15 verhalen uit noordelijke oorden ~ Diverse auteurs

Om éen of andere reden had dit boek in de bibliotheekcatalogus Bob den Uyl als auteur gekregen. Dit bleek een misverstand te zijn; diens verhaal was slechts het eerste in deze bundel.

De enige aanlieding om dit boek toch te lenen, was om te zien of Den Uyl’s biograaf gelijk had. Of Den Uyl er werkelijk een meester in was dezelfde tekst soms tien maal te verkopen.

Viel het eigenlijk wat tegen dat achterin uiteindelijk netjes verantwoord was dat diens bijdrage over Hindeloopen al in Vreemde verschijnselen stond. Ik kende dat dan ook al, net als bijna alle overige bijdragen.

Dit boek had daarom meer waarde als literaire quiz dan als introductie tot het oeuvre van de opgenomen schrijvers. Een fragment van Marga Minco, dat zal toch niet uit Het bitttere kruid komen? Maar jawel hoor. W.F. Hermans over Noord-Nederland? Dat maakt dan twee titels waarschijnlijk: Onder professoren of Uit talloos veel miljoenen. Fijn, dan wordt het de eerste.

Waarop de conclusie wel moet luiden dat sommige boeken niet voor mij bedoeld zijn, en dat ik dit nu eindelijk eens zou moeten begrijpen.

15 verhalen uit noordelijke oorden
128 pagina’s
Stichting Noorderbreedte, zonder jaartal [1987]

Bloedende trein ~ Bob den Uyl

Den Uyl is éen van de weinige schrijvers die ik op de middelbare school al las, en nu nog altijd lezen kan. Toch hoort deze bundel verhalen tot de boeken die me vrijwel onverschillig laten. Dit komt omdat ik twee van de vijf opgenomen verhalen veel te knullig vind.

Jeroen Brouwers meldt nog in De schemer daalt dat Den Uyl waarschijnlijk de eerste was die de naam euro gebruikte voor een betaalmiddel. Dit deed die in het verhaal ‘De grote klap’. Daarin komt de hoofdpersoon tot zijn verbazing bij in het jaar 2080, na bewusteloos te zijn geraakt in het jaar 1980. Helaas klopt de logica van dit verhaal niet voor mij, en die heeft dat ook nooit gedaan. Als buiten alles veranderd is, en binnen in het huis van de ik-persoon niets, hoe kan die het nieuwe jaartal aflezen op het kaft van zijn agenda?

Dus is dit verhaaltje meteen te rangschikken in het genre: en toen werd ik wakker, en was alles een droom.

Het titelverhaal ‘De bloedende trein’ vind ik ook zeldzaam onhandig in zijn schets van wat er gebeurt tijdens een verrassingstocht per spoor. Zelfs als Den Uyl het verhaal allegorisch bedoeld heeft, door met dat dagtochtje eigenlijk een gemiddelde vakantiereis te bedoelen, blijft het onnozel.

Daarmee blijven er drie verhalen over, van tezamen 93 pagina’s, die dit boek de moeite waard maken om nog eens te lezen. En waarom die dan wel? Omdat ze over niets gaan, maar door de formuleringen van de schrijver toch over alles handelen. Het zijn alledrie afleveringen in het lange feuilleton dat Bob den Uyl terloops over zijn leven schreef, en het vele waarover hij zich in dat bestaan verbaasde.

Bob den Uyl, De bloedende trein
Verhalen
168 pagina’s
Querido, 1980

Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam ~ Bob den Uyl

Komrij’s lovende bespreking herinnerde mij eraan dat ik Den Uyl’s meesterwerkje al een tijd niet meer herlezen had. Dus spaarde ik dit boek nog even op, tot een avond die wat glans nodig had.

Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam is een bundel die voornamelijk bestaat uit verhalen waarin de auteur met nadruk aanwezig is. Slechts twee verhalen lijken me volledig fictief. Eén daarvan vind ik niet zo heel goed, en sla ik bij het herlezen meestal over. Het plot van ‘Verlangens van gedresseerde ratten’ staat trouwens als illustratie op de omslag. Maar dat hele verhaal leest als een mislukte Roald Dahl, en is gewoon wat vervelend.

Typisch genoeg was dit voldoende voor Joost Zwagerman om het te selecteren voor diens verzameling van beste Nederlandse kortverhalen.

Dit boek begint gelukkig heel erg sterk, met ‘Het rechtzetten van een misvatting’. Daarin gebeurt niets meer dan dat Den Uyl op reis in Duitsland een nieuwe trapper moet hebben voor zijn fiets. Tegelijk doet dit er niet toe, omdat Den Uyl’s zoektocht naar een fietsenmaker als de levensreis zelve is.

Mijn favoriete verhaal van Den Uyl staat ook in dit boek, en heet ‘Leerzame mededelingen’. En opnieuw is daar nauwelijks iets concreets over te zeggen. Maar Den Uyl beschrijft voor mij daarin perfect hoe het is om dronken te zijn. Zelfs al heeft de hoofdpersoon een niet heel prettige dronk over zich, en dringt hij zich nogal op bij de aanwezige vrouwen — net als de auteur zelf nogal eens deed, naar het schijnt. Dit maakt verder niet uit. Want, hoewel dit door die dronkenschap een heel treurig verhaal is, van een afstand bekeken, over het ontbreken van contact tussen mensen in elkaars gezelschap, word ik altijd heel vrolijk van alle geouwehoer.

Is een ander hoogtepunt nog het reisverhaal ‘Donker Spanje’, waarin Den Uyl ons leert dat thuisblijven enorme voordelen heeft, maar dat de reiziger eerst nogal pijnlijk kan ontdekken waarom dan wel.

Bob den Uyl, Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam
142 pagina’s
Querido 1987, oorspronkelijk 1975

Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef ~ Bob den Uyl

Edgar Allan Poe is op mijn pad gekomen tijdens de Engelse les, op de middelbare school. Maar The Raven kende ik voordien al. Dankzij een zekere voorliefde toen voor pompeuze muziek, en daarmee symfonische rock. ‘The Raven’ was gewoon de titel van een liedje op de elpee Tales of Mysteries and Imagination van Alan Parsons Project.

Pas later ontdekte ik dat er een gedicht aan ten grondslag lag, waarvan ik bovendien al een heel tal regels uit het hoofd wist.

Alleen is de tekst van het lied totaal niet getrouw aan het gedicht.

Enfin, dit is een lange inleiding om te zeggen dat ik altijd meende nooit een vertaling van node te zijn, omdat ik de tekst al zo jong in het Engels had leren kennen. En toch is dit in minstens éen opzicht een interessant boekje, omdat het niet éen maar drie Nederlandse vertalingen biedt. Deze dateren dan ook nog van heel verschillende momenten. De eerste vertaling van John F. Malta verscheen in 1887, de tweede van Gerard den Brabander in 1944 — in een illegaal blad — en de derde van Bob den Uyl in 1982. Opvallend aan deze versies is dat ze nogal van elkaar verschillen; de vertalers hebben los van elkaar heel verschillende oplossingen bedacht bij de voorkomende problemen.

