig dat hij zelf ook in Brussel heeft verkeerd, en W.F. Hermans bewonderde?

Het antwoord is waarschijnlijk nee.

Omdat schrijversbiografieën zo makkelijk wegdrijven van dat waar het eigenlijk om gaat. Het werk. De boeken. En de Brusselse periode, aan het einde van Hermans’ leven was in dat opzicht niet vreselijk boeiend. Slechts éen boek heeft hij er geschreven. Ruisend gruis. En dat is geen boek om nog eens te herlezen. En, o ja, ook dat merkwaardige boekenweekgeschenk nog, uit 1993. Maar dit was al weer gebaseerd op een oud manuscript.

Brouwers besteedt dan nog wel handig aandacht aan wat andere gebeurtenissen die in Brussel plaatsvonden in Hermans’ leven. Zoals diens verblijf daar in 1945, als tolk voor de Canadezen. Of die keer dat er een toneelstuk werd uitgevoerd dat in Nederland nooit op de planken kwam. Brouwers is wel zo eerlijk daarbij om te melden dat het ook niet zo’n heel boeiend stuk is.

En dus dan lees ik zo’n boek als dit, zelfs nog met enig plezier, en dan is me ondertussen al duidelijk dat me niets van de inhoud zal bijblijven. Nu ja, Jeroen Brouwers bewees weer eens welk een nauwgezet onderzoeker hij zijn kan, door ook Hermans op de kleinste details te verbeteren. [Die buurman vloog niet bij Sabena, maar bij Belgian Air].

Verder vermoed ik dat Brouwers’ eigen problemen met de ademhaling hebben bijgedragen tot de opvallende aandacht voor Hermans’ homerische hoestbuien.

Maar dat was het wel.

Jeroen Brouwers, Het aardigste volk ter wereld
W.F. Hermans
Bijdrage aan zijn biografie

159 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 1996

Brood op de plank | 1 ~ Adriaan Morriën

Wat is me bijgebleven van ruim 1250 pagina’s aan kritisch proza, die Adriaan Morriën heeft geschreven tussen 1946 en 1973?

Meer dan het persoonlijke oog van boekbeoordelaar, of diens oordelen in Brood op de plank, viel me het landschap op dat hij tekende. Zou er tegenwoordig bijvoorbeeld nog weleens een criticus zijn die de betekenis van de Nederlandse literatuur, en wat daarin gebeurt, volkomen relativeerde?

Toch is dit wat Adriaan Morriën [1912 – 2002] verschillende malen doet. En natuurlijk was dat met de beste bedoelingen. Zo klaagde hij met regelmaat over het droeve lot van de vertaler, waarvoor zo weinig geregeld is, en die zo weinig verdient.

Tegelijk wordt een cultuur provinciaal zonder de inbreng van vertaalde buitenlandse meesterwerken.

En natuurlijk speelt op de achtergrond van alle opgenomen kritieken mee dat er eind jaren veertig misschien zestig literaire werken uitkwamen per jaar. Dat critici in hun eentje alles op hun gemak konden bijhouden. Of dat Morriën, in het door hem opgerichte Literair paspoort, ook zowat eigenhandig de Duitse en Franse literatuur van dat moment in Nederland kon introduceren.

Tegenwoordig verschijnen er in Nederland zeker zestig romandebuten per jaar op de markt.

Op dit moment is de status van schrijvers ook heel anders. Zoals Hans Vervoort schreef: tegenwoordig moet een auteur zo veel mogelijk op zichzelf gerichte publiciteit zoeken, in plaats een boek de wereld in te sturen, en juist daarmee aandacht op te wekken.

Morriën kon nog in een pamflet over Willem Frederik Hermans schrijven:

W.F. Hermans is een schrijver die van zich doet spreken. Bijtijds heeft hij ontdekt dat men in ons land met de publicatie van gedichten, verhalen of romans niet veel meer bereikt dan de belangstelling en waardering van een klein publiek. Aangezien W.F. Hermans eerzuchtig is en van de literatuur verwachtingen koestert die alleen op andere gebieden bevredigd kunnen worden, zoals in de sport, de politiek, de militaire dienst of het filmbedrijf, heeft hij geprobeerd de aandacht op zich te vestigen buiten deze kleine kring van mensen met belangstelling voor literatuur.

Aanvankelijk probeerde hij dat doel te bereiken door in zijn romans en verhalen ‘schokkende’ zaken te beschrijven en ‘vieze’ woorden te gebruiken. [444-445]

Doordat ik me ging afvragen wat er verschilt tussen het heden, en de perikelen die Morriën beschreef, kregen de twee bundels met kritieken grote waarde als spiegel van een tijdperk. Wat dan weer alleen kon, omdat Morriën zich zo lang in dienst stelde van zoiets ongrijpbaars als ‘een literatuur’.

Adriaan Morriën, Brood op de plank
Verzameld kritisch proza 1

red. Rob Molin
640 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1999

Brood op de plank | 2 ~ Adriaan Morriën

Ik meende altijd dat het oeuvre van Adriaan Morriën [1912 – 2002] wel in éen verzamelbandje paste. Of hoogstens in twee, als zijn poëzie gescheiden zou worden uitgegeven van het proza dat hij schreef, in al die honderden korte losse stukken.

Maar dat was toch niet helemaal waar. Morriën heeft ook een soort schaduwoeuvre gewrocht. Om het geld vooral. Tijdens de jaren dat hij verder niet aan zelfstandig schrijven toekwam, maar voor uitgevers manuscripten las, vertaalde, en daarnaast ook vele recensies schreef.

Een bloemlezing van dat ‘Kritische proza’ werd in 1999 in twee nette deeltjes dundruk uitgegeven. Die vond ik te duur, dus kwam ik er pas toe dat werk te lezen toen die druk verramsjt werd.

Van de bibliotheek lenen had misschien ook gekund, maar boeken met literaire kritieken zijn nu eenmaal geen uitgaven om even snel van kaft tot kaft te lezen. Zo’n boek moet je een tijd kunnen wegleggen.

Interessant aan Morriën is onder meer dat hij betrekkelijk veel schrijvers ‘ontdekt’ heeft, en ook dat hij signaleerde hoe de Duitse literatuur van na de oorlog zich ontwikkelde. Maar daar is meer over te schrijven zijn als ik, bij gelegenheid, ook het eerste deel van Brood op de plank heb uitgelezen.

Ik begon met het tweede, omdat me de vraag intrigeerde hoeveel recensies ik van Morriën gelezen had, toen hij nog leefde. Mij stond bij dat hij voor NRC Handelsblad en Vrij Nederland weleens iets deed. En dat laatste bleek te kloppen.

Deel 2 van Brood op de plank begint in 1958. Het laatste opgenomen stuk dateert uit 1994. Maar het zwaartepunt in dit boek ligt duidelijk op het einde van de jaren vijftig, en het begin van de jaren zestig.

Dus is bijvoorbeeld te lezen hoe Morriën als éen der eersten Ik, Jan Cremer las, en op diens erotische opschepperij reageerde [een woest soort groepsturnen]. Hoe Judith Herzberg debuteerde, of Voskuil. Die daarbij dan wel meteen met Musil wordt vergeleken, zelfs al had hij zich vertild aan de roman Bij nader inzien. Het nawoord uit een verzamelbundel met werk van Jan Hanlo staat erin — éen van de zeer weinige stukken die ik al bleek te kennen. Jonge Duitse schrijvers kregen een introductie. De Franse literatuur werd niet vergeten.

En ook was boeiend om te zien hoe Morriën de klassieker Nooit meer slapen besprak, of welk boek er maar uitkwam van W.F. Hermans, omdat hij nu eenmaal die brouille met hem had.

van belang is niet of een schrijver misantropisch of menslievend is. Van belang is of hij in de werkelijkheid doordring op een wijze die de lezer niet als een moedwillige vereenvoudiging registreert, zelfs al erkent hij ook de werkelijkheid als een illusie. Richard kijkt niet verder dan zijn neus lang is, en hij doet dat met een te grote zelfverzekerdheid. [418]

‘Studies in zelfbeklag’. Over: Een wonderkind of een total loss?

