Brieven aan Ludo P. ~ Gerard Reve

Ludo Pieters is onlangs overleden. Daarom ook kwam dit boek weer publiek in de aandacht, met de brieven die Gerard Reve schreef aan deze vriend, en mecenas. Waardoor ik dacht misschien iets gemist te hebben.

Pieters was een Rotterdamse havenbaron, met een brede culturele belangstelling. Daarbij was hij een vrij rode havenbaron, wat Reve nog weleens tot stekeligheden verleidde. Omdat alleen de brieven van de Reve zijn afgedrukt, ontbreekt Pieters’ kant van het verhaal. En zoals meestal is dat jammer.

Van al Reve’s brievenbundels die er verschenen zijn, kan ik er maar twee echt waarderen. Dat is die waarin hij met Simon Carmiggelt correspondeerde, omdat elders ook de andere helft van de briefwisseling gelezen kan worden. En verder heb ik een zwak voor de bundel Brieven van een aardappeleter, omdat daar vrijwel geen enkele brief in staat die een antwoord verlangt. Bovendien schreef ik ooit mijn allereerste recensie over juist dat boek van Reve.

Brieven aan Ludo P. geloof ik best eerder gelezen te hebben, maar heeft toen geen enkele herinnering achtergelaten. Ook ditmaal zal me evenmin iets bijblijven van dit boek. Een mens kan soms gewoon al te veel weten over een auteur, waardoor het moeilijk is nog eens verrast te worden. Mij zijn vele biografische details over Reve al bekend. Ik weet waar hij wanneer woonde, en waarom. Wie er tot zijn entourage hoorden, en op welk moment die opgevolgd werden door anderen. Wat zijn kwalen waren. Wat zijn problemen.

Zo’n bundel als deze biedt dan alleen bevestiging van wat bekend was. Dus wordt het hopen op een stilistische flonkering hier, of een opvallende uitspraak daar. En dan zijn eigenlijk alleen de gedichten aardig die Reve meestuurde in zijn brieven.

Gerard Reve, Brieven aan Ludo P.
1962 – 1980
189 pagina’s
G.A. van Oorschot, 1986

Dit is voor mij geschreven ~ Korrie Korevaart en Peter Zonneveld red.

Van sommige boeken weet ik niet hoe ze ooit in mijn bezit zijn gekomen. Dat geldt voor deze verzamelbundel bijvoorbeeld. Hierin staan gedeelten uit de Verweij-lezingen die elk jaar in Leiden worden gehouden, door de auteur die op dat moment gastschrijver is aan de universiteit daar. Maar de lezingen van auteurs die ik interessant vind, zijn ook gebundeld in boeken die onder hun eigen naam verschenen. Van Gerard Reve is dat Zelf schrijver worden, van Maarten ’t Hart Een dasspeld in Toela. Kristien Hemmerechts, Altijd met uw gezever, gij.

En die boeken heb ik ook.

Maar goed, niet dat het vervelend was de mij al bekende stukken nog eens te herlezen. De waarschuwing van Maarten ’t Hart hoe funest de interpretatie van universitair geschoolde letterkundigen uitwerkt op de romankunst blijft ook gewoon staan. Aan schrijvers die slechts schrijven om door anderen geïnterpreteerd te worden, heeft tenslotte slechts een incestueus klein groepje mensen wat.

Ook staat hier de lezing van Gerrit Komrij in hoe poëzie gelezen worden moet. Met daarin ook de constatering dat éen goed gedicht eerdere favorieten volledig overbodig maken kan.

En die conclusie geldt waarschijnlijk voor alle lezen. Voor wie eenmaal met kwaliteit geconfronteerd is, wordt het moeilijk nog plezier te beleven aan minder. Helemaal als dat minder pretendeert meer te zijn.

Korrie Korevaart en Peter Zonneveld red.,
Dit is voor mij geschreven
Vijftien schrijvers over literatuur

265 pagina’s
Uitgeverij Promotheus, 2000


In gesprek ~ Gerard Reve en S. Carmiggelt

In Brands met boeken ging het over Carmiggelt [mp3], om diens geboortedag 100 jaar terug. En terloops werd daarbij verwezen naar een tweegesprek tussen Gerard Reve en hem, over het schrijversvak, dat ooit was afgedrukt in het tijdschrift Hollands Diep. In 1975 bleek dat te zijn.

Naspeuring leerde verder dat dit dubbelinterview vijf jaar later nog eens in een boekuitgave zou verschijnen; die wel te vinden was. In het boek is dat gesprek bovendien aangevuld met een interview waarin Simon Carmiggelt herinneringen ophaalde aan Gerard Reve — die immers ook de jongste medewerker was van de Parool-redactie ooit — en zich uitsprak over diens literaire werk; plus zijn bescheiden bemoeienis daarmee.