Daar is op zich al zo twee uur college aan te wijden.

Tegelijk keek ik naar de vertalingen zonder daarvan het idee te krijgen dat ze me ook maar iets meer lieten zien van het eigenlijke gedicht.

Bob den Uyl vertaalde verder het essay dat Edgar Allan Poe later aan de totstandkoming van The Raven wijdde, waarvan tegenwoordig vermoed wordt dat het een mystificatie is. Poe maakte er daarin een heel nummer van dat hij het gedicht van achter naar voor geschreven heeft. Alsof het noodzakelijk was eerst het plot te weten, voor de intriges konden worden bedacht.

Men denkt alleen nu dat het gedicht niet zo ontstaan is.

Doet dit er toe?

Door mijn latere afkeer van de pompositeit, is alles tot kitsch geworden wat verband heeft met de muziek waarvan ik hield in mijn jeugd. Zoals ook het gedicht The Raven.

Maar het blijft wel aardige kitsch. Heerlijke kitsch om met een stem van God voor te dragen.

Once upon a midnight dreary, while I pondered, weak and weary,
Over many a quaint and curious volume of forgotten lore,
While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping,
As of some one gently rapping, rapping at my chamber door.
“‘Tis some visitor,” I muttered, “tapping at my chamber door —
              Only this, and nothing more.”

Bob den Uyl, Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef
en wat

John F. Malta, Gerard den Brabander en Bob den Uyl met de
vertaling van het gedicht deden,
dit alles samengesteld, ingeleid en
nabeschouwd door Bob den Uyl

74 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1983

Illusie van gisteren ~ Bob den Uyl

Ik kende alle beschouwingen al, die in dit bibliografische uitgaafje staan afgedrukt. Deze moeten dus later opnieuw gepubliceerd zijn. Was het in: Schrijvers worden misbruikt en andere aanklachten? Dat moet haast wel, het zijn namelijk geen verhalen zoals Den Uyl die gewoonlijk publiceerde.

In dit bundeltje buigt Bob den Uyl zich onder meer over de vraag ‘Bestaat er een Nederlandse literatuur?’ En het antwoord daarop is nee, al was het maar omdat geen auteur hier leest wat de grote voorgangers schreven; er ontbreekt hier domweg een traditie om klassiekers in ere te houden. Al is er misschien ook wel niet veel om op voort te bouwen.

Maar het gaat natuurlijk nauwelijks om vraag noch antwoord. Van belang is alleen hoe Den Uyl formuleert, en om zijn humor daarbij. Al zij opgemerkt dat de schrijver zich ditmaal minder van zijpaden bedient dan hij gewoon is. Zijn ergernis over het grote tal middelmatige, en overschatte schrijvers lijkt zelfs verdacht echt, en is geen pose voor een leuk komisch effect.

En ander opmerkelijk stuk uit dit bundeltje heet ‘Over boeken’. En dit gaat over tal van zaken waar ik hier, op boeklog, vrijwel altijd het zwijgen toe doe. Op zijn best zeg ik hier iets over de inhoud, en mijn reactie daarop. Maar Den Uyl staat bijvoorbeeld stil bij het belang van goede eerste zinnen, en hij citeert er ook een paar met duidelijk genot. Al vind ik die dan allemaal weer te lang.

Ook kan Den Uyl er maar slecht tegen als een boek verkeerd ruikt; iets dat bij hem nogal vaak scheen voor te komen.

Nu we het daar toch over hebben, ik kan me niet herinneren alleen door de geur ooit van het lezen weerhouden te zijn. Al herinner ik me wel met afschuw de readers en klappers met gekopieerd materiaal die mijn alma mater verkocht, ter begeleiding van sommige colleges. Die walmden dermate vies chemisch dat het alleen al tranen opriep daarin te kijken. En dan had ik me nog niet eens gefocust op de armoede van het lesmateriaal.

Dit bescheiden boekje riep overigens vooral lust op meer Den Uyl te lezen. Snel.

meer Den Uyl op boeklog

Bob den Uyl, De illusie van gisteren
47 pagina’s
Uitgeverij Stichting Ravenberg Pers, 1983

Land is niet ondankbaar ~ Bob den Uyl

Zoals de verhalenbundels van Bob den Uyl gaan, is dit éen van de meest consistente. Den Uyl deed er geen pogingen meer voor om verhaaltjes te verzinnen, maar had inmiddels door dat zijn publiek het liefst las hoe hij zich door de dagen worstelde.

Dus gebeurt er vrijwel niets in dit boek. Al biedt het jeugdherinneringen aan de oorlog in Rotterdam, reisverhalen, en bespiegelingen over hoe een schrijver zijn geld verdient.

Een hoogtepunt is bijvoorbeeld het verhaal ‘Hoe Bamberg te bereiken’, waarin het Den Uyl vanzelfsprekend niet lukt om in Bamberg aan te komen.

Subliem ook, om zijn drankdoordesemde dialogen, is ‘Een leerzame samenspraak’, waarin Den Uyl samen met ene Harry probeert de Vlaamse dichter Maurice op het podium van Poetry International te krijgen. Deze wil niet. Of toch? Nee, hij vindt telkens een bezwaar. Of niet?

Klassiek is het verhaal ‘De Engelse duim’. Daarin haalt Den Uyl herinneringen op aan hoe het was om door Europa te liften. Om daarbij toch ook tot de conclusie te komen dat hij helemaal niet van autorijden hield. En de treinreizen, die hij later zo vaak ondernam, gingen ook maar vervelend van station naar station. Als dit er nog stond tenminste; het prachtige gebouw te Visvliet was zo maar verdwenen. Nee, uiteindelijk was fietsen de beste manier om door de wereld te gaan, zo luidde zijn conclusie.

Wordt er dus misschien te weinig gefietst in dit boek om het de volmaakte Den Uyl te laten zijn.

Bob den Uyl, Het land is niet ondenkbaar
128 pagina’s
Querido, 1989

Landschap der levenden ~ Bob den Uyl

Hoe de ene bundel van Bob den Uyl te onderscheiden van de andere? Ik zou het niet weten.

Hij was goed in memorabele titels. Alleen slaat die titel altijd maar terug op éen verhaal uit zo’n boek — wat dan weer niets zegt over de rest van de inhoud. Hoogstens is er een verschuiving tussen het begin van zijn oeuvre, en de latere boeken. Hij begon met alleen korte verhalen. Ontdekte daarop dat zijn autobiografische reportages beter aansloegen bij het publiek. Dus verdween de pure fictie metterjaren uit de bundels.

In Het landschap der levenden staan nog twee verhalen. Aan het begin. Die kon ik niet heel erg opmerkelijk vinden. ‘In de polikliniek’ gaat over een man die de onbarmhartige bureaucratie van de zorg probeert te ontlopen. Weliswaar is de situatie hoogst herkenbaar voor iedereen die weleens een ziekenhuis bezocht. Maar juist daardoor ging ik met Den Uyl meeschrijven.