En toch las ik deze verzamelde kritieken niet zo zeer om hun oordelen. Morriën deed namelijk zo af en toe meer algemene uitspraken, over de roman, of over de dichtkunst. En juist die opmerkingen bleek ik te hebben aangetekend:

Kleine volken en haastige tijdperken bezitten het voorrecht van de poëzie, maar missen de steun van een romankunst of een toneeltraditie waardoor men brede lagen van de bevolking voor de literatuur kan interesseren en de literatuur, zoals in Frankrijk, tot een zaak van nationale betekenis kan maken. [164]

scheiding

Niet de regering of de uitgever, maar de schrijver zelf is de Mecenas van de Hollandse literatuur. [241]

scheiding

‘Er zijn geen goede schrijvers’, beweert Hermans aan het begin van zijn boek. Maar enkele tientallen bladzijden verder windt hij zich vreselijk op over de Nederlandse critici die volgens hem de gewoonte hebben elk Nederlands boek met een verwijzing naar een zoveel beter buitenlands boek dood te slaan [312]

scheiding

Poëzie is aan slijtage en veroudering onderhevig. Wat nieuw en door zijn nieuwheid verrassend was, wordt bekend, vertrouwd, achterhaald. [317]

scheiding

Woorden als ‘welhaast’, ‘bijkans’, ‘doorgaans’, ‘steevast’, ‘voorts’, ‘vooralsnog’, ‘in zekere zin’ zien niet van de lucht, afkoelende woorden die in de jaren zestig in zwang waren bij de toenmalige journalisten

Als ik Meijer was zou ik proberen ze af te leren. Een boek knapt er altijd van op als je dergelijke woorden schrapt. [535]

Adriaan Morriën, Brood op de plank
Verzameld kritisch proza 2

red. Rob Molin
710 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1999

Dinky toys ~ Willem Frederik Hermans

Aforismen of oneliners zijn de bonbons van de taal, maar vreet een doos vol achter elkaar op en misselijkheid is het resultaat. Laat staan dat het daarna nog mogelijk is te vertellen wat het totaaloordeel over het aanbod was. Ik zal daarom volstaan met het citeren van enkele goed geschreven zinnen van Hermans waar ik ditmaal nadrukkelijk mee instemmen kon. Een volgende keer kan dat best eens anders zijn.

scheiding

Nergens is het aanzien dat de groep in zijn geheel geniet zozeer gebaseerd op de werkelijke verdiensten van enkele hoogst schaarse uitzonderingen, als onder professoren.

scheiding

Om überhaupt contact met je gezelschap te hebben, gedwongen zijn steeds over onderwerpen te klesten die je maar matig interesseren, of helemaal niet en, wat erger is, er dan ook nog alleen over kunnen zeggen wat de anderen, hoop je, ook al hadden gedacht. Dit wil zeggen: praten zonder zelf aan het woord te komen. Behalve schrijvers en profeten vinden alle mensen dit heel gewoon, verstandig en beleefd, neem ik aan.

scheiding

een van die romans, die je nauwelijks durft uit te lezen, voortdurend denkend: als ik zelf ook eens zo beroerd schreef in het oog van een ander

scheiding

Het kost soms moeite de angst te overwinnen dat schrijven in een klein taalgebied toch wel zoiets moet zijn als schaken op een bord met minder velden dan de gebruikelijke vierenzestig.
Het valt buiten de internationaal geldende spelregels en je kunt al gauw nergens meer naartoe met je stukken.

scheiding
Willem Frederik Hermans, Dinky Toys
112 pagina’s
Uitgeverij Harmonie, 1988

Er is niets poëtischer dan de waarheid ~ Ivan Wolffers (red.)

Ooit was de schrijver Multatuli nog niet herdacht met een standbeeld. Een schande was dat, vond menigeen, waaronder de arts en schrijver Ivan Wolffers. Dus werd er geld ingezameld. Onder meer door dit actieboek uit te geven, waartoe tal van bekende Nederlandse auteurs hun gedachten over Eduard Douwes Dekker hadden opgeschreven.

Althans. Willem Frederik Hermans zag niet zo veel in het plan. De tijd van standbeelden was voorbij. Maar hij gaf wel weer toestemming om de beide brieven af te drukken die hij met Wolffers over het onderwerp had gewisseld.

Het boeiendst in deze bundel schreven de mensen die echt over Douwes Dekker hadden nagedacht, en niet enkel goede herinneringen bewaarde aan een flard Woutertje Pieterse op school, of de fabel van ‘Saïdja en Adinda’. Probleem werd alleen wel dat Multatuli dan meestal een nogal onsympathiek mens werd bevonden. Hoe goed hij soms ook schrijven kon.

Ook was er nog een ander probleem, volgens Hans Vervoort.

Op de televisie zie ik wel eens het programma ‘Wordt u al geholpen?’, een platte Engelse serie over komische gebeurtenissen in de modeafdeling van een warenhuis. Floor-chef is captain Peacock, die als twee druppels water lijkt op latere foto’s van Douwes Dekker. Heiligschennis, maar áls er ooit een beeld van Multatuli in Amsterdam komt, zal het op veel fotografische belangstelling van Engelse toeristen kunnen rekenen. [94]

Prettig duidelijk vond ik vooral de bijdrage van Maarten ’t Hart, die geen goed woord over heeft voor Multatuli, of diens status als auteur.

Te lang reeds werd in Nederland Multatuli de hand boven het hoofd gehouden. Volkomen misplaatste bewondering is zijn deel geworden. [141]

scheiding

Maar, zal men zeggen, hij kwam toch op voor ‘de verdrukte Javaan’. Ach, hoe nobel! Bedenk daarbij wel dat Mutatuli twee jaar lang op verlof in Nederland was, niet naar Indonesië terugwilde, daartoe geprest moest worden. Bedenk wel dat hij in die twee jaar grootmoedig andermans geld erdoor joeg en uiteindelijk wel terug moest en daarover zo verontwaardigd was dat hij de eerste de beste kans aangreep om amok te maken. [143]

scheiding

Onze grootste schrijver? Vanwege die schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen? [145]

scheiding

Z’n kennis was minimaal. Hij wist minder dan een kind wat nu van de lagere school afkomt. Hij was geborneerd, bekrompen, eigenwijs, meende Kant, Stuart Mill, Goethe, Sterne, ‘die vuile Richardson’, Diogenes (‘Ik houd Diogenes voor een bluffer’) en tientallen anderen van wie hij weinig tot niets gelezen had, rustig terzijde te mogen schuiven. [146]

scheiding

Hoe komt het dan toch dat hij zo algemeen bewonderd wordt? Het antwoord daarop is simpel: men kent z’n werk niet. [147]

Voorts was ’t Hart opgevallen dat maar éen soort auteurs werkelijk grote bewondering had voor Multatuli. De polemisten onder de Nederlandse schrijvers konden inderdaad wat een voorganger in hem zien.

Maar, misschien onbedoeld, Maarten ’t Hart toonde in zijn afkeer toch ook aan hoe prettig het kan zien om iemand te zien fulmineren tegen een ander; of de misverstanden die ieder over die ander heeft.

Er is niets poëtischer dan de waarheid
Schrijvers over Multatuli

157 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1986

* in dit boek zijn bijdragen opgenomen van:

  • A. Alberts
  • Belcampo
  • Eva en J.M.A. Biesheuvel
  • Marion Bloem
  • Jan Blokker
  • Boudewijn Büch
  • Kees Fens
  • Margaretha Ferguson
  • Rudolf Geel
  • Hermine de Graaf
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • W.F. Hermans
  • D. Hillenius
  • Mensje van Keulen
  • Annie van den Oever
  • Karel van het Reve
  • Nico Scheepmaker
  • Jan Siebelink
  • F. Springer
  • Pramoedya Ananta Toer
  • Marten Toonder
  • Adriaan van der Veen
  • Ger Verrips
  • Cornelis Verhoeven
  • Hans Vervoort
  • Hans Warren
  • Ivan Wolffers

 


Gitaarvissen en banjoklokken ~ Willem Frederik Hermans

Willlem Frederik Hermans in Las Vegas, een live-show bekijkend met topless dansmeisjes. Om éen of andere reden had ik die twee dingen niet eerder met elkaar durven te verbinden. Ze leken niet bij elkaar te passen. Terwijl, wat weet ik van Hermans dan?

Toch komt een aantekening over zo’n live-show voor in het dagboekje Gitaarvissen en banjoklokken. Hermans merkt daarbij op dat de meisjes ‘kegeltjes van metaalpapier over haar tepels’ dragen.

De schrijver maakte een reis, solo, door het zuidwesten van Amerika in januari en februari 1967. Die trip werd betaald door het tijdschrijft Avenue; waarvoor Hermans uiteindelijk éen reportage zou schrijven over de VS.

Hij tekende alleen veel meer aan dan nodig was voor dat stuk. En een deel van deze observaties zouden vijfentwintig jaar later bewerkt gepubliceerd worden in Gitaarvissen en banjoklokken; dat opnieuw een dure bibliografische uitgave werd; en daarmee eerder zo lang onbereikbaar was voor de gewone lezer.

Opvallend aan dit boekje zijn onder meer de opmerkingen die W.F. Hermans later toevoegde aan de tekst. Want altijd had hij het dagboek een suspect literair genre genoemd — zijn litanie tegen de brave dagboeken van Buddingh’ is zelfs legendarisch — en nu was hij ineens zelf doende om er ook éen uit te brengen.

Bewerking voor publicatie viel hem zwaar, en kostte erg veel tijd:

is het voornamelijk mijn geringe vertrouwen in de dagboekvorm, waar ik principiële verklaringen tegen gepubliceerd heb. Gek, dat ik het met plezier herlees, al weet ik niet waarom. Misschien alleen om dezelfde redenen als sommige mensen met wellust hun familiefoto’s bekijken. Dezelfde oorzaken die maken dat ik bijna al mijn foto’s met diepe voldoening bezie en me geweld moet aandoen foto’s uit te zoeken waarvan ik hoop te mogen aannemen dat ook anderen er met plezier naar kijken. […]

Ook in het begin van het dagboek staan er zinnen van een metaniveau dat me trof. Bijvoorbeeld als Hermans in de Boeing plaatsneemt die hem naar de VS zal vliegen, en dan aantekent:

Je zou al die kleinigheden (pepermuntje, zuurstofmasker, mineraalwater, wc, enz.) niet noteren, als je drie keer per week een dergelijke reis maakt. Niemand beschrijft meer precies wat er op de perronbordjes staat, hoe de conducteur om het kaartje vraagt, als je met de trein naar Groningen naar Roodeschool gaat. Zou toch eens moeten gebeuren. Maar het is moeilijk. Ten eerste: het ware animo zou ontbreken, je zou je moeten dwingen iets op te merken dat je al honderden keren hebt gezien; […]

Of, ironisch:

Over honderd, misschien al over vijftig jaar, zullen deze aantekeningen erg interessant zijn om te lezen.