Nu kende ik de briefwisseling al die Reve en Carmiggelt eens gevoerd hebben. Waarin Gerard Reve geen éen keer rechtstreeks reageerde op iets dat de ander te berde bracht, en Carmiggelt juist wel zo vele ware woorden schreef.

Hoewel ik daarom hoopte dat een gesprek tussen de twee een andere dynamiek zou hebben, viel dat nog niet mee.

En aan Gerard Reve staat me inmiddels het teveel aan pose tegen.

Zijn oeuvre prijkt weliswaar grotendeels bij mij in de kast. Gelezen bovendien. Maar vrijwel alles kan ondertussen wel weer weg.

Juist Carmiggelt had ik gehoopt iets beter te leren kennen — alleen liet deze zich nu juist heel slecht kennen uit publieke optredens. Hij poseerde netzo goed. Maar hij speelde dan weer bescheidenheid.

Zoals ik schreef in mijn boeklogje over Mag ’t een ietsje meer zijn — in de boeken is alleen uit Carmiggelt’s gedichten iets te leren van wat de man echt kon raken. De cursiefjes in Het Parool waarin hij fel werd, haalden nu eenmaal de bundels niet, die aan het einde van het jaar werden samengesteld.

Wat bracht het lezen van In gesprek me daarom, bij eindjebesluit?

Een glimlach of wat. En herbevestiging van wat al bekend was.

scheiding

[Als Reve zichzelf tot de betere stilist uitroept, en Carmiggelt benoemt tot de betere dramaturg:]

Reve: […] ik heb met tweeëneenhalfduizend woorden geen moeite, maar als Hollands Diep zegt: duizend woorden… Dat is een opgave hoor. Tenzij je gewoon een oplepelaar bent. Die heb je wel, die als een soort slak een soort slijm afscheiden en als er dan weer een bepaalde hoeveelheid in dat bakje zit of in dat glas staat, maken ze er een eind aan en sturen het op. Dat is Remco Campert ín de Haagse Post bijvoorbeeld, hè.
Carmiggelt: Nou, hij schrijft best leuke stukjes, vind ik.
Reve: God, god, god, laten we maar zeggen dat het leuk is, ja…
Carmiggelt: Nou, ik vind het dikwijls heel leuk.
Reve: We moeten allemaal door de wereld heen, maar je kan beter dood zijn dan dat je Campert heet en zulke stukken schrijft… Ik vind het een van onze grootste jonge schrijvers, als ik hem maar niet hoef te lezen. Laten we maar zeggen: de grootste cultuurdrager sinds Erasmus, hè.
Carmiggelt: Wéér een. [34]

Gerard Reve en S. Carmiggelt, In gesprek
Opgetekend door Max van Rooy
en de redactie
van het tijdschrift
Menuet
72 pagina’s
Peter van der Velden, 1980

Jagtlust ~ Annejet van der Zijl

Tenzij er nog nieuwe postume publicaties zijn geweest, staat het werk van F. Harmsen van Beek volledig in de kast bij mij — waar het overigens hoogstens een centimeter of wat aan ruimte inneemt. Alles geheel op de groei gekocht ooit. Want ik kan niet zeggen dat een eerste lezing me indertijd van haar genie overtuigde.

Alleen was toen in zulke gevallen het idee nog dat het probleem bij mij lag, en dat ik ooit misschien wel wat met zo’n schrijverschap zou aankunnen. De kwaliteit daarvan werd immers door zo velen gepusht.

En in afgeleide vorm heeft Fritzi (ten) Harmsen van (der) Beek [1927 — 2009] wel degelijk invloed gehad op mijn lezen. Renate Rubinstein voerde ooit nog eens een polemiek tegen Charlotte Mutsaers, omdat zij zo veel in dier werk herkende van anekdotes die ‘Fritzi’ vertelde. En sommige boeken van Mutsaers deden me juist wel weer wat.

Gerard Reve dan weer schijnt de toon van zijn indertijd zo verrassende brievenboek Op weg naar het einde geheel ontleend te hebben aan het parlando van ‘Fritzi’.

Was er nog de club mensen die zich om deze vrouw vormde in de jaren vijftig en zestig, waar nogal wat later toonaangevende publicisten deel van uitmaakten; zoals vrijwel iedereen die iets voorstelde bij het tijdschrift Vrij Nederland.

Aan publicitair machtige fans voor haar ontbrak het niet.

Jagtlust van Annejet van der Zijl is een ongeautoriseerde biografie van Fritzi ten Harmsen van der Beek, gevat in de zedenschets over een tijd. En over een subcultuur.

De geportretteerde was niet over het resultaat te spreken. Wat niet heel vreemd is. Zij komt in het boek naar voren als een vrouw die al haar talent verspild heeft, opgezopen voor er ooit iets tot stand was gebracht — zonder dat overigens ooit goed duidelijk wordt wat haar talenten nu precies waren; behalve dan het grote vermogen om mensen voor zich te winnen.