Het absurde ‘In de dierentuin’ is al evenmin een hoogtepunt in het oeuvre — al begrijp ik er ineens wel door waarom Den Uyl’s biograaf per se wilde dat Kafka zo’n inspiratiebron was.

Vanaf bladzijde 41 tot het einde is dit evenwel een typische Bob den Uyl. Vol ijzig geouwehoer, zoals Komrij dat noemde. Dan bevat het boek een kleine honderd pagina’s van Den Uyl’s autobiografie in klagerige anekdotes. Die altijd heel prettig om te lezen zijn, maar toch ook een aflevering is van dat eeuwig doorlopende feuilleton; waardoor anekdotes achteraf dus nauwelijks meer tot éen bepaald boek zijn terug te leiden.

Ik herlas Het landschap der levenden om éen enkele passage, pas na lang zoeken gevonden. Ooit heeft hij namelijk Flann O’Brien’s satirische meesterwerk At Swim-Two-Birds vertaald. En van die vertaling verwachtte Den Uyl nogal wat. Net als hem zou iedereen meteen dol enthousiast zijn over dat boek.

Maar, eenmaal uitgebracht, werd de uitgave amper opgemerkt door de boekenbijlages. Recensies bleven uit, laat staan dat iemand het boek even geniaal vond als de vertaler.

Ik heb ondertussen gemerkt dat At Swim-Two-Birds mij slechts boeit als ik tegen het toontje kan van het boek. Wat bijna nooit gebeurt. Er is iets hoogdravends aan de roman dat nogal vermoeit. En dat mijn gedachten na een bladzijde of wat al doet afdwalen van het boek.

De passage over Flann O’Brien staat in een verzameling schetsen die Den Uyl wijdde aan lezen. Het hoofdstuk ‘Over boeken’. Dat opvallend veel nog memorabeler passages bevat. Omdat lezen zo raar is.

In mijn ontwikkeling als lezer ben ik al gauw op het punt gekomen waarop men zich afvraagt wat men eigenlijk aan het doen is. Waarom lees ik toch? Jarenlang heb ik hierover — van tijd tot tijd — nagedacht, en hoe langer ik nadacht, hoe meer ik tot de slotsom kwam dat ik óf met een heel moeilijk probleem bezig was, óf met niets. Steeds als ik dacht een afrondende conclusie bereikt te hebben (ik heb gewoon plezier in het lezen, maar dat is natuurlijk geen antwoord), openden zich nieuwe mogelijkheden en valkuilen. Ik ben weleens bang nooit een helder beeld te zullen krijgen van de werkzaamheid lezen . […] [75]

Daarop houdt hij een tamelijk hilarisch en zeer eerlijk leesdagboek bij, opdat een lezer met meer analytische gaven daar wel een antwoord uit distilleren kan.

En daar neem ik dan met gretigheid kennis van. Omdat het soms nodig is om al die dagelijkse routines gerelativeerd te zien worden.

Want, ik bedoel, lezen is dan nog éen ding. Maar zo’n boeklog, dat is nu toch al een kleine 8½ jaar mijzelf bijna alle dagen huiswerk opleggen? En om wat? Voorlopig heeft het op zijn best weleens nut om snel een passage terug te vinden ergens; of om de keuze terug te brengen tot éen boek als een schrijver er meerdere heeft uitgebracht.

Bob den Uyl, Het landschap der levenden
136 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1984

Met een voet in het graf ~ Bob den Uyl

Het heeft geen zin om alle vier de vroege verhalenbundels van Bob den Uyl te herlezen. Zo veel kan ik wel concluderen na nu de drie-na-oudste en de twee-na-oudste van die boeken te hebben doorgenomen. In een wereld vol van grote verhalenschrijvers doen de eerste pogingen van Den Uyl er gewoon te weinig toe.

Zelfs in vergelijking met wat hij later kon.

En lezen moet geen werk worden, maar een plezier blijven.

Met een voet in het graf is om twee redenen nog wel vermeldenswaard. Zo worden de verhalen om en om afgewisseld met een gedicht. Daarvan is het eerste ook bekend geworden buiten het boek:

Ik word al ziek als ik aan schrijven denk,
laat staan als ik achter de schrijfmachine ga zitten,
zwetend van angst.
Verschrikkelijk toch
als je daarmee je geld moet verdienen.

Verder is het verhaal ‘In ’t groene dal’ te zien als een prettige voorafschaduwing van wat hij later echt ging beheersen. Het ijzige autobiografische gezanik. Den Uyl is daarin op fietsreis, belandt daar waar hij niet wil zijn, en heeft vervolgens alle mogelijk moeite er weg te komen. Ditmaal loopt hij wat verdwaasd rond in Ronse, met een wielerpetje op dat Rik van Looij aanmoedigt. Het verblijf daar verleidt hem onder meer tot een prachtige litanie tegen filterkoffie. En tot geklaag over Vlaanderen. En tegen Noord-Frankrijk.

Bob den Uyl, Met een voet in het graf
136 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 1971

Ontwikkeling van een woede ~ Bob den Uyl

Maakt het bij de beoordeling van een boek uit om iets over het persoonlijke leven van de auteur te weten?

Die vraag drong zich op bij het lezen van De ontwikkeling van een woede. Dat is de vierde verhalenbundel die er ooit van Bob den Uyl verscheen.

Ik schafte me al die werkjes uit de begintijd ooit tweedehands aan uit een drang tot compleetheid. Den Uyl’s genialiteit als schrijver kwam voor mij nog nauwelijks naar voren in die vroege boeken. Ik hoefde daarom de eerste drukken niet te hebben. Een goedkope heruitgave volstond wel.

En De ontwikkeling van een woede leek aanvankelijk mijn vooroordelen alleen te bevestigen. Er staan vier verhalen in, waarvan maar éen echt grotendeels autobiografisch is. En weliswaar introduceerde dit de Wet van Den Uyl — je vindt niet wat je zoekt, maar alleen dat wat je niet zoekt — maar de schrijver moest duidelijk het ijzige geouwehoer nog vervolmaken dat hem later zo heerlijk leesbaar maakte.

Het probleem van de verhalen in vroege boeken als deze, is dat ze eigenlijk niet opnieuw te bekijken zijn. Eenmaal met de plot bekend, of de afloop, staat er gewoon te weinig in dat zo’n verhaal boeiend maakt.

Daarmee vond ik het bijna zonde van de moeite om dit boek te herlezen. Tot in het slotverhaal, getiteld ‘Bayonne, een zeereis’, ineens iets opklonk dat heel authentiek leek, en in geen ander verhaal van Den Uyl zo direct terugkeert.

Uit de biografie van Bob den Uyl leerde ik namelijk dat hij voor zijn carrière als schrijver ook nog op een andere manier in de kunsten actief was. Hij speelde trompet, in verschillende vrij succesvolle jazzorkestjes, en hield daar van het ene op het andere moment mee op.

In het laatste verhaal uit dit boek laat hij een verlopen straatmuzikant vertellen over diens voorbije muziekcarrière, en wat hem in dat métier tegenstond. En om éen of andere reden lazen die passages ditmaal of Den Uyl rechtstreeks tot me sprak, over een beslissing uit zijn eigen leven.