De strekking van de laatste opmerkingen lijkt weliswaar niet heel anders dan éen van de eeuwige vragen die op boeklog onderzocht wordt — wat is normaal, en waarom dan wel? En ook ik heb meermaals geformuleerd dat we wel heel veel niet zien, omdat kijken moeilijk is; mede omdat onze blik zo makkelijk wordt afgeleid.

Willekeurig voorbeeldje uit eigen werk:

het ware talent van een schrijver toont zich misschien ook pas als die het vreemde weet te laten zien van het doodnormale.

Toch troffen Hermans’ woorden me extra omdat ik net bezig was om te bedenken wat me op het moment aan boeken tegenstaat, en waarom boeklog goeddeels met reces blijft voorlopig.

En dat kon dan wel eens zijn dat ik te veel gelezen heb, waardoor het me te makkelijk is geworden om te herkennen waar een uitgave goed in slaagt, of juist slecht, terwijl dat oordeel daarbij dan vaak ook al meteen mijn lezen verder stuurt.

Als zien al met de hersenen wordt gedaan, waarbij makkelijk vertekening optreedt, wordt werkelijk onbevangen lezen al helemaal een moeilijke zaak.

Maar Gitaarvissen en banjoklokken was in elk geval veel te kort voor een boek. Ik wilde veel meer van wat het bood. Zelfs al bevat het grotendeels niet meer dan korte observaties, door de auteur opgeschreven voor een ander doel. Zelfs al had de schrijver bedenkingen over wat hij had aangetekend.

Want het is met dit boek waarschijnlijk zoals met boeklog. Duizenden zinnen op deze website hadden nooit bestaan als er niet ooit enige dwang was geweest om ze op te schrijven. En dan mag die zelf opgelegde dwang een vreemd ding zijn, van een tiental gedachten is het toch goed dat ze ooit zijn opgeschreven, hier. Anders waren die woorden nooit zo bij elkaar gezet.

Willem Frederik Hermans, Gitaarvissen en banjoklokken
pagina’s 287 – 334
© 1991
in: Willem Frederik Hermans, Volledige werken 15
955 pagina’s
De Bezige Bij, 2012

Grote Willem Frederik Hermans Boek ~ Dirk Baarts en Bob Polak (red.)

Een boek waarderen, is éen ding. Aan zo’n boek ontlenen dat de auteur een te waarderen mens is, lijkt me al wat anders. Ik heb dan ook wel favoriete boeken, en geen favoriete schrijvers. Geheel vertrouwen doe ik die mensensoort niet — helemaal als ze denken litteratuur te scheppen.

En die instelling maakt het moeilijk om warm te lopen voor initiatieven waarin elke snipper papier die een auteur ooit gevuld heeft van waarde wordt geacht. Of als mensen per se de droeve details uit het leven van een auteur naast zijn of haar werk willen leggen.

Dus las ik de WFH-Verzamelkrant niet, evenmin als het Hermans-magazine. Dat leken me zelfs eng sektarische clubblaadjes; zonder daar ooit éen in van te hoeven inzien.

Maar ziet, een bloemlezing met artikelen uit deze publicaties werkte wel. Het Grote Willem Frederik Hermans Boek was zelfs opvallend prettige zomerlectuur. Omdat de auteur in het boek zo veel minder heilig wordt verklaard dan ik vreesde. Nam ik daardoor de aandacht voor trivia voor lief, zoals de plattegronden van de huizen waarin Hermans heeft gewoond.

Zo kon ik bijvoorbeeld erg waarderen hoe geprobeerd is te beschrijven hoe raar Hermans liep; met zijn houterige lijf, en zijn hoofd dat als bij een kip met iedere stap een rukje voorwaarts maakte.

De samenstellers wonnen me zelfs over door herhaald te melden dat velen de kwaliteit van Hermans’ werk zo vinden dalen, vanaf het moment dat hij begin jaren zeventig Groningen inruilde voor Parijs. Omdat ik zijn werk dan inderdaad vaak zo slecht geschreven vind; zoals op boeklog vaker gemeld.

En zo was er meer, veel meer, dat toonde hoe aandacht voor een auteur toch ook kritische aandacht kan zijn.

Er wordt in deze bundel zelfs gespeculeerd of Hermans niet een licht autistische stoornis had. Want, dat zou veel van zijn gedrag verklaren.

Enfin, bij het lezen werd duidelijk dat de boeken die me het meest interesseren kleuren welke passages me het meest konden boeien. Zo vind ik De donkere kamer van Damokles een erg gekunsteld boek. En dan kan me weinig schelen wat in Hermans’ leven voor dat werk tot voorbeeld zal hebben gediend.

Tegelijk kan ik Onder professoren evenmin waarderen, en interesseerde me toch wel wie de voorbeelden zouden zijn geweest voor de personages in deze satirische sleutelroman.

Maar, de periode aan de Rijksuniversiteit in Groningen is natuurlijk ook zo interessant omdat dit de enige tijd was dat Hermans collega’s had, en meerderen, waar hij mee om moest gaan — of ze elkaar nu lagen of niet. Plus dat hij studenten had, die mondeling tentamens kwamen doen.

Schrijvers kunnen zich zo makkelijk verstoppen achter hun werk, als verder niemand ze in een andere professionele hoedanigheid meemaakt.

Miste ik in dit boek bijvoorbeeld wel aandacht voor een merkwaardig slechte roman als Uit talloos veel miljoenen. Of dat er niemand aan het woord komt die weet of Hermans überhaupt redactie toestond. Zijn conflicten met een uitgever als Van Oorschot mogen bekend heten. Maar er werken zo veel meer mensen mee aan de totstandkoming van een boek.

En Hermans bleef toch ook maar wijzigingen voorstellen bij de herdrukken van sommige romans…

Dirk Baarts en Bob Polak (red.), Het Grote Willem Frederik Hermans Boek
336 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2010

Homme’s hoest ~ Willem Frederik Hermans

Vrijwel zeker eerder gelezen ooit, en niet meer van onthouden dan dat er gedoe kwam om die apostrof. Hermans publiceerde rond 1980 meerdere novelles met een vergelijkbaar opgebouwde titel. Filip’s sonatine, Geyerstein’s dynamiek, Homme’s hoest. En scherpslijpers wilden hebben dat zo’n bezittelijke apostrof daar niet hoorde in het Nederlands, nee zelfs een volkomen fout insluipsel uit het Engels was.

Hermans stelde daar, mijns inziens terecht, tegenover dat Hommes hoest anders wel een zin oplevert die niet eenduidig is. Want die kan ook betekenen dat een mijnheer Hommes aan een hoestprikkel moet toegeven. Terwijl het de schrijver er simpelweg om te doen was om zijn boek De hoest van Homme als titel mee te geven, alleen dan eleganter.

Enfin, Willem Frederik Hermans meende ook dat goed Nederlands het Nederlands was zoals goede schrijvers dit schrijven. Vertel zoiets alleen nooit aan iemand die zeker weet dat geschreven taal aan strenge wetten voldoet, in plaats van spelling gewoon als de vorm van maatschappelijke beleefdheid te zien die het schrijven is van een onmiddellijk goed herkenbaar woordbeeld.

Homme’s hoest pakte uit als een reisverhaal, waarbij de schrijver net niet genoeg vertelt over zijn personages om dat ooit een realistisch verhaal te laten zijn.

De vertelling vangt aan als de hoofdpersoon, Homme, ergens in Bulgarije een Nederlandse lifster laat meerijden, die dan net een ongeluk heeft overleefd met een Rolls Royce die haar een half uur daarvoor had opgepikt.

Homme rijdt een open Jaguar E-type, die hij voor veel geld in Turkije hoopt te verpatsen — en voor wie niets van auto’s weet: dat is een heel laag model sportwagen, dat in de gemiddelde Nederlandse woonwijk al moeite zou hebben met alle verkeersdrempels. En dus zeker geen auto is voor de wegen daar.

De lifster blijkt Helena te heten, en zij verleidt Homme om niet direct naar de grote stad Istanboel door te tuffen, maar om via Troje om te rijden.

En ondanks dat er een groot wantrouwen bestaat tussen beide — hij verdenkt haar de verongelukte Rolls Royce-rijder te hebben beroofd, zij weet zeker dat hij de Jaguar heeft gestolen — blijven ze toch samen rondzwerven in Turkije. Tot op zekere dag de reserveband van de auto ontvreemd wordt. Uit de kofferbak? Het boek beschrijft dit niet. 1

Vanaf dat moment mag er niets meer mis gaan met de auto, terwijl juist tot dan toe zo veel fout ging met de Jaguar.

Bij Hermans weet je als lezer alleen ook: vanzelfsprekend gaat het daarop verkeerd. En wel heel naar vond ik dat de laatste wending in het boek precies omgekeerd is aan de opening.

Dus, wat moest ik hier van denken?

Hermans hoestte zelf nogal aan het einde van zijn leven. Wilde hij nog eens een boek schrijven waarin hij een belangrijk personage opzadelde met deze handicap?

En Hermans had zelf ooit een Britse sportwagen — een Morgan. Wilde hij zich nog eens afreageren over de gebreken van dat type auto’s? Door het volgens de insiders perfecte type klassieke sportwagen telkens heel treiterig kapot te laten gaan?