Vader Ten Harmsen van der Beek was een succesvol illustrator — die onder meer Flipje van Tiel bedacht, en Noddy vorm gaf — wat hem zo veel geld opleverde dat hij er een forse villa van kon laten bouwen in Het Gooi.

Hij en zijn vrouw stierven jong, en lieten hun twee kinderen een waarschijnlijk forse erfenis na. En zij slaagden erin om dit fortuin binnen een jaar op te feesten; mede omdat ze eigenlijk nooit waren opgevoed. Waarna het huis Jagtlust in het leven kwam van Fritzi ten Harmsen van der Beek — een villa die ze min of meer kraakte, tot ze er wonen mocht als huisbewaarder; daartoe aangesteld na bemiddeling door de vader van J. Bernlef. [De Nederlandse literatuur toont zich door zulke details soms wel heel erg klein].

Een groot deel van Jagtlust is gewijd aan de jaren van Fritzi ten Harmsen van der Beek in dat huis. Wie er kwamen. Wat zij zich daar dan van herinnerden. Zo bleef Remco Campert er al gauw weg — na een tijd iets gehad te hebben met Fritzi — vanwege alle drankgebruik daar. Hij wilde toch ook nog iets doen met zijn leven.

Er moet een voorpublicatie van juist dit gedeelte in Vrij Nederland hebben gestaan indertijd — een tijdschrift dat ik toen nog las — die me voor jaren weghield van dit boek.

En dat was jammer. Jagtlust is een aanzienlijk voller boek dan het geringe tal pagina’s doet vermoeden. Weliswaar lukte het ook Annejet van der Zijl niet om het oerraadsel op te lossen — wat zagen al die mensen toch in Fritzi? Waarom spande iedereen zich in om haar door de tijd te helpen? — alleen heeft die merkwaardige levensgeschiedenis dus wel een erg prettige uitgave opgeleverd. Zo een biografie ooit geslaagd kan zijn, dan kwam deze een heel eind in de buurt.

Annejet van der Zijl, Jagtlust
153 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar 2003, oorspronkelijk 1998

Met de neus in de boeken ~ S. Carmiggelt & Peter van Straaten

Simon Carmiggelt schreef in 1979 het cadeauboek voor de jaarlijkse boekenweek. Dat heette Mooi kado. En normaal is de oplage van het boekenweekgeschenk zo groot, dat de auteur er vervolgens voor jaren niet meer aan verdienen kan. Maar Carmiggelt leek wat ontevreden over het geschenk. Zo had hij te veel materiaal aangeleverd, en moeten schrappen. Daarom verscheen al in 1983 een uitgebreide herdruk van Mooi kado, onder een andere titel, met nog meer columns van Carmiggelt, nog wat extra brieven die hij aan Gerard Reve had gestuurd, en meer illustraties.

En Met de neus in de boeken is van alle Carmiggelts éen van de meest houdbare gebleven.

Ik weet niet of er nog altijd geijverd wordt voor uitgave van de complete Carmiggelt in dundruk, maar dat zou toch geen reeks zijn waar ik blind voor inteken. Er is iets aan veel van zijn columns dat ze op het moment oud doet lijken. De wereld die erin beschreven wordt, en de mensen daarin, bestaat zo niet meer. Carmiggelt is misschien daarom ook razendsnel uit de belangstelling verdwenen na zijn dood.

Maar wellicht is dat idee over veertig jaar weer anders; en moet Carmiggelt eerst totaal verouderd zijn om weer nieuwe lezers te kunnen boeien.

De gedachten die hij intertijd optekende over boeken, en de anekdotes over hun schrijvers, zijn in elk geval niet zo gegeseld door de tijd.

Zo was voor mij nieuws dat A Moveable Feast indertijd, bij de verschijning, door velen een vreselijk boek werd gevonden. Die opinie steekt nogal af bij de eerbied waarmee een bewerkte heruitgave afgelopen zomer werd gepresenteerd. Simon Carmiggelt legde overigens nog weer een ander verband. Voor hem was de mislukking van dat boek, dat zo veel minder is als de rest van het oeuvre, een rechtstreekse aanleiding voor de zelfmoord — Hemingway besefte het niet meer te kunnen.

Interessantst aan Met de neus in de boeken waren Carmiggelt’s persoonlijke herinneringen aan schrijvers en boeken, de brieven aan Reve — al is de andere kant van de correspondentie misschien nog sterker; hoewel Gerard Reve daarin alleen uitzond — en toch ook wat hij aantekende uit het werk van anderen.

Maar daarmee is dit een boek geworden dat misschien wel vooral aanzet om andere boeken op te zoeken en gaan lezen. En beter kan een schrijver soms niet bewerkstelligen.