Bob den Uyl, De ontwikkeling van een woede
114 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, oorspronkelijk 1972

Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui ~ Bob den Uyl

Aan deze bundel verhalen van Bob den Uyl kleeft een herinnering waarvan ik niet helemaal weet of die klopt. Het staat me bij ooit heel erg nieuwsgierig geweest te zijn naar dit boek. Waarschijnlijk omdat het toen net was uitgekomen. Maar las ik Den Uyl al in 1982? Op mijn veertiende, vijftiende? Kende ik dat oeuvre toen al zo goed dat me de gedachte blij kon maken dat er meer van kwam?

Het kan. Het kan ook inbeelding zijn.

Zeker is dat ik dit boek bij die allereerste lezing tegen vond vallen — wat nu niet anders was. Om het titelverhaal. Omdat Den Uyl daarvoor iets verzonnen had, zonder daarbij maat te houden. Over wielerraces ging het, in afgesloten gebieden, zoals ondergronds. En over een complot van elitaire gokkers, en hup meteen daarbij maar werelddominantie.

In Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui staat alleen verderop nog een echte wielerreportage. Van toen Den Uyl een criterium in Brasschaat kwam bekijken, in het jaar dat Ocaña de Tour de France had gewonnen, maar alle publiek was gekomen om Merckx te zien. Dat moet daarmee in 1973 zijn geweest. En dit verhaal laat nogal pijnlijk zijn dat Bob den Uyl niet dingen moest gaan verzinnen, omdat de werkelijkheid in zijn beleving al vreemd genoeg wordt.

Het boek bevat verder onder meer enige reisverhalen, met uitstapjes naar de Belgische kust, Rijssel, of Wuppertal-Elberfeld. Maar ook maakte hij een vaartochtje, dat een wat bedachte indruk maakte.

En Den Uyl was even op Schier, waar hij een vos zag. Wat niet kon volgens de lokale bevolking, want er zijn geen vossen op de Waddeneilanden.

Maar merkwaardig genoeg was er, toen ik dit las, net sprake van een kleine vossenplaag op Vlieland; die uitgeroeid zou worden.

Bob den Uyl, Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui
120 pagina’s
Querido, 1982

Reizen vereist sterke zenuwen ~ Bob den Uyl

Het idee lijkt zo logisch. Van een schrijver die tijdens zijn leven voornamelijk bundels uitgaf, met verhalen, is ook een superbundel uit te geven; door uit al die losse publicaties telkens het beste te plukken. Verzamel dit dan in éen band.

Zo bezien zou de bloemlezing Het reizen vereist sterke zenuwen voor mij de mooiste bundel van Bob den Uyl [1930 — 1992] moeten zijn die er bestaat. Beviel aan zijn werk me niet vooral het eeuwige feuilleton over zijn eigen leven? En ging hij daarin niet telkens op reis?

Waarop bleek dat ook zo’n verzameling van enkel hoogtepunten zijn grote beperkingen kan hebben. Want eens Bob den Uyl zijn manier van werken had gevonden voor de reisverhalen, door daar telkens terzijdes in in te lassen, en een heel nummer te maken van futiliteiten, kregen al deze verhalen wel die zelfde toon.

Een boek vol is dan ineens veel. Niet om de inhoud. Maar om hoe de inhoud gebracht wordt.

Zijn nogal wat losse bundels van hem mij liever, omdat die meer afwisseling hebben in toon. Viel me bovendien op dat er niets uit zijn voor mij beste boek, Een zwervend bestaan, is opgenomen in Het reizen vereist sterke zenuwen. Terwijl Den Uyl toch ook daarin onderweg was.

Alles wat wel in deze bloemlezing is opgenomen, had ik al meermaals gelezen. Niet zelden voor het eerst als tiener al. Zoals altijd bij het herlezen van ooit geliefd materiaal was er daarom de vraag óf ik nog iets aan de verhalen beleven kon. Daarnaast speelde mee of een bloemlezing me anders naar Den Uyl’s teksten zou laten kijken.

En mij viel vooral op dat losse kennis uit de biografie van Nico Keuning ineens de blik mee kleurde. Niet dat Bob den Uyl ooit geheimzinnig heeft gedaan dat hij angsten had, toch leken de terloopse verwijzingen daar naar me nu ineens extra op te vallen.

Waren er zo verzameld ineens ook nog opvallend veel hints naar zijn jeugd in het platgebombardeerde Rotterdam.

Tegelijk gaat het bij Den Uyl allereerst om zijn kurkdroge toon. Want een plot hebben die reisverhalen nooit, en zo veel gebeurt er nu ook weer niet in. Alleen weet de schrijver fraai te klagen over alle kleine leed en de ongemakjes die de reiziger aangedaan worden, enkel omdat deze zo onnozel was om op pad te willen gaan.

Er spreekt een soort hyperbewustzijn uit die reisstukken — voortkomend uit alle ongemak, of desnoods mede door al die overwonnen angsten. Dus geeft hij altijd veel details. Wat de verhalen ook weer komisch kan maken, en waardoor ze wat mij betreft eeuwig herleesbaar blijven. Zelfs al speelt wel heel veel zich in de jaren zeventig af, en is dat inmiddels haast een halve eeuw geleden.

Tegenwoordig gaan de mensen veel verder weg bijvoorbeeld, op reis, dan Den Uyl op zijn fiets deed.

Bob den Uyl, Het reizen vereist sterke zenuwen
334 pagina’s
Thomas Rap, 2010

Schemer daalt ~ Jeroen Brouwers

Er zijn schrijvers die ik lees om hoe ze schrijven, en er zijn schrijvers die ik lees om hoe ze denken. En opvallend is dat die twee kwaliteiten vrijwel nooit samen vallen. Het is weinigen gegeven iets mooi te formuleren dat ook nog geheel waar blijkt te zijn, en verrassend, en nieuw.

Fictieschrijvers, en dan vooral de humoristen, zijn misschien heel wel in staat iets te bedenken dat op waarheid lijkt, maar dat is altijd een waarheid van het moment; een slechts even oplichtende vonk in de duisternis, die opmerkelijk snel uitdooft. Terwijl, als ideeënschrijvers en wetenschappers iets waars weten te formuleren, dit niet in hun taal gestold hoeft te blijven. Als zij iets goeds weten te brengen, leidt dat tot een begrip dat groter is dan de woorden alleen; dat zelfs op een andere manier van zeggen net zo waar kan zijn.

Dit gegeven maakt het grappig om een schrijver die ik om zijn taal bewonder — Jeroen Brouwers — te zien vitten op iemand die ik om zijn ideeën waardeer — Karel van het Reve.

Nu deed Brouwers dit al vaker. Hij wees er bijvoorbeeld op hoe Van het Reve dikwijls heel lelijk het woordje “dat” inzet; in sommige zinnen zelfs wel drie of vier keer. Lees zo’n zin hardop, en laat dit “dat” een beetje knallen, en de tekst klinkt meteen belachelijk.