Over Troje, alle heldenverhalen daaromheen, of de kwaliteiten van de mythische Helena heb ik al helemaal geen lust om te speculeren. Ik herlas deze novelle vooral om te kijken of dat korte werk van Willem Frederik Hermans me nog wat te bieden zou hebben; nadat er al de zekerheid was gegroeid dat de late lange romans niet meer hoeven. En het gevonden antwoord op die vraag luidt: nee ook dit type boeken brengt geen nieuws meer, door de te zichtbare constructie; of tenminste niets van wat ik nog in fictie zoek.

Willem Frederik Hermans, Homme’s hoest
69 pagina’s
De Bezige Bij, 1980
  1. Bij een Morgan is de reserveband achterop de kofferbak gemonteerd, en dus relatief makkelijk te stelen. Bij een Jaguar E-type moet toch echt de kofferbak worden open gebroken. Theorette: Hermans liet zijn hoofdpersoon oorspronkelijk in een ander type sportauto rondrijden dan een E-type []

Ik draag geen helm met vederbos ~ Willem Frederik Hermans

De conclusie is niet nieuw, want die formuleerde ik al eens. Maar zodra Hermans te veel aan Hermans in zijn stukken stopte, wordt hij al gauw behoorlijk vervelend om te lezen. Dan is hij te zeer een pietlut; dan gelijkt hij een overspannen schoolfrik die onredelijk doet; alleen om zijn status te handhaven.

Een andere reden tot nogal wat polemiek zie ik namelijk niet. Geen wonder dat Willem Frederik Hermans geen schrijver voor vrouwen is en vooral nog door mannen wordt bewonderd. Die kunnen in hem o zo makkelijk het krachtige alfa-voorbeeld zien.

In de bundel Ik draag geen helm met vederbos gaat hij bijvoorbeeld onredelijk tekeer tegen wijlen de dichter Achterberg. Omdat deze het gewaagd had het woord ‘brak’ te gebruiken in een betekenis die volgens Hermans niet bestond.

De dichtregel luidde:

‘Een brakke droom vannacht: je nichtje had omstandig’

Waarop Hermans parmantig stelt:

Voor zover mij bekend, betekent ‘brak’ niets anders dan half zout, als een mengsel van rivierwater en zeewater. Hoe zou een droom ‘brak’ kunnen zijn? [183]

Blijkbaar is hij nooit brak wakker geworden na een avond met te veel alcohol.

En zelfs als ik dat woord niet al heel lang in deze betekenis kende, had het me nog niet geïnteresseerd als Achterberg iets geschreven had dat niet meteen logisch leek.

Zwijg ik nog over de matige kwaliteit van de stukken die Hermans over de Nederlandse politiek schreef in de jaren zeventig. Want wie de namen van politici noemt in zijn of haar werk maakt niets dat meer dan een paar maanden houdbaar blijft. Die bedrijft journalistiek. Zelfs als zo’n tekst alleen opinies bevat.

Nu heeft nogal wat uit Ik draag geen helm met vederbos eerder in kranten gestaan. Hermans heeft er stukken in verzameld die eerder verschenen in Het Parool, NRC Handelsblad, en het tijdschrift Hollands Diep. En deze zullen niet allemaal spontaan ontstaan zijn. Daar zal heel wat maakwerk onder zitten, dat begrijp ik ook wel.

Maar zelfs als je het oordeel over een auteur hoort te baseren op het beste wat hij of zij schreef, zegt dit uitgangspunt nog niet dat je niet ook moet wegen hoe de gemiddelde kwaliteit was van alle werk.

Het beste van iemand kan heel goed een eenmalige uitschieter zijn. Of een boek dat de omstandigheden toevallig mee had, daardoor een reputatie verwierf, terwijl het ondertussen ernstig is achtergebleven in de tijd.

En in Willem Frederik Hermans’ oeuvre wordt voor mij vrijwel alles minder van kwaliteit nadat hij uit Nederland vertrok eind jaren zestig.

Deze bundel dateert nu net uit die latere periode.

Hermans schreef in Ik draag geen helm met vederbos ook verreweg het best als hij gedienstig is. Wanneer hij over beeldende kunst schrijft, of over een auteur, en die dan met kennis introduceert bij de Nederlandse lezer. Willem Frederik Hermans zat op het moment van schrijven nu eenmaal in Parijs. Dus ontleende hij zijn onderwerpen gauw eens aan wat daar op dat moment speelde; en voor zijn lezer vaak nieuw zal zijn geweest.

Zijn artikelen over Jules Renard of Apollinaire zijn nog altijd voorbeeldig. Hermans’ beschouwingen over volkslectuur, of lezen in het algemeen, eveneens. Maar, die hadden ook als voornaamste doel te informeren.

Om zulke informatieve stukken zullen weinigen Hermans nog lezen. De meesten lijken allereerst de man te willen krijgen. Want die man is heilig; getuige alle geneuzel dat er momenteel is om een pas gepubliceerde biografie.

En ik heb misschien nog net lievelingsboeken, maar toch absoluut geen lievelingsschrijvers.

Willem Frederik Hermans, Ik draag geen helm met vederbos
407 pagina’s
De Bezige Bij, 1979

Klaas kwam niet ~ Willem Frederik Hermans

Na het lezen van Hermans’ Amerikaanse dagboekje werd het interessant om te kijken wat hij ook alweer tegen het genre had geschreven. En éen van deze betogen is opgenomen in de bundel Klaas kwam niet.

De titel daarvan luidt, programmatisch: ”t Is achter de schermen te duister om vast te stellen of het daar interessanter is dan ervóór’.

In deze tekst moest Hermans weliswaar toegeven weleens een dagboek bij te houden — zoals dus later ook blijken zou — maar dat daarin dan alleen dingen kwamen te staan die hemzelf aangingen, en hij niet vergeten mocht. Bovendien heeft zo’n dagboek voor een schrijver als grote voordeel dat deze daar zijn best niet op hoeft te doen.

Zijn essay is kortom éen lang pleidooi voor de bellettrie; want uit de romans en verhalen leren we de schrijver beter kennen dan uit de niet voor algemene publicatie bedoelde geschriften zou kunnen.

Een roman is een besloten eenheid. Je aanvaardt het verhaal voor wat het is, of je aanvaardt het niet. Maar als je de behoefte voelt de waarheid van het verhaal te controleren, ben je niet voor literair genot in de wieg gelegd.

De roman dient zich aan als een sprookje en zolang dit sprookje niet wil doorgaan voor de historische waarheid, mag je daar vrede mee hebben.

Deze houding kan tegenover een dagboek niet worden aangenomen. Wat in een dagboek staat, dient waar te zijn. Je zou een dagboek,waarvan je ooit geloofd had dat het waarachtig was, heel anders gaan bekijken, als je naderhand te weten kwam dat het vol leugens stond […].[442]

En deze tekst dwong mij opvallend genoeg tot de vraag wat zo’n bundel als Klaas kwam niet dan precies is. Want alle teksten in dit boek werden eerder elders gepubliceerd. Tegen een vergoeding ongetwijfeld. Waar in het geheel niets tegen is — alleen levert dat dus ook weleens maakwerk op; teksten die Hermans niet helemaal uit eigen wil zal hebben geschreven; beschouwingen die tot stand kwamen omdat hij nu eenmaal geacht werd om iets aan te leveren.

Sommige auteurs springen overigens daardoor dan weleens over hun normale beperkingen heen; werken in opdracht kan wel degelijk verrijkend zijn. Bij Hermans heb ik dat idee alleen zelden. Die is zowel te prijzen als te laken doorgaans in hetzelfde herkenbare universumpje te zijn blijven wonen.

En ooit voelde het bezit van bundels als deze rijk — ik had ze liever dan vrijwel al Hermans’ romans. Inmiddels valt het soortelijk gewicht van deze boeken me te dikwijls tegen.

Zoals ik eerder schreef: Hermans vanuit Parijs over Nederland of de Nederlanders zien klagen, maakt hem kleinzielig, wat slechts een opvallend kleine stap is tot zielig. Hoe waar zijn conclusies daarbij soms ook zijn mochten.

En dat lijkt me niet eens het enige bezwaar.

In Klaas kwam niet staan bijvoorbeeld twee lange kritische beschouwingen over Popper. Waarbij Hermans de wat merkwaardige positie inneemt om Karl Popper allereerst te beschouwen als het licht debiele neefje van Ludwig Wittgenstein, en diens ideeën daarbij samen te vatten op een manier die niet direct wijst op een heel grondig overzicht van dat oeuvre. Of van de wetenschapsfilosofie überhaupt.

Nu goed, mijn ideeën over Hermans’ beperkte visie op Wittgenstein zijn al op boeklog gememoreerd.

Dat Popper aan verschillende universiteiten verbonden was, wordt zelfs nog als argument tegen hem gebruikt; want dat wees op een ongezonde carrièredrang.

Nu hoorde Hermans in Nederland tot ‘de grote Drie’ — dat rijtje auteurs waarvan de grootheid lang voor mijn geboorte al vast stond. Waardoor ze bijvoorbeeld op school voor mij op de verplichte leeslijsten prijkten.

Veel van mijn lezen is misschien wel te zien als het loskomen van zulke zekerheden. Als een afrekening, met inmiddels zelf gevormde maatstaven.

Aan Hermans heb ik alleen als beginnend lezer toch echt wat gehad. Zijn Sadistisch universum heeft invloed uitgeoefend; veel meer dan welk van zijn romans ooit deden. Maar als ik die bundel ooit nog herlees, vrees ik inmiddels toch ook dat boek, en alle herinneringen daaraan, te zullen vernietigen.