S. Carmiggelt & Peter van Straaten
Met de neus in de boeken
Een
Mooi kado zoals het eigenlijk
had moeten zijn
222 pagina’s
De Arbeiderspers, 1983

Nader tot U ~ Gerard Reve

In de Reve-exegese worden Op weg naar het einde en Nader tot U gauw eens als een soort tweelinguitgave gezien. Beide boeken bestaan namelijk vooral uit brieven die de auteur al eerder gepubliceerd had in het literaire blad Tirade tot en met 1965. Het schrijven van anderssoortig proza lukte hem in die periode van zijn leven ook niet zo goed.

Toch is het enkel omdat dit boek een afdeling poëzie bevat achterin — ‘Nader tot U (Geestelijke liederen)’ — dat deze uitgave nog in mijn kast prijkt. Al staan er ook tussen die gedichten merkwaardige gedrochten. De geslaagde poëzie is alleen zo goed dat ik me altijd weer verwonder over het effect daarvan; alleen al omdat gedichten van wie ook zo zelden die uitwerking hebben.

Blijkbaar volstaat het om gewoon parlando een mededeling of wat te doen, met een ironische draai daarin vaak nog, om taal even een kracht mee te geven die taal in Nederland zelden verder heeft.

Van die brieven in Nader tot U wil ik overigens best aannemen dat ze van groot belang waren in de loopbaan als schrijver van Gerard Reve. Alleen omdat hij zich daarin dan voor het eerst liet gaan over allerlei onderwerpen waar hij eerder niet domweg eerlijk over schrijven kon. De absolute vrijheid moest nog worden veroverd, op het Nederland waar de zogenaamd vrije jaren zestig toch nog echt moesten aanbreken — die begonnen namelijk pas echt in 1967. Na het Ezelsproces, waarin ook dit boek weer gebruikt is om aan te tonen hoe godslasterlijk de schrijver was.

Punt is alleen dat hij in zijn latere werk zo veel heeft hergebruikt van alles wat in de brieven in Nader tot U nog oorspronkelijk zal zijn geweest, dat al die herhaling het origineel nogal heeft aangetast. Met terugwerkende kracht. Iemand die deze brieven niet las op het moment van de eerste publicatie in Tirade herkent allereerst zo veel van wat tot clichés zouden worden in de latere boeken. Zoals die interesse in het martelen van mooie jonge mannen.

En weliswaar is Reve ook de bedenker van de majestueuze tegenwerping: maar wie kan ik anders herhalen dan mijzelf? Dat helpt mij als latere lezer toch niet echt.

Reve zoop nogal in de jaren dat hij deze brieven schreef. Iets later zou hij ook door een delier getroffen worden, en daarvoor moet er echt wel wat alcohol genuttigd worden. Bovendien woonde hij indertijd op kale leegte van de klei in Friesland, in het gat Greonterp. Waar trouwens nog altijd mensen op bedevaart naartoe gaan, om zijn huis daar even van buiten te kunnen zien.

In Greonterp is alleen niets, en nooit wat geweest ook.

Dus wat las ik nu echt in die brieven? Lang uitgesponnen mededelingen van een man die werkelijk niets van belang meemaakte. Gedaan in een superieure stijl. O zeker. Menigeen weet zeker dat hij nooit beter schreef dan juist in dit boek. Holle taalpracht alleen is alleen voor mij als lezer nooit genoeg geweest.

En om in te schatten wat de waarde is van de mededelingen in dit boek, was ik veeleer bezig met reconstrueren waarom dit boek zo hoog staat aangeschreven dan met onbevangen lezen.

Gerard Reve, Nader tot U
168 pagina’s
L.J. Veen, oorspronkelijk 1966

Op weg naar het einde ~ Gerard Reve

Moest ik éen voor mij eeuwig houdbare tekst kiezen uit het oeuvre van Gerard Reve, dan staat die in de bundel Op weg naar het einde.

Dat boek opent met zijn ‘Reisbrief uit Edinburgh’, waarin Reve mopperend verslag doet van zijn bezoek aan een PEN-congres, met tal van onderwerpen die momenteel nog weer geagendeerd zouden worden.

Het onderwerp van vandaag is The Novel Today. Nauwelijks een onderwerp, maar eerder een bodemloze put. […]

En wat die ‘Reisbrief uit Edinburgh’ dan zo goed maakt, behalve de humor, is de relatieve strakheid, en dat er actie in zit. De schrijver moest telkens ergens heen, en dat dwong hem dan te reageren. De andere vijf ‘brieven’ in deze bundel missen die beweging nu net. Dat zijn vrijwel steeds betogen, en daarmee zo veel statischer verhandelingen; die hun doel bovendien via grote omwegen proberen te bereiken.