Ik heb zelf ook een voorliefde om vaak en veel met “dat” te voegen of te verwijzen. Door Brouwers’ gehoon is dit hopelijk minder geworden.

Neemt niet weg dat ik veel van Brouwers’ kritiek op Van het Reve te zwaar vind aangezet. Of niet terzake vindt doen. Zo lanceert hij in De schemer daalt uit 2005 een frontale aanval op de tekst van een losse aantekening die Van het Reve ergens in de jaren zestig publiceerde. Niet dat ik Van het Reve’s werk zo goed ken, maar toevallig kwam ik hetzelfde citaat even later tegen in Marius wil niet in Joegoslavië wonen, dat hier overmorgen geboeklogd wordt.

Van het Reve is lui, zo vindt Brouwers. Hij moet alle verwijzingen die hij geeft verantwoorden, en die niet afdoen met vaagheden. Van het Reve is bovendien niet geestig, wat Brouwers heeft nooit ook maar éen keer om hem kunnen glimlachen.

Brouwers heeft niet helemaal begrepen wat Karel van het Reve voor schrijver was, lijkt me; zonder dat ik daarmee die man nu heilig wil verklaren. Veel van diens werk is zo meteen alleen voor historici nog interessant. Denkbeelden over en kritiek op het communisme zijn inhoudelijk niet vreselijk boeiend meer na de val de Muur; behalve als illustratie van een tijdsbeeld. Maar toch.

De schemer daalt is de zevende aflevering van Brouwers’ eenmanstijdschrift Feuilletons. Het bevat dezelfde mix aan autobiografische stukken, levensbeschrijvingen van anderen, en kritische collumnpjes van eerdere edities.

Jeroen Brouwers mag Van Het Reve dan verwijten dat die zo vaak thema’s recyclet, ook de onderwerpen in zijn eigen geschriften zijn voorspelbaar voor wie er meer dan éen heeft gelezen. Dat is enerzijds prettig — men weet wat in huis komt — maar anderzijds ook wat vermoeiend. Hoeveel werk er ook zit in Brouwers’ artikelen over schrijvers die zelfmoord pleegden, ik heb daar nu al te veel van gelezen die me werkelijk niets interesseerden.

Dat eeuwige terugkijken van hem gaat irriteren, op den duur. Al begrijp ik tegelijk ook wel waarom Brouwers die stukken schrijven moet. Wie in geschrifte iets doet met alle informatie in zijn geheugen, of wat er in aantekeningen begraven ligt, verrijkt die gegevens daarmee. Zulks is ook een belangrijke reden voor mij om boeklog te schrijven.

Ik vond in dit tijdschrift Brouwers’ beschouwing over het werk van Bob den Uyl aardig, al citeerde hij daarin wat veel. Ook enige autobiografische stukken had ik niet graag willen missen. Voor de rest was het wel erg marginaal waarover Brouwers zich boog, en daarmee uitermate makkelijk te vergeten.

meer Brouwers op boeklog

Jeroen Brouwers, De schemer daalt
Feuilletons 7

236 pagina’s
Uitgeverij Noli Me tangere, 2005

Schrijven ~ Jan Brokken

Dertig jaar nadat Jan Brokken de belangrijkste schrijvers in Nederland interviewde — op Reve en Hermans na dan — zijn de meeste van hen dood of uitgeschreven.

Nu goed, Maarten ’t Hart publiceert nog weleens wat. Guus Kuijer ook. Mensje van Keulen. K. Schippers. En Remco Campert zelfs.

Toch maakte deze interviewbundel om een andere oorzaak een merkwaardig gedateerde indruk. Brokken was om éen of andere reden nogal gefascineerd door het materiaal waarmee de schrijvers hun ambacht uitoefenden. En eind jaren zeventig gebruikten auteurs hier nog geen computers.

Dus mocht Harry Mulisch zagen ‘het echte HB potlood’ te gebruiken voor de passages waar hij onzeker over is.

Wolkers legde uit vellen van zestig centimeter lengte in zijn typmachine te draaien.

Biesheuvel heeft zelfs een typmachine waarmee het schrijven eigenlijk te makkelijk gaat.

En Maarten ’t Hart kon maar met éen speciale pen schrijven, omdat hij van de andere kramp kreeg, ook als het werk per se nog door moest.

Zelden zal er zo veel aandacht besteed zijn aan zoiets onzinnigs. Ik bedoel, al zou een auteur elke ochtend een ader openrijten om het eigen bloed als inkt te kunnen gebruiken, dan nog is dat van secundair belang; en hoogstens interessantdoenerij.

Gelukkig had Brokken nog wel oog voor nuttiger informatie, zoals hoe vaak er herschreven werd; of hoe de auteurs de redactie inpasten in hun normale schrijfpatroon.

Ik herlas dit boek om het interview met Bob den Uyl, en knikte maar weer eens bij diens uitspraak:

Een verhalenbundel is een roman waaruit de vervelende stukken zijn weggelaten […]

Toen moest het gesprek met de zo zelden geïnterviewde F.B. Hotz ook maar. En voor ik het wist had ik tien van de negentien interviews gelezen, en moest het boek ook maar uit.

Maar waarom eigenlijk toch?

Jan Brokken, Schrijven
Interviews
230 pagina’s
De Arbeiderspers, 1980

* in het boek staan interviews met:

  • J.M.A. Biesheuvel
  • Willem Brakman
  • Remco Campert
  • S. Carmiggelt
  • Hugo Claus
  • Hella S. Haasse
  • Maarten ’t Hart
  • F.B. Hotz
  • Mensje van Keulen
  • Anton Koolhaas
  • Gerrit Krol
  • Guus Kuijer
  • Marga Minco
  • Harry Mulisch
  • Bert Schierbeek
  • K. Schippers
  • Bob den Uyl
  • Theun de Vries
  • Jan Wolkers

 


Schrijvers worden misbruikt ~ Bob den Uyl

Eerder dacht ik dat de inhoud van De illusie van gisteren hergebruikt was in deze bundel. Dat zou dan verklaren waarom ik alle teksten uit dat bibliografische boekje wel kende, zonder het ooit eerder gelezen te hebben.

Dit bleek niet zo te zijn. In deze uitgave van Schrijvers worden misbruikt staan weer heel andere teksten. Enfin, de Wet van Den Uyl luidt dan ook toepasselijk:

Je vindt niet wat je zoekt, maar alleen dat wat je niet zoekt.

Ook deze bundel kende ik al, maar het deed absoluut deugd die weer eens te lezen. Zelfs als voorspelbaar is waar Den Uyl mee komen zal, vindt hij altijd wel weer een formulering die milde vreugde brengt.