Willem Frederik Hermans, Klaas kwam niet
468 pagina’s
De Bezige Bij, 1983

Machines en emoties ~ Willem Frederik Hermans  Rudy Kousbroek  Ethel Portnoy

Er bestaan boeken waarvoor ik blijkbaar de ideale lezer ben. Waarbij alles in mijn leesgeschiedenis ineens een voorbereiding lijkt op het moment dat de eerste bladzijde wordt opgeslagen. Omdat daarna zo veel herkenning volgt.

Rudy Kousbroek en Willem Frederik Hermans hebben mij dan ook mede gevormd, door hun werk. Ethel Portnoy voegde daar wat later nog aan toe. De briefwisseling die zij gedrieën hadden — tussen 1955 en 1971 — die werd vastgelegd in Machines en emoties, zei mij veel. Wat toch vrij uitzonderlijk is voor een verzameling brieven.

Tegelijk kan ik me goed voorstellen dat de op papier gevoerde conversaties een ander zullen tegenvallen. Die gaan toch wel vaak over buiten-literaire zaken, afgezien van passages over Wittgenstein en Céline. Hun gemeenschappelijke belangstelling lag ook bij stereofotografie, of auto’s, en andere mechanische technologie; zoals typmachines en stoommachines. Waarvoor ik toevallig ook interesse heb.

Dit brievenboek leverde wel de teleurstellende kennis op dat Hermans en Kousbroek samen een tijd aan een boek over werktuigen hebben gewerkt — werktitel Machines in bikini’s — maar dit er nooit gekomen is.

Zoals bij Kousbroek wel vaker projecten tot niets leiden; of pas na lange tijd iets opleveren, via een omweg.

Tegelijk geldt ook: wie het in een privé-conversatie over zijn plannen heeft, kan daar toch moeilijk publiek op afgerekend worden.

Hermans dan weer raakte altijd met mensen gebrouilleerd; zelfs als het vrienden waren. In dit geval brak hij bruut met Kousbroek, omdat deze in de Weinreb-affaire niet onvoorwaardelijk zijn kant koos, maar de kerk in het midden hield. Volgens Kousbroek was dit, zoals hij toelichtte in een interview achterin, vooral uit medeleven met Renate Rubinstein en haar door de Duitsers weggevoerde vader.

Mooi aan de verzameling brieven is dat er een oprechte vriendschap uit spreekt, toen de vriendschap er was — dat verwante geesten elkaar even vonden.

Opvallend aan de collectie is verder dat Kousbroek en Portnoy nog in Parijs woonden, en Hermans in Groningen. Terwijl in de periode aan het eind van dit boek Hermans naar Frankrijk trok, en de familie Kousbroek inmiddels naar Den Haag was verhuisd.

Wat mij het meest beviel aan het boek, was het onverwachte extraatje dat ik Ethel Portnoy eindelijk eens ongefilterd in eigen woorden lezen kon. Want, dat is zo merkwaardig aan haar werk. Ze schreef dat in het Engels, liet dit normaal altijd vertalen, meestal door naasten, waardoor ik haar alleen in het Nederlands kende.

Portnoy bleek ook de meest humoristische schrijver dan de drie te zijn — en humor is voor mij toch een basisingrediënt van een goede brief. Van haar woorden heb ik in verhouding de meeste aantekeningen gemaakt — waarbij vooral haar karakterisering van de vertaalpraktijk naar het Engels me interesseerde; dat de merkwaardig kunstmatige toon die literaire meesterwerken krijgen na te zijn overgezet, meehelpt aan het idee bij Amerikanen dat ze iets groots aan het lezen zijn.

Hermans was ook goed voor een uitspraak of drie om nog eens over na te denken. Kousbroek bleek niets van dien aard te hebben geschreven. Misschien komt dat omdat Kousbroek pas nadien voor mij zijn beste boeken heeft geschreven, terwijl de periode van de briefwisseling samenvalt met Hermans’ beste tijd als schrijver. Misschien ligt dit ergens anders aan.

scheiding

Ik lees W[ittgenstein] misschien te veel zoals anderen Heidegger lezen, d.w.z. litterair. Voor mij staat niet de vraag voorop: wat heeft W. bedoeld — maar in hoeverre past het in wat ik zelf denk.

Willem Frederik Hermans, 27 juni 1965
scheiding

Filosofische problemen zijn nutteloos, verwarrend, neerdrukkend en bloeduitzuigend voor wie niet van plan is zelf een filosoof te zijn, door zijn voorgangers te verkrachten of te vermoorden.

Ibidem
scheiding

Ik heb waarschijnlijk nooit de overtuiging verloren dat schrijven niets is, een vorm van parasitisme, al maak ik veel kabaal over de techniek van het schrijven, vakmanschap en zo. De meest creatieve kunsten zijn wiskunde, muziek en architectuur, dàt is werkelijk scheppen uit het niets.

Willem Frederik Hermans, 14 december 1965
scheiding

It would have been nice to hear your voice on the phone, but on the other hand telephone conversations are so full of banalities that they could be cancelled altogether, or else reduced to their function which is the making of friendly noises, ahhh, mmm, prr etc.

Ethel Portnoy, 28 oktober 1966
scheiding
Willem Frederik Hermans  Rudy Kousbroek  Ethel Portnoy
Machines en emoties
Een briefwisseling

bezorgd door Willem Otterspeer
414 pagina’s
De Bezige Bij, 2009

Malle Hugo ~ Willem Frederik Hermans

Er is in het presteren van vele schrijvers een tijd waarin het allemaal wat minder goed uitpakt dan voorheen. En waar het hoogtepunt in het oeuvre van Willem Frederik Hermans [1921 – 1995] lag, weet ik niet precies, maar ik schat dat het een jaar of dertig lag voor deze bundel met beschouwingen verscheen.

Een boek als dit zal voor Hermans-liefhebbers misschien bevestiging hebben geboden van wat de meester kon. Ik vond het, bij tweede beschouwing, vol staan met onbegrijpelijke kaboutervetes, nogal voorspelbare verwijten richting Nederland, en zuur gemiezemuis.

Zo is het al nauwelijks begrijpelijke pamflet ‘Slechte kritieken gaan nooit verloren, goede ook niet, sinds kort‘ er volledig in opgenomen.

Door boeken als deze, hechte ik al lang geen geloof meer aan de bewering dat Hermans tot de Grote Drie van de Nederlandse literatuur zouden horen. Bij de Klein[zielig]e Drie, ja dat neem ik ogenblikkelijk aan.

Nu goed. Dat ik op boeklog bij zo vele deeltjes Privé-domein protesteer met een bloemlezinkje te worden afgescheept, had ik indertijd al van Hermans kunnen leren. Die constateert dat de dagboeken van Jules Renard zonder opgave van redenen behoorlijk gecoupeerd zijn door de Arbeiderspers.

En goed, dat het gemeentebestuur van Amsterdam Hermans tot persona non grata uitriep, was natuurlijk nogal dom. Wat de verontwaardiging daarover volkomen terecht maakt.

Maar zo Willem Frederik Hermans van zichzelf al geen lange tenen had, dan plaatste hij die wel zo dat anderen er nogal makkelijk op trapten, of over struikelden.

De beste stukken uit deze bundel vond ik ook niet bijzonder literair, maar gewoon bestaande uit degelijke journalistiek. Hermans wijdde drie beschouwingen aan Vincent van Gogh, die volgens hem ten onrechte te weinig om zijn brieven werd geprezen.

Als Hermans iemand bewonderde, leverde dat dus op een gegeven moment memorabeler materiaal op dan wanneer hij iets of iemand aanviel…

Daar zit een les in.

Willem Frederik Hermans, Malle Hugo
Vermaningen en beschouwingen

328 pagina’s
De Bezige Bij, 1994

Mondelinge mededelingen ~ Willem Frederik Hermans

Een bundeling van vier van Hermans’ lezingen, waarvan de eerste over ‘Oorlog en literatuur’ hoogst toepasselijk bleek dezer dagen. De aandacht voor het jubileum van Beatrix is nog niet verstomd, of hup het is alweer Tweede Wereldoorlog alom, vanwege het einde zestig jaar geleden. Maar, eindelijk vind ik eens ergens een uitspraak die mijn haat over dit thema verwoordt. Hermans vergelijkt de boeken die over WOII zijn geschreven per land, en noemt de Nederlandse literatuur daarover éen van bijna alleen maar slachtofferromans.

Waarschijnlijk zit me dat verongelijkte slachtoffertoontje dwars; het idee dat alles de schuld van de bezetters was, terwijl de eigen gezagsgetrouwheid voor die nieuwe machthebbers genegeerd wordt.

De andere drie lezingen gaan over fotografie, schrijvers en auteursrecht, en de eerste zinnen van romans.

Willem Frederik Hermans, Mondelinge mededelingen
88 pagina’s
Uitgeverij De Bezige Bij, 1987

Muizenhol ~ Ronald Havenaar

Normaal houd ik me verre van secundaire literatuur over romans en hun schrijvers. Zelf de roman lezen, geeft mij daar de beste mening over. En inmiddels ben ik oud en eigenwijs genoeg te durven laken wat iedereen ten onrechte geweldig noemt.

Komt nog bij dat de meeste secundaire literatuur volgens een vaststaand stramien geschreven lijkt te worden. Óf het leven van een schrijver wordt op amateurpsychologische wijze naast zijn werk gelegd, en dat zou dan het mirakel moeten verklaren. Óf iemand gaat de meesterwerken van een ander knullig navertellen in een beschamende hompelstijl.