Enfin, ik schreef op boeklog vaker dat mijn bewondering uitgaat naar schrijvers die kunnen laten zien dat het leven vol merkwaardige toneelstukjes zit, waaraan de meeste mensen zonder bijgedachten meedoen.

‘De brief uit Amsterdam’ gaat overigens nog over een feestje in Villa Jagtlust, bij Fritzi ten Harmsen van der Beek, tijdens de poolwinter van 1963; als Reve de volgende dag katerig door de kou op de brommer naar huis rijdt, en onderweg een dode haas vindt. Alleen is zelfs die brief éen en al uitweiding.

Herlezing bracht me weinig meer dan de bevestiging dat enkel de eerste vijftig pagina’s van dit boek me echt plezier brengen. Al las ik ditmaal ook de ‘Brief uit schrijversland’ met grotere belangstelling als normaal — mede door de zo slechte ervaring met de recente boeken van het voormalige echtpaar Atte Jongstra en Ingrid Hoogervorst; omdat deze daarbij voor het schrijven gesubsidieerd werden.

Reve meent in zijn brief nog dat alle auteurs subsidie verdienen — er was in die dagen een schrijversprotest om zulks te bewerkstelligen. Weliswaar zullen daardoor meer mensen gaan schrijven, maar daardoor kregen de uitgevers meer keuze, en zou het niveau van de Nederlandse literatuur toenemen.

Deze stellingname is heel mooi vanwege het simplisme; bovendien was er toen niets. En hij kon ook niet voorzien dat het drukken van boeken ooit aanzienlijk goedkoper zou worden — zelfs al had hij een grafisch vakdiploma — en dat uitgevers later veel te veel boeken zouden gaan uitgeven. Dus van de weeromstuit lijkt Reve nu wat naïef.

Literair-historisch dien ik overigens nog de verplichte opmerking te maken dat Gerard Reve in Op weg naar het einde zijn ‘coming out’ had. En dat de reisbrieven in het boek een nieuwe fase in zijn schrijversschap inluiden — dit zelfs ondanks dat de inhoud vrij toevallig tot stand was gekomen. Het tijdschrift Tirade moest kopij. En uitgever Van Oorschot wilde best voor bijdragen betalen. Dat de losweg geschreven ‘brieven’ enige literaire merites zouden hebben, had Gerard Reve aanvankelijk ook helemaal niet door. Hij was allang blij een blokkade overwonnen te hebben.

Boeiend zijn zulke details bij het lezen evenwel niet.

Gerard Reve, Op weg naar het einde
183 pagina’s
L.J. Veen, oorspronkelijk 1963

Seks, natuurlijk, maar vooral orde ~ Rudy Kousbroek

Eerder las ik al eens de autobiografie in tekeningen van Gabriël Kousbroek, de zoon van Rudy Kousbroek en Ethel Portnoy. Daarover is nooit iets op boeklog over verschenen, simpelweg omdat die uitgave geen gedachten bij me opriep interessant genoeg om aan te tekenen.


Behalve dan dat ook dat boek weer bewees dat Ethel Portnoy uiteindelijk een interessantere schrijver is, en blijft, dan Rudy Kousbroek. Alleen heeft deze laatste de naam, de literaire erkenning, en de bijbehorende status. Ethel Portnoy publiceerde niet eens in haar moedertaal, het Engels, en kan enkel in Nederlandse vertalingen worden gelezen; voor zover iemand dit nog doet. Er nog van afgezien dat vrouwen sowieso al op achterstand staan in onze cultuur.

Door dat boek van Gabriël Kousbroek, en deze brievenverzameling van zijn vader, bestaan er alleen nu dus drie versies in druk van éen en dezelfde toch vrij korte logeerpartij uit 1982.

De toen nog jonge Gabriël en een schoolvriendje gingen met Rudy Kousbroek en zijn tweede vrouw, Sarah Hart, mee op die visite bij Gerard Reve en Joop Schafthuizen. Volgens Gabriël waren die laatste twee daarbij nogal aanranderig; wat daarmee het meest opmerkelijke verhaal opleverde in diens autobiografie. Gerard Reve gebruikte de gebeurtenis in de roman Het Boek Van Violet En Dood om Kousbroek en diens ‘geniale zoon’ nogal negatief af te schilderen. En Rudy Kousbroek schrijft dat hem van het bezoek vooral zal bijblijven hoe hij even een kijkje mocht nemen in de geïsoleerde schrijfbunker van Reve hogerop; diens geheime landgoed. Daarmee was hij zeer verguld.

Tja.

Dit gegeven toont voor mij allereerst aan dat schrijvers onbedoeld wel heel veel kunnen laten zien over hoe zij in het leven staan door wat ze waarnemen en wat niet.