Hoogtepunt vond ik ditmaal de beschouwing ‘De terreur van de boekenbijlagen’. Daarin verbaast Den Uyl zich erover dat critici zo opvallend weinig te melden hebben, maar er dan toch al die pagina’s ruimte voor claimen. Geen recensie hoeft langer te zijn dan vijfhonderd woorden, volgens hem. Daarbij moet een roman zeker niet worden naverteld:

Dat dit in de eigen stuntelige woorden navertellen tot in het oneindige kan worden gerekt zal duidelijk zijn; slechts het integraal opnemen van de roman in de tekst is hier de grens. In ieder geval kan de schrijver zien dat de criticus zijn levenswerk in zijn geheel heeft gelezen. Tot zijn verbazing leest hij dan nog ook wat hij ermee bedoeld heeft. [42-43]

Bob den Uyl, Schrijvers worden misbruikt
En andere aanklachten

93 pagina’s
Uitgeverij Cadans, 1988

Uitzinnige liefde ~ Bob den Uyl

Ruim de helft van dit boek bestaat uit ‘Neurenbergse protocollen’. Den Uyl is daarin weer eens afgereisd naar Duitsland — toen nog West-Duitsland geheten — om éen van zijn fascinaties te onderzoeken. Die Tweede Wereldoorlog.

Dat boekgedeelte eindigt met de tocht op een ‘narrenschip’, dat vol schrijvers de Rijn komt afzakken, en waarover Den Uyl maar niet enthousiast kan worden. Die reis moet in 1984 zijn geweest, als ik Remco Campert mag geloven.

Het tweede gedeelte bevat mijmeringen over Rotterdam. Een stad weliswaar om prettig thuis te komen. Maar meer ook niet. Niemand die kritischer over Rotterdam is dan Den Uyl. En hij kon dat ook zijn, omdat het diens woonplaats was, zijn hele leven lang. Tegelijk was de vraag waarom hij dan niet verhuisde een taboe.

Het laatste boekgedeelte is ook weer een subjectief reisverslag. Den Uyl kwam door Noord-Frankrijk, en heeft nogal eens moeite een bezienswaardigheid te vinden.

Zoals de Den Uyl’s gaan, is dit daarmee éen die voornamelijk op vakmanschap drijft. Zijn thema’s mogen inmiddels bekend worden verondersteld bij de lezer. Hij had ook door dat autobiografisch geouwehoer meer geapprecieerd werd dan verzonnen verhaaltjes. En in die zin is de verrassing wat weg. Maar vervelend wordt het nooit. Zelfs al worden vondsten van bijna niets opgeklopt tot ze nog wat lijken.

Bob den Uyl, Een uitzinnige liefde
157 pagina’s
Querido, 1986

Vliegende fiets ~ Bob den Uyl

In 1979 vloog de Gossamer Albatros over het Kanaal, als eerste vliegtuig dat alleen de piloot als krachtbron had. De propeller werd aangedreven door een man op een fiets.

In 1986 kwam dit boekje uit, van de schrijver Bob den Uyl. En daarin noemt hij tal van mislukte pogingen van de mens om zich enkel door fietskracht van de aarde los te maken. Maar de Gossamer Albatros noemt hij niet, en dat vond ik bij het lezen merkwaardig.

De inhoud van dit boekje stoelt op twee bronnen; een Duits boek uit 1936, waaruit ook de illustraties werden overgenomen; en een Brits boek uit 1971. Logischerwijs stond de Gossamer Albatros daar niet in. En toch vond ik de omissie niet kunnen. Hoe vermakelijk het ook is om over de strijd te lezen van voor de Eerste Wereldbrand om meer dan tien meter per fiets door de lucht af te leggen.

Goed, Den Uyl heeft, eenmaal in zijn eigen tijd aangekomen, geen prijzend woord over voor al die superlichte vliegtuigen die het alleen doen als het niet waait. Maar dat is wel een erg algemene veroordeling voor iets dat hij verder niet beschrijft.

Zo dacht ik.

Bij het schrijven van dit boeklogje heb ik dan ontdekt dat al in 1976 een boekje met dezelfde titel was uitgekomen van Den Uyl, waarvan in deze uitgave niet gerept wordt. Waarschijnlijk is dit dus gewoon een ongewijzigde herdruk, wat toch merkwaardig mag heten gezien de ontwikkelingen in het onderwerp de jaren daarvoor.

Den Uyl fietste zelf veel. Hij heeft in zijn boeken ook uitgebreid verslag gedaan van de reizen die hij zo maakte. En zoals vrij normaal is bij fietsreizigers, trad dat voertuig ook in zijn dromen op. Ik ken dat verschijnsel goed. Bob den Uyl droomde eens na een lange beklimming niet meteen op hoge snelheid de afdaling in te gaan, maar juist ‘het luchtruim’ te kiezen.

Dit was de aanleiding voor dit boekje. Daarvan ben ik blij het toch eens onder ogen te hebben gehad, zonder het nu meteen onder de hoogtepunten in zijn oeuvre te willen scharen. Voor mij kleeft er te zeer de indruk aan dat Den Uyl heeft naverteld wat anderen allang voor hem hadden uitgezocht. Weliswaar gebeurt dit op amusante toon, maar toch is dat weinig.

meer Den Uyl op boeklog

Bob den Uyl, De vliegende fiets
39 pagina’s
Uitgeverij Vriendenlust, 1986

Vreemde verschijnselen ~ Bob den Uyl

De helft van dit boek bestaat uit de serie ‘Verhelderende kronieken’, waarin Den Uyl tamelijk briljant over een hele reeks aan onderwerpen kout. Verhalen zijn het, die ik gezamenlijk met die uit zijn andere boeken maar het feuilleton over zijn leven ben gaan noemen. De schrijver komt weer eens ergens op zijn vele omzwervingen, en doet daar dan verslag van, zonder zich ooit rechtstreeks over iets uit te spreken. Vooral zijn latere werk staat vol met die miniverslagen. Misschien kreeg hij die vorm toen nog wel beter in zijn macht.

Tegelijk staat er geen slecht verhaal in Vreemde verschijnselen, en dat is toch uitzonderlijk in het oeuvre.

Den Uyl lees ik om zijn formuleringen, en het humoristische effect dat die op mij hebben. Tegelijk zou ik hem onrecht doen om hier iets in een los citaatje weer te geven. Zinnen, of paragrafen, zeggen niets. Het gaat nu net om de cumulatie van zinnen, de opeenstapeling van kleine meningen, en niet bijster opmerkelijke zaken, die de totale vervreemding brengen.

Tegelijk ben ik het steeds vaker eens met Den Uyl. Las ik hem vijfentwintig jaar geleden zeker nog om zijn gemopper, tegenwoordig denk ik vrijwel altijd dat hij het juist heeft gezien. Er is niets zo goed in de wereld of het deugt niet.

Al kan het natuurlijk ook zijn dat ik me Bob den Uyl’s denkbeelden, en afstandelijkheid, zo eigen heb gemaakt, dat hij me in die zin niet meer kán verrassen.

meer Den Uyl op boeklog

Bob den Uyl, Vreemde verschijnselen
Verhalen
Em. Querido’s Uitgeverij, 1978

Wat fietst daar? ~ Bob den Uyl

Wat vliegt daar? heette ooit een veel verkochte gids voor vogelaars. En inderdaad is er fijn op zo’n boektitel te variëren.