Dit gebeurt natuurlijk altijd uit bewondering en met de beste bedoelingen. Maar het levert immer weerzinwekkend proza op.

Dat ik me dan toch aan dit werk waagde, had twee redenen. Allereerst hoopte ik dat Havenaar het werk van Hermans beter gelezen had dan ik, zodat hij me misschien op onbekende pareltjes zou kunnen wijzen. Anderzijds was dit boek er weer éen van een euro op de braderie; pik in, het wordt zomer.

Havenaar blijkt een naverteller en een opsommer te zijn. Origineel aan zijn aanpak is nog wel dat hij het werk van W.F. Hermans via thema’s ontleedt, en niet boek voor boek langsgaat.

Centrale these daarbij luidt dat Hermans een van Neerlands’ beste schrijvers is, omdat hij zo geweldig goed over Nederland heeft geschreven. Ofwel, volgens Havenaar, diens ergernissen en afkeren zo uitmuntend onder woorden heeft gebracht. De biograaf onderbouwt dit idee vervolgens door overal de citaten weg te sleuren die hem helpen in zijn betoog; maakt niet uit of die uit de boeken komen of uit Herman’s leven zijn.

Dat heeft iets merkwaardig ontluisterends. Want, zo bijzonder zijn die ideeën niet, eenmaal uit hun context losgeweekt, en bovendien interpreteert Havenaar naar mijn idee weleens wat onnozel. En, ik kan het niet genoeg herhalen, alleen maar bewijsjes aanvoeren voor een these onderbouwt die niet. Pas tegenvoorbeelden tonen de kracht aan van een idee.

Nee, de conclusie moet toch weer luiden: er gaat toch niets het kunstwerk in zijn geheel; zonder dat de blik daarop vertroebeld wordt door bewonderende interpretatoren.

Ronald Havenaar, Muizenhol
Nederland volgens Willem Frederik Hermans
214 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot © 2003


Niet uit kwaadaardigheid ~ Willem Frederik Hermans

Net als bij de bundeling van de autobiografische verhalen van Hermans heb ik mijn bedenkingen bij een boek als dit. Want, waar wil de samensteller heen?

In zijn inleiding maakt Max Pam duidelijk ervan te genieten wanneer Hermans op de man speelt. Maar wat moet ik daarmee nog, die de beledigde man helemaal niet kent? Wat zeggen mij de aanvallen op Charles, of Gomperts, zonder de daden, woorden, of aard van die mannen te kennen, anders dan via wat Hermans over hen schreef?

Of wat blijft er ruim dertig jaar later over van de hoogopgelopen woede over de Weinreb-affaire?

Hermans’ soms fantastische zinnetjes redden hem toch niet dan. Hoe hilarisch hij regelmatig ook schrijft. Maar een polemiek waarin alleen de salvo’s van de ene kant hoorbaar worden, krijgt iets vervelend eenzijdigs.

Is die andere partij werkelijk zo dom?

Een verzameling kwaadaardige gal gaat bij het lezen uiteindelijk ook zo smaken. Viezig. Te eenzijdig. En het proeft als oude meuk bovendien, waarvan de houdbaarheidsdatum meestal al te lang geleden verlopen is om nu nog meer dan een curiosum te zijn.

Context had dit een heel aardig boek kunnen maken, daar twijfel ik niet aan. Nu kijk ik er tegenaan als een wat makkelijke compilatie van hoogtepunten, waarvan regelmatig niet goed meer duidelijk is waarom het ooit zulke hoogtepunten waren.

Willem Frederik Hermans, Niet uit kwaadaardigheid
De scherpste polemieken.
Samengesteld en ingeleid door Max Pam

392 pagina’s
Uitgeverij De Bezige Bij, 2005


Nooit meer slapen ~ Willem Frederik Hermans

Optimistisch beschreef ik eerder Nooit meer slapen als een voor mij een eeuwig houdbare Hermans. Omdat dit oordeel op weinig meer gebaseerd was dan de grote indruk die het boek maakte in mijn tienertijd. Toen ik nog zo veel jonger was dan de hoofdpersoon, de 25-jarige Alfred Issendorf.

Inmiddels ben ik wat ouder. Heb ik bovendien aan den lijve ondervonden dat het wetenschappelijke bedrijf de trekken kan hebben die Hermans zo sardonisch beschrijft in deze roman.

Dus luidt mijn oordeel nu: een roman die leesbaar blijft voor een publiek met een zo verschillende levenservaring is inderdaad een houdbaar boek. En daarmee geslaagd.

Toch viel me behoorlijk tegen wat ik onthouden had van een tekst die ooit zo veel indruk leek te hebben gemaakt.

Weliswaar klopte de constatering dat het grootste deel van de roman draait om een nutteloze zoektocht naar meteorietinslagen op de toendra in Finnmark. Maar deze expeditie vangt pas aan op een derde van het boek.

Wel was mijn herinnering correct dat Alfred zich op een gegeven moment nogal verwondde, van het herstel ongetwijfeld koortsig werd, en het laatste stuk van de onderzoeksexpeditie iets van een blijvende ijldroom heeft.

Hij loopt dan verkeerd, en is ineens helemaal op zijn knullige zelf aangewezen.

Het boek ging alleen nog ruim twintig pagina’s verder dan waar het in mijn gedachten stopte.

Dus zal ik indertijd vooral Alfred’s zwerftocht als hoofdzaak hebben gezien van dit boek. Met alle ontberingen daarbij die een slecht voorbereide wandelaar treffen. Misschien was er zelfs minachting bij mij als jong lezertje voor iemand die weken met een zware rugzak moest gaan sjouwen, en die inspanning nog geen tel geoefend had.

Maar bij herlezing ging het me eigenlijk nauwelijks om die tocht. Ik zuchtte vooral om de kwetsbare positie van Alfred Issendorf. Die als promovendus iets mocht gaan uitzoeken wat zijn promotor bedacht had — een vraagstelling waar hijzelf niets mee gehad zal hebben.

Dat het Alfred vervolgens niet lukt om luchtfoto’s te krijgen van het gebied waar hij op onderzoek gaat, vanwege onmin tussen twee Noorse onderzoekers, is ook weer al te tekenend.

Aardig in de roman vond ik nu vooral de vele terzijdes. Zoals in de gesprekken van de vier onderzoekers onderling, als ze eenmaal op pad zijn. En zoals Hermans’ uithaal naar de Nederlandse literatuurkritiek. Zo is Alfred’s moeder een der grootste essayisten in het land. Dertig boeken per maand bespreekt ze. Van buitenlandse auteurs. Zij het dat ze al die romans en bundels nooit leest, maar slechts handig samenvat wat er in buitenlandse literatuurrubrieken over geschreven wordt.

Is dit daarmee éen van de beste Nederlandse romans ooit, zoals telkens in lijstjes terugkomt?

Die status maakt toch niet heel optimistisch over het niveau van de Vaderlandsche literatuur. Nooit meer slapen werkte nog, als reisboek bijvoorbeeld, en omdat ik herken waar Hermans commentaren in de tekst verwerkte. Tegelijk lijkt me de reputatie vooral bepaald te zijn doordat de roman zo lang een topper was op de verplichte boekenlijsten in het middelbaar onderwijs — om de toegankelijkheid vooral.

Er zaten toch wat weinig kanten aan het boek om het een persoonlijke favoriet te noemen. De roman is wat rechtlijnig.

Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen
265 pagina’s
De Bezige Bij 1993, oorspronkelijk 1966

Richard Simmillion ~ Willem Frederik Hermans

Er was een tijd dat ik de autobiografische boeken van schrijvers hoger plaatste dan alles wat ze verder ook maar hadden gemaakt. Dagboeken en andere aantekeningen toonden me rechtstreeks iemands rauwe talent, dacht ik. En bij een paar schrijvers was dat ook zo. Memoires van auteurs en andere herinneringen konden me misschien iets over het geheim vertellen van wat een schrijver tot goede schrijver maakt, zo dacht ik. Maar dat bleek onzin.

omslag richard simmillion

Inmiddels stel ik verhalen en romans toch weer boven al dat autobiografische. Een zekere indikking en stilering van al die persoonlijke ervaringen is toch wel prettig.

Ik vermoed dat vooral het lezen van weblogs en online-journalen voor die verschuiving verantwoordelijk is. Toegegeven, slechts weinigen die op de internetten publiceren, zijn in staat hun dagelijkse beslommeringen zo te beschrijven dat er iets van overblijft. En ook maakt bijna niemand steeds zulke rare dingen mee dat enkel de beschrijving daarvan volstaat. Toch is de trivialiteit juist vaak ontwapenend, en ook stellen weblogs de lezer in staat van dag tot dag mee te leven. Die actualiteit missen boeken noodzakelijkerwijs, waardoor ze merkwaardig genoeg mij nu te bedacht kunnen overkomen.

Enfin, dat brengt me bij deze verzameling autobiografische verhalen van W.F. Hermans. Hierin staan twee verhalen uit het boek Een wonderkind of een total loss, drie stukken uit De laatste roker, en éen verhaal uit Snoeck’s Almanak 55 uit 1979. De twee eerstgenoemde boeken staan bij mij in de kast, dus veel nieuws leverde deze nieuwe bundeling mij niet op.