Kousbroek en Reve, die toen beiden in Frankrijk woonden, schreven elkaar enkele jaren brieven; naast dat ze ook met elkaar telefoneerden. De samenstellers van deze brievenbundel willen hebben dat deze correspondentie liep van 1979 tot en met 1989. Eerlijker zou zijn van 1979 tot en met 1985. Want daarna gebeurt er jaren van éen kant niets, tot Kousbroek in 1989 nog éen maal een brief stuurt.

Rudy Kousbroek was in de correspondentie de geconstipeerde schrijver van de twee. Hij verstuurde 24 brieven. Gerard Reve schreef er 173. Alleen bestaan Reve’s brieven vrijwel altijd uit monologen, die niet eens per se gericht zijn aan de directe ontvangers van wat hij verzond.

Vier van de brieven van Reve aan Kousbroek staan afgedrukt in diens Zondagmorgen zonder zorgen. Dat vermelden de samenstellers van Seks, natuurlijk, maar vooral orde overigens niet. Mede daarom heb ik geen weet of er ooit systematisch andere brieven van zijn kant werden gepubliceerd.

Maar missen deed ik Reve’s deel van het verhaal toch ook niet echt. Als enkel Rudy Kousbroek gepoogd heeft om een gesprek gaande te houden, volstaat zijn kant van de correspondentie wel om er een beeld van te krijgen.

Al was deels trouwens voorspelbaar waar de brieven over zouden gaan. Kousbroek, met zijn exacte kant, ziet dan bijvoorbeeld niets in dat katholieke geloof, terwijl Reve beweert daar nu juist enorme steun in te vinden; zonder dat daarbij ooit duidelijk wordt of hij dit nu werkelijk meent.

En dan stond er eens een aardige formulering in de brieven van Rudy Kousbroek. Misschien was ook nieuw dat telkens blijkt dat hij veel moeite had met het schrijven van al die columns en essays in opdracht. Tegelijkertijd geldt wel dat Kousbroek nooit verder is gekomen dan al die relatief korte stukjes. Een grote overkoepelende monografie of roman schreef hij nooit; wat toch ook naar schrijfangst wijst.

Seks, natuurlijk, maar vooral orde maakte verder duidelijk waarom Rudy Kousbroek ooit gebrouilleerd raakte met Willem Frederik Hermans — en ik weet nu niet of dat al zo uitgebreid beschreven staat in Machines en emoties: dat de correspondentie biedt van Kousbroek en Portnoy met Hermans eind jaren zestig.

Die verwijdering kwam door achterbaksheid van Hermans overigens. Alleen moet de interesse in het leven van schrijvers wel heel groot zijn wil zo’n anekdote nog iets betekenen. Mij interesseren die levens almaar minder. Ik kan lezen. De boeken van schrijvers hebben me allang getoond wat dat voor lieden zijn.

Gezien de betekenis van Rudy Kousbroek vroeg in mijn lezende leven kon ik het alleen niet maken om deze uitgave niet te lezen, een keer. Al waren mijn verwachtingen niet hoog, anders was dit boek veel eerder gepasseerd. Nu kostte het net een uurtje om mijn bangste vermoedens te bevestigen. Dit is een bijboekje, enkel bedoeld voor de absolute liefhebber die alles lezen moet wat iemand ooit geschreven heeft. Ofwel, handel voor de uitgever, die nog een heel oeuvre in de aanbieding heeft, waar met zo’n nieuw boek misschien weer publiek aandacht voor komt. Even.

Rudy Kousbroek, Seks, natuurlijk, maar vooral orde
Brieven aan Gerard Reve
bezorgd door Sarah Hart en Lien Heyting, met een voorwoord van Tijs Goldschmidt,
160 pagina’s
Atlas Contact, 2017
 
Gabriël Kousbroek, Kousbroek
192 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Verscheur deze brief! Ik vertel te veel ~ Willem Frederik Hermans en Gerard Reve

In september 1968 kreeg Gerard Reve een aangetekend schrijven van een strenge Wim Hermans. Daarin werd Reve nadrukkelijk verboden om ook maar éen letter te publiceren uit de brieven ooit aan hem gericht.

Het is een klein veertig jaar later nu, en de biografen van Reve en Hermans brengen de briefwisseling tussen beide auteurs alsnog naar buiten. Deze schrijvers zijn dan ook dood, en eventuele bezwaren van tijdens hun leven tellen dan blijkbaar niet meer. Zo werkt de geschiedschrijving nu eenmaal.

Nu vind ik dit eerder een bronnenboek dan een brievenboek. Er had meer met de inhoud gedaan mogen worden om iets interessants te krijgen. Tachtig procent van dit boek is de moeite van het lezen niet waard.

Goed, het is op zich boeiend te weten dat Hermans en Reve aan het begin van hun schrijfcarrières iets in elkaar herkenden, zodat er een tijd een briefwisseling tussen hen beide is. Maar heel vriendschappelijk kan ik de band van die twee nu ook weer niet vinden. Dat het tot een brouille zou komen, was haast voorspelbaar. Evenmin brengen de brieven op zichzelf iets vreselijk bijzonders, aan formulering, anekdote, of inzicht.