Verwacht van dit boek alleen niet dat Den Uyl als een soort opperfietsenmaker merken en types gaat beschrijven. Hoogstens legt hij uit waarom het onhandig is dat het oudhollandsche rijwiel iemand dwingt rechtop te zitten, en zo altijd tegenwind te vangen.

Nee, het gaat Den Uyl er veel meer om te beschrijven waarom fietsen de enige menselijke manier van reizen is. Wandelen gaat te langzaam, en alle gemotoriseerde vervoer veel te snel.

En uit eigen ervaring deel ik zijn mening dat het verbazingwekkend is hoe weinig mensen er fietsen, buiten een stad. Ook nu nog. Alleen in het weekend zijn er op sommige routes een hoop trimmers op pad. Maar zelfs die zijn er alleen in de zomer.

Verder is dit wel een wat vroege Den Uyl. Het droge ouwehoeren zit er al wel in, maar is in toon en aanpak nog wat onhandig. Ook denk ik dat hij later beter over zijn fietsreizen geschreven heeft. Terloops.

Maar daarentegen staan er een hoop fijne oude plaatjes in dit boekje, en dat is ook veel waard.

Ooit deed ik hier terloops een verzoekje, en nu was er iemand ook werkelijk zo lief mij dit boekje op te sturen.

Bob den Uyl, Wat fietst daar?
95 pagina’s
Nijgh en Van Ditmar, 1970

Wat fietst daar? | 2 ~ Bob den Uyl

Is peak-auto aanstaande? De auto heeft in de geïndustrialiseerde wereld behoorlijk aan status ingeboet bij jongeren. Die zien auto’s niet langer als een symbool van vrijheid; nee, veeleer als een vervelende keten van verantwoordelijkheden, als hoge kosten, en eeuwige parkeerproblemen. Bovendien definiëren zij hun status met heel andere bezittingen. Zoals hun smartphones.

Punt is alleen dat een groot deel van de wereld nog geïndustrialiseerd moet worden. En als elke Chinees of iedere Indiër wel nog aan de auto wil, zal er nog heel wat staal, rubber, en olie gebruikt worden voor vehikels om mensen op uiterst inefficiënte wijze van A naar B te brengen.

Ik vind auto’s niet heel interessant. Zonder dat daar nu heel verheven of bewuste ideeën achter zitten.

Maar mijn bevreemding leidt er wel toen dat ik waarneem hoe een samenleving zich heeft ingericht om autobezitters te behagen. Maakt niet uit dat het dubieus is om dozen van tweeduizend kilo te maken om meestal éen mensje te verplaatsen, tegen een rendement van nog geen 20%.

80% van de energie gebruikt om een gemiddelde auto te verplaatsen gaat op in nutteloze warmte. Zoiets kan ook alleen als energie bizar goedkoop is — maakt dan blijkbaar niet uit dat wij dit dan betalen door de meest verkeerde regimes in de wereld kritiekloos te vriend te houden.

Als ik me iets afvraag over de blik van toekomstige historici op dit heden, dan toch wel hun oordeel over hoe de fossiele brandstoffen verjubeld werden in de 20e en 21e eeuw.

Bob den Uyl schreef zijn beschouwing over fietsen in een tijd dat de auto nog helemaal heilig was hier, eind jaren zestig. In vele plaatsen waren er toen plannen om grote delen van de oude binnensteden plat te leggen, om de automobilist nog gewilliger van dienst te zijn. Pas nadat ouders protesteerde tegen de vele doden die zulk een verkeersbeleid eisten — met acties als ‘Stop de kindermoord’ — kwam er iets van een tegenbeweging op gang. De fietsers kregen stukje bij beetje hun plaats in het verkeer terug. In Nederland althans. Elders is de autobezitter nog altijd dictator, en beul.

Wat fietst daar? heeft op twee manieren iets van een apologie. Dat Den Uyl zich graag per fiets over enige afstand verplaatste, was al vreemd; want elk ander pakte de auto. Bovendien deed hij dit op een tot toerfiets omgebouwd lichtgewicht racertje — terwijl als de doorsnee Nederlander al fietste, deze zich langzaam verplaatste, rechtop gezeten op een loeizwaar rijwiel van een al eeuwen ongewijzigd model.

In die contrasten wrikt van alles. Waardoor Wat fietst daar? heel humoristisch had kunnen zijn. Toch viel de uitgave me ook bij deze herlezing niet mee. Ondanks dat ik zelf al twee jaar wel eens iets over fietsen schrijf, en dus weet heb gekregen hoe moeilijk dat is.

Het enige echt aardige gegeven in dit boek — op de talrijke prachtige, veelal uit de 19e eeuw stammende illustraties na — is Den Uyl’s uitgangspunt dat fietsen met rugwind het prettigst is om te doen. Dus loont het de toerfietser om zijn reizen zo te plannen dat er altijd meewind is. Maakt dan niet uit als er ’s avonds met de trein terug naar huis moet worden gegaan.

Nee, de toon van het boek is gewoon net niet goed. Al kan hierbij een persoonlijke allergie spelen. Bob den Uyl hanteert in Wat fietst daar? nog te veel wat ik nu schoolkrantenhumor zou willen noemen. En ik ken dat toontje; al wat ik in mijn tienerjaren publiceerde is in dat stijltje geschreven. De humor wordt daarbij telkens gezocht in een lichte overdrijving van het normale. Wat dan enkel werkt voor wie het niet opvalt hoe makkelijk dat tot een maniertje wordt.

scheiding

Werkelijk sterk af te raden is het aanranden van vrouwen op eenzame bospaden; tegenover elke twee vrouwen die u nog jarenlang dankbare brieven zullen schrijven, staat altijd wel een derde die verontwaardigd naar de politie loopt. De kans dat u dan gegrepen wordt is niet denkbeeldig.

[63, gevaren op de weg]
Bob den Uyl, Wat fietst daar?
95 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 1970

Zeker onbehagen ~ Nico Keuning

Wordt 2009 het jaar op boeklog van de grote schrijversbiografieën? Dit boek van Keuning over Bob den Uyl is al de vierde dit jaar. Of de vijfde zelfs, als Theroux’ portret van Naipaul meetelt.

Ik weet dat niet. Al ligt er nog een biografie van Maeve Brennan klaar op de stapel te lezen boeken. En ook zelfs éen over Iris Murdoch, nu ik goed kijk. Het is toeval dat er ineens een aantal van dit soort boeken op mijn pad komt.

Mijn bedenkingen over het genre zijn nogal groot.

Elke biograaf van een schrijver moet namelijk rechtstreeks concurreren met het oeuvre van het object van zijn bewondering. Terwijl de geportretteerde auteur bijna altijd beter schreef, en diens leven meestal ook al op éen of andere wijze in zijn boeken verwerkt heeft.

Dus moet een biograaf iets extra’s brengen, of met verklaringen komen die verduidelijken waarom een schrijver schreef zoals hij schreef.