Hermans zag tijdens zijn leven niets in zo’n verzameling. Maar goed, de man is dood. Die heeft niets meer te zeggen over wat er met zijn werk gebeurt. Dat voorrecht is nu weggelegd voor mensen die postuum tot Wim-zegger promoveerden en andere paladijnen die perfect weten hoe Hermans het had gezien; de necrofiele brigade die vanzelf opdoemt als de dode succes heeft gehad.

Dus, wat te zeggen over dit boek?

Een probleem voor mij is dat het verhaal ‘Het grote medelijden’ erin staat, wat in mijn ogen tot het beste behoort wat Hermans ooit geschreven heeft. Zelden zijn in de Nederlandse literatuur schrijnender zinnen op papier gezet over de eenzaamheid die iemand overvallen kan in het gezelschap van anderen. Elk boek waarin dit verhaal staat, is een goed boek.

Maar, worden de autobiografische verhalen beter door ze in éen band te zetten, dan ze in hun oorspronkelijke omgeving waren? Winnen ze bij bundeling?

Ik denk van niet. Omdat de zes verhalen nogal ongelijk van kwaliteit zijn, wordt ze geen dienst bewezen door alles bij elkaar te harken. Ook al omdat ze zo samen nu ook niet heel veel van ‘de waarheid’ vertellen over de schrijver.

[Overigens staat hier veel meer informatie over de figuur Richard Simmillion, en waarom Hermans nooit een autobiografie schreef. Zij het in een soms wel wat vervelend literatuurbeschouwersproza].

Willem Frederik Hermans, Richard Simmillion
Een onvoltooide autobiografie

met een nawoord van Arjan Peters
231 pagina’s
Uitgeverij De Bezige Bij, 2005


Scheppend nihilisme ~ Willem Frederik Hermans

Een geleend boekomslag ditmaal, die aan een website gelinkt is. De interviewbundel Scheppend Nihilisme staat helemaal online, en van het scherm is die ook grotendeels gelezen. Ook heb ik een paar interviews afgedrukt.

Ik heb dit boek eerder gelezen, veel eerder. En waar ik toen de interviews met W.F. Hermans misschien las als de portretten van een wonderbaarlijk man, was dat nu anders. Niet om me op dezelfde hoogte te stellen als hem, maar nu ik wat ouder en belezener ben, mijn eigen ervaringen heb met het universiteitsleven en het doceren van studenten, worden sommige van Hermans’ ideeën beter door mij herkend.

Wat Hermans over de Nederlandse literatuur zegt, in het interview dat Rein Bloem hem afnam, ruikt waar:

Maar Nederland – en dat is voor de kunst erg naar – is eigenlijk veel te goeiig. Als hier een slechte toneelvoorstelling is, dan zul je nooit hebben dat de mensen met eieren gaan gooien, dan wordt er toch wel geklapt. Daarom maakt het toneel het zich ook te gemakkelijk en is het een opgeklopte zaak. Als u een winkeltje had – en het is toch een typisch Nederlandse zaak om een winkeltje te hebben – dan zou u twee dingen doen: goedkoper verkopen en dingen die een ander niet heeft verkopen, anders gaat u failliet. Die mentaliteit mist de Nederlandse kunstenaar, dingen doen die een ander niet doet.

Nee, zo’n mateloze bewondering als mijnheer Ellingmann voor W.F. Hermans heeft, heb ik niet. Maar na het lezen van een paar interviews uit dit boek soms toch bijna wel.

Maar dan bedenk ik me dat zijn laatste romans zo matig geschreven zijn, met de achterkant van het potlood op papier gezet, en stikken van de nodeloze herhalingen.

Toch, als het dan alleen om de hoogtepunten in iemands werk gaat, reikt Hermans wel heel ver.

Frans A. Janssen red., Scheppend Nihilisme
interviews met Willem Frederik Hermans
samengesteld en ingeleid door
frans a. janssen

381 pagina’s
De Bezige Bij, 1983

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Schrijfmachine mijmert gekkepraat ~ Willem Frederik Hermans

Er moet een tijd zijn geweest dat enkel het bestaan van iemands verzamelde werk me al hebzuchtig maakte. Alsof het bezit van al dat papier meteen al gelijk zou staan aan de verovering van de inhoud. Alsof de rijkdom van al die woorden ook op mij afstraalden als de boeken ongelezen in de kast zouden prijken.

Inmiddels is die wil tot hebben helemaal weg. De meeste boeken zijn het bewaren namelijk niet waard. Daar zal ik na eerste lezing nooit meer een blik in werpen. Ik koop ook alleen nog werk waarvan zeker is dat het nog eens gelezen zal worden. Uitzondering kan nog zijn dat geen enkele bibliotheek zo’n boek heeft, en aankoop dus wel noodzakelijk is om het te kunnen bekijken.

Daarmee is ook het bestaan van verzamelde werken van betekenis veranderd. Ik waardeer nu hoogstens alle activiteit achter zo’n uitgave. De poging daarmee om de belangstelling voor tenminste éen schrijver levend te houden.

En uitgaven zoals Hermans’ Volledige werken bieden vanzelfsprekend de mogelijkheid om nog eens de teksten te lezen die eerder nergens te lezen waren. Zoals het boekje De schrijfmachine mijmert gekkepraat1.

Dit verscheen in 1989 als bibliofiele uitgave, en moest toen honderd gulden kosten.

En daarmee werd het meer een grafisch kunstobject dan iets anders. Want om de inhoud hoeft niemand dit werkje te lezen.

W.F. Hermans vertelt er wat in over de geschiedenis van zijn zo geliefde schrijfmachine — hij verzamelde deze apparaten. Alleen blijft het vervolgens vooral bij beschrijvingen van de technische keuzes die de makers deden van de eerste modellen.

Enige opmerkelijke uitspraak die de auteur daarbij deed, is dat de schrijfmachine mechanisch gezien al honderden jaren eerder had kunnen worden uitgevonden. En toch gebeurde dit niet; en duurde het tot in de negentiende eeuw tot er bruikbare apparaten werden bedacht. Speculeren waarom er toen wel vraag kwam, doet de auteur verder niet; want de Amerikanen hadden toen al ontdekt dat tijd geld is — en dat vormt dan voor hem verklaring genoeg.

Wordt de helft van het tal bladzijden in het boek ook nog gevuld met zwart-wit prentjes van rond 1900, en oudere tekeningen van enkele besproken merken.

De oeruitgave toonde kortom bijzonder weinig ambitie. Had Hermans ook maar enige moeite gedaan om uit te leggen waarom Fransen een AZERTY-toetsenbord hebben, en wij een QWERTY, dan had een boek als dit nog enige informatieve waarde gehad. Nu bleef de tekst wel erg in de mijmering hangen.

Hermans moest dat later ook toegeven, en bracht toen als een soort compensatie aan zijn uitgever bibliofiel nog eens een Amerikaans dagboekje uit; zo leert de toelichting achterin in Deel 15 van de Volledige werken.

[ is derhalve vervolgd ]

Willem Frederik Hermans, De schrijfmachine mijmert gekkepraat
pagina’s 9 – 61
© 1989
in: Willem Frederik Hermans, Volledige werken 15
955 pagina’s
De Bezige Bij, 2012
  1. Jaja, Nijhoff []

Slechte kritieken gaan nooit verloren, goede ook niet, sinds kort ~ Willem Frederik Hermans

In 1992 leverde het LiteRom-project zijn eerste mijlpaal op. Er werd een CD-ROM uitgebracht met 40.000 boekrecensies die eerder in de Nederlandse dagbladen verschenen waren, tussen 1900 en 1991. Konden alle Nederlandse bibliotheken meteen hun knipselverzamelingen weggooien.

Bij de presentatie daarvan sprak W.F. Hermans enige woorden, die werden opgenomen in dit pamflet. Alleen gingen die woorden niet over de CD-ROM. Hermans had ook geen computer waarop dat schijfje ingelezen kon worden. Bovendien was zelfs zijn titel aan de optimistische kant.

Digitalisering maakt informatie merkwaardig kwetsbaar; helemaal als vervolgens de originelen vernietigd zijn. Vrijwel geen van de CD-ROMs uit de jaren 90 in mijn bezit is nog bruikbaar. Zelfs al zijn de schijfjes nog leesbaar, ze zijn vaak alleen toegankelijk met inmiddels onvindbare passwords, of onbruikbaar op hedendaagse computersystemen. Of erger nog: laden wel in, maar tonen vervolgens hun schatten niet — waarna de inhoud gecomprimeerd blijkt te zijn via een inmiddels achterhaald eigen protocol, zodat er meer data op de CD paste.

Hermans sprak wel over de publicatie van de historisch-kritische uitgave van de Max Havelaar; waarvoor een mevrouw Kets-Vree jaren van haar leven had gegeven. Kets-Vree had namelijk verschillende edities van de Havelaar met elkaar vergeleken — iets dat we tegenwoordig computers laten doen. Maar volgens Hermans had ze dit met onvoldoende inzicht gedaan. Ook al omdat hij enkele jaren daarvoor een fotografische herdruk had laten uitgegeven van de laatste editie die Multatuli nog had gecorrigeerd. En Hermans’ conclusies en commentaren over dat boek waren door mevrouw Kets-Vree grotendeels genegeerd.

Tja.