In het oeuvre van de auteurs is deze verzameling niet eens een bijboek, maar iets ergers nog; een postume publicatie die op zichzelf nooit iets had betekend.

Handel.

Hermans en Reve hebben nog altijd zo veel bejaarde en dus kapitaalkrachtige fans dat het ongetwijfeld zal lonen om dit boek uit te brengen. En wie ben ik dan om daar iets tegenin te brengen. Het is alleen dat deze bundeling voor mij het raadsel vergroot.

Zowel Hermans als Reve publiceerden hun meest spraakmakende teksten voor mijn geboorte. Toen ik eenmaal toe was aan het lezen van serieuze boeken stond al heel lang vast dat zij tot de grootsten behoorden in de Nederlandse literatuur. Dat was namelijk al voor mij besloten. En door een paar boeken uit beider oeuvres kan ik wel reconstrueren waarom dit zo was. Ik heb het alleen zelf nooit vermogen te zien. Dus kijk ik er ook raar tegen aan dat elk toevallig bewaard gebleven tekstje van hen de moeite waard wordt geacht om enthousiast te besnuffelen..

Willem Frederik Hermans en Gerard Reve
Verscheur deze brief! Ik vertel te veel
Een briefwisseling

316 pagina’s
De Bezige Bij, 2008
Bezorgd door Nop Maas en Willem Otterspeer

Zelf schrijver worden ~ Gerard Reve

Zelf bier brouwen, Zelf brood bakken, Zelf zaden telen, Zelf kazen, Zelf de natuur in, Zelf plannen, Zelf leren schrijven; dat zijn allemaal titels van boeken die nu in de reguliere handel zijn. Op die ene na dan door mij werd bedacht.

Zelfbedacht.

Een boektitel als Zelf oplossingen bedenken had ik daarentegen nooit kunnen verzinnen. Laat staan het zo dubbeloppe: Zelf het eigen schip verbouwen.

Enkel bij het recente boek Zelf tv-kijken van de voormalige criticus Jean-Pierre Geelen meen ik vrij zeker te weten dat de schrijver die titel ironisch bedoeld heeft. Zoals het ooit hoorde. Omdat er een moment was in de Nederlandse geschiedenis waarop het even voor zich sprak, in sommige kringen, dat het gebruik van het woord ‘zelf’ op schrift doorgaans overbodig is.

De broertjes Van het Reve kenden dan ook geen grappiger titel voor een boek dan Zelf kamperen. Alleen, wie leest hen nog?

Toen Gerard Reve in 1985 gastschrijver was te Leiden gaf hij daar ook een viertal openbare lezingen. Die zijn later gebundeld onder de titel Zelf schrijver worden, en zelfs nog eens herdrukt.

Meest interessant aan deze lezingen vond ik ditmaal de indeling die Gerard Reve hanteerde, die hij De Vier Zuilen Van Het Proza noemde. Dat waren voor hem Conceptie, Compositie, Stijl, en Woordgebruik.

Nu zijn indelingen gauw zo lang als ze breed zijn. Ik baseer mijn oordelen over boeken doorgaans onbewust op drie elementen. Want zoals elders op boeklog beschreven, is stijl voor mij nu net twee dingen:

Schrijfstijl bestaat volgens mij, Queneau volgend, namelijk uit twee elementen: uit de manier hoe iemand zijn verhaal vertelt, en uit de taal waarin dat gebeurt.

Dus is het enerzijds niet vreemd dat Gerard Reve die twee aspecten scheidde. Anderzijds achtte hij Stijl, net als Conceptie, dan weer niet iets dat iemand door vlijt of arbeid zou kunnen verwerven. En dat verbaast me dan wat.

Al kan dit een sneer van Reve zijn naar de vele Nederlandse auteurs die zijn schrijfmaniertjes zo gretig imiteerden.

Ongetwijfeld bestaat er voor eenieder een manier waarop hij of zij zich het makkelijkst uitdrukt op schrift. En waarschijnlijk ook kost het tijd en moeite om net die stijl te vinden. Anderen imiteren kan daarbij helpen. Kijkt wel de historicus in mij dan even terug, om daarbij op te merken dat in elke periode de mensen gauw eens op een vergelijkbare manier formuleerden. Er lijkt toch ook zoiets te bestaan als een tijdgeest, waar we ons zonder het te weten naar voegen. Het zou welhaast bovenmenselijke inspanning vergen ons aan dat mechanisme te onttrekken. Taal is de code waarmee me communiceren.