Deze biografie van Nico Keuning brengt een wat curieuse verzameling aan feiten en meningen over zijn onderwerp. Enerzijds is hij merkwaardig compleet. De biograaf geeft soms zelfs tot achter de komma inzicht in het jaarinkomen van Bob den Uyl. Tegelijkertijd verdwijnt deze auteur vrijwel geheel achter alle beschrijvingen, omdat die elkaar weleens uitsluiten.

Geïnterviewde vrienden uit zijn jeugd hadden vaak geen idee dat Den Uyl ambities had om te schrijven.

Latere bekenden hebben het nogal eens over zijn liefde voor de drank.

Maar hoe veel dronk Den Uyl nu werkelijk? Bij Simon Carmiggelt was dit duidelijk; die kwam door de met drank overgoten feesten bij hem thuis ook financieel in de problemen. Maar Keuning weet geen eenduidig antwoord te geven op de vraag of Den Uyl alcoholist was. Aanvullend bewijs genoeg om te zeggen van wel. En tegelijk laat de biograaf Den Uyl ergens opmerken dat hij medicijnen gebruikte, waardoor de drank zelfs in minieme hoeveelheden nogal wat invloed had.

Die medicijnen waren dan tegen de angsten, die Den Uyl van het ene op het andere moment kwelden. Deze biografie had in zoverre nut dat me daar meer over duidelijk is geworden.

Ook was me aangenaam hoe Keuning het literaire landschap neerzette, zoals het eind jaren zestig midden jaren zeventig was. Via welke kennissen Den Uyl in watvoor netwerk terechtkwam. Hoe lang hij er over deed om erkenning te oogsten voor zijn werk.

Maar uiteindelijk heeft dit boek om twee redenen nut.

De eerste is de uitgebreide bibliografie achterin, met alles wat Den Uyl publiceerde, en vertaalde. Want, hoewel ik een redelijk aantal vertalingen door Bob den Uyl in de kast heb staan, wist ik niet dat het er zo veel waren geweest. Variërend ook van de vele commerciële erotische boekjes uit zijn begintijd, tot literaire meesterwerken als At Swim-to-Birds van Flann O’Brien.

Maar meer nog ben ik blij met aanwijzingen die Keuning gaf over de directe literaire invloeden op Den Uyl; zoals dat Kafka nogal meesprak in zijn eerste verhalen. Lees ik die boeken daardoor anders? Waarschijnlijk niet. Ik ben ook nogal wantrouwig over zulke claims. Maar verscheidene van Keuning’s opmerkingen maken wel nieuwsgierig naar die vroege boeken — waar ik dit heel lang niet was.

Nico Keuning, Een zeker onbehagen
Een biografie van Bob den Uyl

509 pagina’s
Thomas Rap, 2008

Zwervend bestaan ~ Bob den Uyl

Zijn er schrijvers die ik ben blijven lezen sinds mijn tienerjaren? Het kunnen er nooit veel zijn. Gerrit Komrij las ik al, want die stond op mijn leeslijst. Bommel, maar daar komen al tijden geen nieuwe afleveringen meer bij. En uiteindelijk denk ik verder alleen Bob den Uyl nog. Ook al iemand die enige tijd is uitgeschreven.

Ik heb al vijftien jaar een lijstje met boekentitels in mijn portemonnee waarop de titels van Den Uyl staan die ik nog altijd niet heb. [Wat fietst daar? bijvoorbeeld. Iemand?] Dat komt omdat hij me altijd weer een goed humeur geeft door zijn ‘ijzige geouwehoer’ [dixit Komrij].

Vooral de boeken waarin Den Uyl in zijn eentje op stap gaat, en overal eigenlijk niets meemaakt, kan ik eeuwig herlezen. Zoals Een zwervend bestaan, waarin in 26 episodes nauwelijks iets van naam gebeurt, maar de schrijver wel uitgebreid zo zijn gedachten daarover etaleert.

De laatste jaren verschenen er ineens herdrukken met geselecteerde verhalen uit zijn werk op de markt, allemaal met een lollige karikatuur op de voorkant. Toch is dat net niet goed. Zo lollig of cartoonesk is hij niet.
 

Bob den Uyl, Een zwervend bestaan
184 pagina’s
Uitgeverij Querido 1989, 1977


Zwervend bestaan | 2 ~ Bob den Uyl

Hoe het begrip comfort read uit te leggen in het Nederlands, en dan liefst zo dat er een even bondige frase voor wordt gevonden…

Er bestaan boeken die je al zo vaak gelezen kunt hebben, dat al wat er in in staat vertrouwd lijkt. En toch maakt dit niet uit. Omdat je zo’n boek nu net weer eens oppakt om die grote vertrouwdheid. Om nog eens kennis te nemen van wat je al wist. Omdat wat er dan komt gerust stelt. Zelfs al is wat er staat net weer anders dan de herinnering aangaf.

Een zwervend bestaan van Bob den Uyl is éen van de weinige comfort reads voor mij in geschreven vorm. Stripalbums werken wat dat betreft beter. Al keek ik er op een gegeven moment wel van op dat dit boek volgens de maker een roman zou zijn. Ik was er eerder altijd vanuit gegaan weer een verhalenbundel te hebben gelezen, zoals Den Uyl er zo veel meer samenstelde. Zij het dan wel een bundel met enkel autobiografische verhalen.

Een zwervend bestaan bevat een groot tal van de oer-verhalen die ik zo bij Bob den Uyl vindt horen. Er zijn die herinneringen aan die christelijke jongensclub, rondom een malafide kruidenier, waar hij noodgedwongen lid van worden moest in de oorlog. De modelbouw van vliegtuigen.

Er is dat verhaal van zijn werkvakantie in een bungalowpark, om een literair meesterwerk te vertalen. Waarop de uitbater bij het zien van de woordenboeken die Den Uyl heeft meegenomen meent dat iedereen dat daarmee wel kan.

Of het verhaal van dat TV-optreden in Rotterdam AHOY, eerder al eens aangestipt hier, waarin Den Uyl op zijn wegfiets te val komt op de houten rondebaan, en de TV-ploeg het liefst zou hebben dat hij deze stunt nog eens over deed.

Er is dat verblijf in Ierland, in dat huis waarvan de waterleiding niet altijd werkt. Die reis temidden van Rotterdamse supporters naar Amsterdam, toen Ajax-Feyenoord nog wel gespeeld kon worden met publiek uit beide kampen.

En zo biedt dit boek 26 afleveringen uit het lange feuilleton dat Bob den Uyl terloops schreef over zijn leven. Verhalen die ik ooit allereerst las om hun humor. Verhalen die ik tegenwoordig lees om hun formuleringen, en wat daarin dan zoal bezworen wordt. Want Bob den Uyl werd een angstige man, later tijdens zijn leven, die heel wat te overwinnen had telkens voor hij tot iets komen kon. Kennis over deze tragiek, hoe luchtig de schrijver daar ook over doen mocht, voegt inmiddels toe aan het boek.

Bob den Uyl, Een zwervend bestaan
184 pagina’s
Em. Querido’s uitgeverij, 1977