Heel druk kan ik me niet maken over deze kwestie. Heel humoristisch was de nijdigheid ook niet waarmee W.F. Hermans zijn onvrede kenbaar maakte. Perfect zal het werk van mevrouw Kets-Vree niet zijn geweest; perfect waren evenmin de technieken die haar ten dienste stonden.

wordt vervolgd

Willem Frederik Hermans, Slechte kritieken gaan nooit verloren,
goede ook niet, sinds kort

57 pagina’s
De Bezige Bij, 1993

Verscheur deze brief! Ik vertel te veel ~ Willem Frederik Hermans en Gerard Reve

In september 1968 kreeg Gerard Reve een aangetekend schrijven van een strenge Wim Hermans. Daarin werd Reve nadrukkelijk verboden om ook maar éen letter te publiceren uit de brieven ooit aan hem gericht.

Het is een klein veertig jaar later nu, en de biografen van Reve en Hermans brengen de briefwisseling tussen beide auteurs alsnog naar buiten. Deze schrijvers zijn dan ook dood, en eventuele bezwaren van tijdens hun leven tellen dan blijkbaar niet meer. Zo werkt de geschiedschrijving nu eenmaal.

Nu vind ik dit eerder een bronnenboek dan een brievenboek. Er had meer met de inhoud gedaan mogen worden om iets interessants te krijgen. Tachtig procent van dit boek is de moeite van het lezen niet waard.

Goed, het is op zich boeiend te weten dat Hermans en Reve aan het begin van hun schrijfcarrières iets in elkaar herkenden, zodat er een tijd een briefwisseling tussen hen beide is. Maar heel vriendschappelijk kan ik de band van die twee nu ook weer niet vinden. Dat het tot een brouille zou komen, was haast voorspelbaar. Evenmin brengen de brieven op zichzelf iets vreselijk bijzonders, aan formulering, anekdote, of inzicht.

In het oeuvre van de auteurs is deze verzameling niet eens een bijboek, maar iets ergers nog; een postume publicatie die op zichzelf nooit iets had betekend.

Handel.

Hermans en Reve hebben nog altijd zo veel bejaarde en dus kapitaalkrachtige fans dat het ongetwijfeld zal lonen om dit boek uit te brengen. En wie ben ik dan om daar iets tegenin te brengen. Het is alleen dat deze bundeling voor mij het raadsel vergroot.

Zowel Hermans als Reve publiceerden hun meest spraakmakende teksten voor mijn geboorte. Toen ik eenmaal toe was aan het lezen van serieuze boeken stond al heel lang vast dat zij tot de grootsten behoorden in de Nederlandse literatuur. Dat was namelijk al voor mij besloten. En door een paar boeken uit beider oeuvres kan ik wel reconstrueren waarom dit zo was. Ik heb het alleen zelf nooit vermogen te zien. Dus kijk ik er ook raar tegen aan dat elk toevallig bewaard gebleven tekstje van hen de moeite waard wordt geacht om enthousiast te besnuffelen..

Willem Frederik Hermans en Gerard Reve
Verscheur deze brief! Ik vertel te veel
Een briefwisseling

316 pagina’s
De Bezige Bij, 2008
Bezorgd door Nop Maas en Willem Otterspeer

Weerspannige slaper ~ Willem Frederik Hermans

Criticus Arjan Peters heeft het werk van Hermans herordend in een aantal nieuwe boeken. Zijn idee om alle autobiografische verhalen te bundelen, leverde alleen een nogal gebrekkig monstertje van Frankenstein op, wat mij betreft. Er bleven ledematen ontbreken, en leven zat er nauwelijks in. Daarentegen toont de bundel De weerspannige slaper aan dat zo’n herschikking wel kan werken; als er maar genoeg bronmateriaal is om uit te kiezen.

Ik heb Hermans namelijk nooit gelezen met als doel om te zien wat hij nu over Parijs te zeggen had. Terwijl z’n uitspraken daarover wel degelijk een amusant boek opleveren. Zelfs al kende ik vrijwel alle materiaal al, in de nieuwe setting schittert het op eigen kracht; waar het indertijd misschien wat wegviel tussen alle polemiek over wat er mis is in Nederland.

In het boek zijn de columns opgenomen die hij in de jaren ’70 voor Het Parool schreef, onder de naam Age Bijkaart, en langere stukken die eerder verschenen in: Ik draag geen helm met vederbos [1979], Klaas kwam niet [1983], Door gevaarlijke gekken omringd [1988], en Malle Hugo [1994].

Opvallend is dat Hermans zich zo vaak een licht geamuseerd waarnemer toont in deze verzameling. Als hij spot is dat als vanzelfsprekend toch weer richting zijn lezers.

Hoe langer ik hier ben, hoe minder ik kan begrijpen dat niet iedereen er al lang vandoor gegaan is in Nederland. [28]

Wat mij dan weer het meeste opviel, was het essay ‘De Amerikanen hebben een computer die weet of u geslachtsziek bent!’. Hermans vertelt daarin over een bezoek aan de Amerikaanse consulaat in de jaren tachtig. Toen het nog nodig was een visum aan te vragen voor een bezoek aan de VS.

Dit essay moet, ongeweten en indirect, éen van de eerste stukken uit de Nederlandse literatuur zijn waar internet in meespeelt. Hermans’ visumaanvraag wordt aan ‘de computer’ voorgelegd, en omdat hij nergens in een bestand als terrorist gebrandmerkt staat, wordt het toelatingsbewijs in zijn paspoort gezet. Zo’n check kon natuurlijk nooit alleen plaatsvinden tegen lokaal beschikbare informatie — of als er al een lokale database was, zal die op zijn minst regelmatig van afstand worden bijgewerkt.

Ook interessant is dat de huidige praktijk om vingerafdrukken te nemen van elke reiziger die Amerika binnen wil, voorheen standaard was. Hermans herinnerde zich dat tenminste, van een reis dertig jaar daarvoor.

Willem Frederik Hermans, De weerspannige slaper
Gekozen en ingeleid door Arjan Peters

366 pagina’s
De Bezige Bij, 2004

Wittgenstein ~ Willem Frederik Hermans

De eerste editie van Hermans’ boek over Ludwig Wittgenstein kwam uit toen ik mijn eigen strijd nog voerde met deze filosoof. Toch heb ik het indertijd niet gelezen. Zonder dat me duidelijk is precies waarom.

Hermans wijdde in de loop van vele jaren verschillende essays aan Wittgenstein; die eerder veelal los in andere bundels werden gepubliceerd. Hij vertaalde in de jaren zeventig ook de Tractatus logico-philosophicus naar het Nederlands. Zo een literator ooit een popularisator kan zijn, dan heeft Willem Frederik Hermans toch stevig zijn best gedaan om de denkbeelden van Wittgenstein, en de betekenis daarvan, hier te introduceren.

En dat nu is precies de zwakte van deze uiteindelijke verzameling op dit moment. Want, er zijn ondertussen nog zo veel anderen geweest die hetzelfde hebben gedaan, en dan beter. Waarschijnlijk omdat zij wel konden leunen op het werk van voorgangers, waar Hermans zo veel nog in zijn eentje moest uitvinden.

Toentertijd, in 1990, had ik waarschijnlijk enorm veel baat gehad bij het essay ‘Wittgenstein in de mode en Kazimier niet’ uit 1967. Dat beslaat het grootste gedeelte van dit boek, en is onder meer een poging om Wittgenstein te plaatsen in de recente filosofische traditie van dat moment.

Het essay kent bovendien twee delen. Het oorspronkelijke betoog gevolgd wordt door een repliek van Hermans tegen de genoemde professor Kazimier — die het gewaagd had hem aan te vallen; mede omdat de literator geen vakfilosoof was, en zich dus op verboden terrein had begeven. Kazimier noemde Hermans daarbij ‘geoloog’, terwijl deze fysisch geograaf was, dus werd herhaalde hoon zijn deel.

En daarmee was dit boek nog het aardigst als Hermans zijn afkeer toont van wat voor filosofie moet doorgaan. Dat zijn namelijk volgens hem op z’n best persoonlijke waarheden. Daar heeft iemand die een exacte of technische scholing heeft genoten vrijwel niets aan.

Of, zoals hij in een brief uit Machines en emoties schreef:’

Filosofische problemen zijn nutteloos, verwarrend, neerdrukkend en bloeduitzuigend voor wie niet van plan is zelf een filosoof te zijn, door zijn voorgangers te verkrachten of te vermoorden.

Hoogstens heeft de filosofie nut om te tonen hoeveel dwaalwegen de mensheid in de loop der tijd bewandeld heeft. De baat zit dus in de afschrikwekkende werking.

Het kwellende probleem voor velen is dat de exacte wetenschappen zich steeds verder ontwikkelen terwijl daarnaast en daarover de filosofen, iemand als Wittgenstein uitgezonderd, niets zinrijks te zeggen hebben, behalve tegen elkaar en zelfs dat meestal niet. [115]

Deze bundel sluit merkwaardig genoeg af met een essay over Paul Feyerabend. Enkel omdat Hermans daarmee wilde laten zien dat complete idiotie ook na Wittgenstein nog mogelijk is de filosofie.

Ik vond aan het boek jammer dat Hermans relatief weinig ingaat op Wittgenstein’s ideeën — en bijvoorbeeld nalaat om uit te leggen waarom de inhoud van de Tractatus een zo radicale stap voorwaarts was, dat zelfs de auteur daar later op terug is gekomen.

Ludwig Wittgenstein van Bert Keizer biedt dat soort informatie wel, en is in dat opzicht veel beter geschikt als inleiding.

Willem Frederik Hermans, Wittgenstein
282 pagina’s
De Bezige Bij 2002, oorspronkelijk 1990