Totaal eigen vormen gebruiken, sluit anderen buiten — dus omgekeerd, dat zo veel wetenschappers enkel door naaste collega’s uit het eigen vakgebied te lezen zijn, heeft een reden. Zij hebben zich dat wantaaltje moeten aanleren om tot de stam der ingewijden te mogen behoren. En zelfs een beroerde schrijfstijl is een stijl van schrijven.

En zoals opgemerkt: de mensen die vinden dat je best het woord zelf mag gebruiken op schrift horen tot een andere groep dan degenen die dat gebruik werkelijk zo fout vinden dat het grappig wordt.

Reve behandelde de elementen Conceptie en Stijl overigens amper in zijn colleges. Zijn eerste openbare les ging over religie en kunst — daarin tastte hij de vraag af wat literatuur tot literatuur zou maken. Zijn tweede betoog gaat over die vier hierboven genoemde zuilen. Waarop de reeks sloot met een college over compositie en nog éen over woordgebruik — waarbij die laatste lijkt vooral te zijn geschreven om nog eens extra grappig te kunnen uitpakken.

Een beknopte cursus schrijven is deze lezingenreeks daarmee allerminst. En zelfs de vaste lezers van Reve zullen er hoogstens nog eens in bevestigd zien wat ze al hadden ontdekt over de werkwijze van de auteur. Tegelijk waren deze voordrachten allereerst heel geestig — en uiteindelijk maakt dat aspect ze misschien nog het meest houdbaar ook.

Gerard Reve, Zelf schrijver worden
88 pagina’s
Sdu uitgevers 1995, oorspronkelijk 1985

Zondagmorgen zonder zorgen ~ Gerard Reve

Amazon.com biedt tegenwoordig na een tijdje aan om een daar gekocht boek weer in te leveren — tegen een tegoedbon. En het bedrag van dat tegoed lijkt me nogal laag. Maar als een boek tegenviel, is misschien alle compensatie meegenomen.

Boeklog heeft vele verborgen doelen, zo ontdek ik langzamerhand. Eén daarvan bestaat eruit om vast te leggen of een boek de moeite waard is om nog eens te herlezen; ergens ver weg in de toekomst. Want er worden tegenwoordig ook boeken uit mijn verzameling verwijderd.

Ergens begin deze eeuw heb ik besloten voor kwaliteit te gaan, in plaats van kwantiteit. Dus schaf ik veel minder aan. Dus gaan er boeken weg.

En Zondagmorgen zonder zorgen was typisch zo’n titel waarvan ik vooraf meende dat die waarschijnlijk wel weg kon. Tot de canon behoort het niet — en dan is mijn persoonlijke Reve-canon kleiner nog, en hoogstwaarschijnlijk beperkt tot de titels die verschenen zijn voor 1971; dus tot en met een eerste uitgave vol brieven aan Simon Carmiggelt.

Het boek zwierf ook wat vreemd door mijn kasten. Waarom stond het niet naast de andere Reve’s?

Maar bij lezen bleek me dat Zondagmorgen zonder zorgen onder meer vier brieven bevat aan Rudy Kousbroek, uit het midden van de jaren tachtig — van toen de Paus Nederland bezocht. En van die correspondentie weet ik vrij zeker ook de brief te hebben waarin Kousbroek geduldig aan Reve uitlegt waarom het Katholieke geloof niet deugen kan.

Dus moet zo’n boek als dit simpelweg blijven.

Verder bleek het alleen wat aan de dunne kant — waarmee ik niet alleen het geringe tal pagina’s bedoel.

Aan de taal lag het niet per se. Ik heb vrij weinig Reve gelezen de laatste vijftien jaar. Was daarmee zijn toon ontwend. En daardoor kon hij ineens heel grappig lijken.

Het lijkt alleen ook of Gerard Reve op een gegeven moment alleen nog een zwaar ironisch gekleurd soort meta-proza schreef. Alsof elke tekst die hij publiceerde enkel voor goede verstaanders bedoeld was, die de feiten zelf al grotendeels konden invullen.

Drie stukken in deze bundel gaan over de rampjaren 1966 en 1967 bijvoorbeeld. Dat Reve bijna dood ging in die periode aan alcoholmisbruik wordt daarin bekend geacht — al is er nog net een verwijzing naar een ziekenhuisverblijf. En zulk meta-proza stoot mij af.

Ik houd niet van de samenzwering die de schrijver met mij wil opzetten, dat we beiden wel weten waar over hij schrijft, zonder dat hij dit nog wenst te benoemen.

Had Reve iets geschreven over wat hij dacht of voelde toen hij dood had kunnen gaan indertijd — ietsje maar, een glimp, meer niet — dan had dat indruk kunnen maken. Afstandelijk redeneren, werkt lang niet altijd. Kan gemakzuchtig lijken als er werkelijk iets gespeeld heeft. Zo niet laf.

Gerard Reve, Zondagmorgen zonder zorgen
104 pagina’s
L.J. Veen, 1995